Читать книгу De politieke partijen in Nederland en de christelijke coalitie - Paul Verschave - Страница 7
II.
ОглавлениеIn 1880 nam voor de eerste maal een Roomsche priester zitting in de Staten Generaal. Hij heette de abt Schaepman.
Na een verblijf in Rome, waar hij den graad van doctor in de theologie had verworven, bezette hij sedert tien jaren den leerstoel voor godsdienst-geschiedenis van het seminarie van Rijsenburg, toen de kiezers van het district Breda hem afvaardigden om zitting te nemen in de Tweede Kamer. Hij was toen 36 jaar oud en hij had zich bij meer dan éen gelegenheid den roem verworven van schitterend redenaar en tegelijkertijd dien van dichter van den eersten rang te zijn.
Die hem zag erkende in hem een leider. Van hooge statuur, breedgeschouderd, een krachtige, massieve gestalte, deed hij denken aan die Hollanