Читать книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma, Marie Franzos - Страница 8

Eerste deel
II.
Fra Gaetano

Оглавление

Een maand had Gaetano bij donna Elisa gewoond en hij was zoo gelukkig geweest als een kind slechts zijn kan. Alleen te reizen met donna Elisa, was geweest als te rijden in een wagen, bespannen met gazellen en paradijsvogels, maar bij haar te wonen was gedragen te worden op een gouden stoel met zilveren zonneschermen.

Toen kwam de beroemde Franciscaner, pater Gondo, in Diamante en donna Elisa en Gaetano gingen naar de markt om hem te hooren. Want pater Gondo preekte nooit in de kerk, maar verzamelde altijd de menschen om zich heen op een marktplein of bij een stadspoort.

De geheele markt was zwart van menschen, maar Gaetano, die op de leuning van de raadhuistrap zat, kon pater Gondo, die op den rand van de bron stond, duidelijk onderscheiden. Hij dacht er telkens aan of het waar kon zijn, dat de monnik onder zijn pij een haren boetekleed droeg en of het koord, dat hij om het middel had, vol knoopen en ijzeren stekels was om hem tot geesel te kunnen dienen.

Wat pater Gondo sprak, kon Gaetano niet verstaan, maar de eene rilling na de andere ging hem door de leden bij de gedachte, dat hij nu een heilige zag.

Toen de pater ongeveer een uur gesproken had, maakte hij met de hand een teeken, dat hij een oogenblik wilde rusten. En hij daalde neer van den bronrand, ging zitten en steunde zijn gelaat met beide handen. Terwijl de monnik zoo zat, hoorde Gaetano een dof geruisch. Dat had hij vroeger nooit gehoord. Hij keek om zich heen om te zien wat het was. En het was het geheele volk, dat tegelijk sprak.

„Gezegend! gezegend! gezegend!” zeiden allen als uit één mond. De meesten fluisterden slechts, of prevelden, niemand sprak luid, daarvoor was de eerbied te groot.

En allen hadden tegelijk hetzelfde woord gevonden.

„Gezegend! gezegend!” klonk het over de geheele markt. „Gezegend zijn uwe lippen! Gezegend uwe tong! Gezegend uw hart!”

De stemmen klonken dof, als verstikt door tranen en ontroering, maar toch was het alsof een storm door de lucht voer.

Het was gelijk het ruischen van duizenden zeeschelpen. Dit greep Gaetano veel meer aan dan de preek van den monnik.

Hij wist niet wat hij wilde doen, want dit zachte prevelen vervulde hem met aandoening, tot het hem werd, alsof hij stikken zou.

Hij klemde zich aan de leuning vast, verhief zich boven alle anderen en begon hetzelfde als zij te roepen, maar veel luider, zoodat zijn stem boven alle andere uitklonk.

Donna Elisa hoorde dit en het scheen haar te mishagen. Zij trok Gaetano naar beneden en wilde niet langer blijven, maar ging met hem naar huis.

Maar midden in den nacht stond Gaetano op van zijn bed.

Hij trok zijn kleeren aan, bond alles wat hij bezat in een bundeltje, zette zijn hoed op het hoofd en nam zijn schoenen onder den arm. Hij wilde wegloopen.

Hij kon het niet uithouden bij donna Elisa. Sedert hij pater Gondo gehoord had, waren Diamante en de Mongibello niets meer voor hem. Alles beteekende niets dan te zijn zooals pater Gondo en gezegend te worden door de menschen.

Gaetano zou niet kunnen leven indien hij nooit bij de bron zou zitten om legenden te vertellen.

Maar als Gaetano niets anders deed dan wandelen in donna Elisa’s tuin en perziken en mandarijnen eten, zou hij nooit de machtige menschenzee om zich hooren bruisen. Hij moest de wereld ingaan en heremiet op den Etna worden, hij moest in een der groote grotten wonen en leven van wortelen en vruchten. Hij zou nooit een mensch zien of spreken, nooit zou hij zijn haar knippen en hij zou gekleed gaan in vuile lompen.

Maar na tien of twintig jaar zou hij terugkomen in de wereld, dan zou hij er uitzien als een dier en spreken als een engel.

Dat zou heel iets anders zijn dan te wandelen in een fluweelen buis met een zijden hoed, zooals hij nu deed. Dat zou heel iets anders zijn dan in den winkel bij donna Elisa te zitten en heilige na heilige van de planken te halen en haar te hooren vertellen wat zij gedaan hadden.

Verscheidene malen had hij een mes genomen en een stuk hout en beproefd een heiligenbeeld te snijden. Dat was heel moeielijk, maar het zou nog veel moeielijker zijn zich zelf tot een heilige te maken, veel moeielijker! Maar hij was niet bang voor moeilijkheden en beproevingen.

Hij sloop uit zijn kamertje over den zolder naar de zoldertrap. Toen moest hij nog slechts door den winkel gaan om op straat te komen, maar op de laatste trede der trap bleef hij staan. Er drong een zwakke lichtschijn door een spleet van de deur, links van de trap.

Dat was de deur van donna Elisa’s kamer en Gaetano waagde het niet verder te gaan, nu er in zijn pleegmoeders kamer nog licht brandde. Als zij niet sliep, zou zij hem hooren, wanneer hij de zware grendels van de winkeldeur wegschoof. Hij ging stil zitten op een trede der trap om te wachten.

Plotseling viel het hem in, dat donna Elisa zoo laat in den nacht moest zitten werken om hem eten en kleeren te verschaffen. Hij was diep getroffen, dat ze hem zoo liefhad, dat zij dit voor hem wilde doen.

En hij begreep hoe bedroefd zij zou zijn, als hij wegliep. Toen hij daaraan dacht, schreide hij. Maar tegelijk begon hij in gedachte donna Elisa te berispen. Hoe kon zij toch zoo dom zijn te treuren omdat hij wegliep? Het zou zulk een groote vreugde voor haar zijn, wanneer hij een heilige werd. Dat zou haar loon zijn, omdat zij naar Palermo was gekomen om hem te halen.

Zelf schreide hij al heftiger, terwijl hij op deze wijze donna Elisa trachtte te troosten. ’t Was zoo jammer voor haar, dat zij niet begreep, welk loon haar wachtte.

Zij behoefde in het geheel niet zoo bedroefd te zijn. Slechts tien jaar zou Gaetano op den berg leven, dan zou hij terugkomen als de beroemde heremiet fra Gaetano.

Dan zou hij door de straten van Diamante loopen, gevolgd door een groote menigte menschen, evenals pater Gondo nu. En boven de straten zouden vlaggen wapperen en de huizen zouden versierd zijn met kleurige doeken, dekens en kransen.

Dan zou hij stilstaan voor den winkel van donna Elisa en zij zou hem niet herkennen, maar op het punt staan voor hem te knielen. Dat zou echter niet gebeuren, maar hij zou op de knieën vallen voor donna Elisa, en haar smeeken hem te vergeven, omdat hij tien jaar geleden van haar weggeloopen was.

„Gaetano,” zou donna Elisa dan antwoorden, „gij geeft mij een zee van vreugde voor een beekje van verdriet. Zou ik u dan niet vergeven?”

Gaetano zag dit alles voor zich en het was zoo schoon, dat hij al heftiger begon te schreien. Hij was slechts bang, dat donna Elisa zou hooren hoe hij snikte, en dat ze uit haar kamer komen en hem vinden zou.

En dan zou ze hem niet laten gaan.

Hij moest haar tot rede brengen. Zou hij haar ooit tot grooter vreugde kunnen worden, dan indien hij nu van haar ging? En ’t was niet alleen donna Elisa, maar Luca en Pacifica, die zoo gelukkig zouden zijn, wanneer hij terugkwam als een heilig man.

Zij zouden hem allen volgen naar de markt. Daar zouden nog meer vlaggen zijn dan op straat en Gaetano zou op de trap van het raadhuis spreken. Maar uit alle straten en steegjes zouden de menschen toestroomen.

Dan zou Gaetano zóó spreken, dat allen op de knieën zouden vallen en roepen: „Zegen ons! fra Gaetano, zegen ons!”

En hij zou Diamante niet meer verlaten, maar onder de groote trap voor donna Elisa’s winkel blijven wonen. En ze zouden tot hem komen met alle zieken; en de bedroefden van harte zouden een bedevaart naar hem doen.

Als de Sindaco van Diamante voorbijging, zou hij Gaetano de hand kussen.

Donna Elisa zou het beeld van fra Gaetano in haar winkel verkoopen.

En Giannita, donna Elisa’s peetdochter, zou voor Gaetano buigen en hem nooit meer een dommen kleinen monnik noemen. En donna Elisa zou zoo gelukkig zijn.

O!.. Gaetano sprong op en ontwaakte. ’t Was klaarlichte dag en donna Elisa en Pacifica stonden naar hem te kijken. En Gaetano zat op de trap met zijn schoenen onder den arm, den hoed op het hoofd en zijn bundeltje aan de voeten.

Donna Elisa en Pacifica schreiden. „Hij wilde wegloopen van ons,” zeiden ze.

„Waarom zit je daar, Gaetano?”

„Donna Elisa, ik wilde wegloopen.”

Gaetano was vroolijk te moede en antwoordde zoo onbeschroomd, alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld was.

„Wilde jij wegloopen?” riep donna Elisa.

„Ja, ik wilde naar den Etna gaan om heremiet te worden.”

„En waarom zit je dan hier?”

„Dat weet ik niet, donna Elisa, ik moet geslapen hebben.”

Donna Elisa toonde nu hoe bedroefd zij was.

Ze drukte de handen tegen heur hart alsof zij vreeselijke smarten leed en schreide bitter.

„Maar nu zal ik bij u blijven, donna Elisa,” zei Gaetano.

„Gij blijven!” riep donna Elisa uit. „Ge moogt gerust gaan. Zie hem aan, Pacifica, zoo ziet een ondankbare er uit! Hij is geen Alagona. Hij is een avonturier.”

’t Bloed steeg Gaetano naar het gelaat, hij stond op en maakte een gebaar met de hand, dat donna Elisa verbaasd deed staan. Zoo hadden al de mannen van haar geslacht zich gedragen. Haar vader en haar grootvader, zij herkende daaraan al de trotsche heeren van Alagona’s stam.

„Ge spreekt zoo, omdat ge niets weet, donna Elisa,” zei de knaap. „Neen, neen, ge weet niets, ge weet niet waarom ik God moet dienen. Maar nu zult gij het weten. Ziet ge, het is lange jaren geleden. Vader en moeder waren zoo arm en we hadden niets te eten en toen ging vader weg om werk te zoeken en hij kwam nooit terug. Moeder en wij kinderen waren op het punt te verhongeren. Toen zei moeder: „Wij zullen vader gaan zoeken!” En wij gingen. Het werd avond, het regende hevig en op enkele plaatsen stroomde er een heele rivier over den weg.

„Moeder vroeg in een huis of wij daar mochten overnachten. Neen, ze joegen ons weg. Moeder en wij stonden op den weg te schreien. Toen bond moeder haar kleeren op en waagde zich in den stroom die over den weg bruiste. Zij had klein zusje op den arm en groote zus bij de hand, en een zwaar pak op het hoofd. Ik volgde haar zoo vlug ik slechts kon. Ik zag hoe moeder struikelde. De bundel dien zij op het hoofd droeg, viel in den stroom, moeder greep er naar en verloor klein zusje. Zij greep naar klein zusje en toen werd groote zus door den stroom meegesleurd. Moeder trachtte haar beiden te grijpen, maar ook zij werd door het water meegesleept. Ik werd bang en sprong aan land. Pater Jozef heeft mij gezegd, dat ik gespaard bleef, opdat ik God voor de dooden zou kunnen dienen en bidden. En dat was de reden, dat ik eerst monnik zou worden, en dat ik nu naar den Etna wilde gaan om heremiet te worden.

„Want, donna Elisa, ik moet God dienen.”

Donna Elisa gaf zich nu gewonnen.

„Ja, ja, Gaetano,” zei zij, „maar het doet mij zoo’n verdriet. Ik kan niet verdragen dat je van mij weggaat.”

„Neen, maar ik ga ook niet weg,” zei Gaetano. Hij was zoo vroolijk, dat hij lust gevoelde te lachen.

„Ik zal niet weggaan.”

„Zal ik met den pastoor spreken, dat je op een seminarium kunt komen?” vroeg donna Elisa ootmoedig.

„Neen maar, dat ge niets begrijpt, donna Elisa, dat ge niets begrijpt! Ik zeg u immers, dat ik niet van u wil gaan. Ik heb iets anders gedacht.”

„Wat hebt ge bedacht?” vroeg zij treurig.

„Wat gelooft ge dat ik gedaan heb, terwijl ik daar op de trap zat, donna Elisa? Ik droomde. Ik droomde, dat ik weg wilde loopen. Ja, donna Elisa, ik stond in den winkel en wilde de deur openen, maar kon niet omdat er zooveel grendels voor waren. Ik stond in de duisternis en schoof grendel na grendel weg, maar steeds waren er weer nieuwe. Ik maakte een vervaarlijk leven en dacht: Nu hoort donna Elisa me stellig.

„Eindelijk was de deur open en ik wilde de straat op ijlen, toen ik een hand in mijn nek voelde, en gij mij naar binnen trokt. Ik schopte en schopte en ik sloeg u, omdat ik niet mocht gaan. Maar donna Elisa, ge droegt een lantaarn, en toen zag ik dat gij het niet waart, maar moeder.

„Toen durfde ik niet langer tegenstribbelen, ik werd zoo bang, want moeder is immers dood. Maar zij nam den bundel, dien ik droeg, en maakte hem los.

„Moeder lachte en zag er verheugd uit, en ik was gelukkig, omdat zij niet boos op mij was.

„Het was zoo vreemd. Hetgeen zij uit den bundel haalde, waren al de kleine heiligenbeeldjes die ik gesneden heb, terwijl ik in den winkel zat en die waren zoo mooi.

„Kan je nu zulke mooie beelden snijden, Gaetano?” vroeg moeder.

„Ja,” antwoordde ik.

„Dan kan je God daarmee dienen,” zei moeder.

„Behoef ik donna Elisa dan niet te verlaten?”

„Neen,” zei moeder.

„En juist toen moeder dat zei, wektet gij mij.”

Gaetano zag donna Elisa triomfeerend aan.

„Wat meende moeder daar nu mee?”

Donna Elisa stond verbaasd.

Gaetano wierp het hoofd achterover en lachte.

„Moeder meende, dat ge mij in de leer moest doen, opdat ik God zou kunnen dienen door schoone beelden van engelen en heiligen te snijden, donna Elisa!”

De Wonderen van den Antichrist

Подняться наверх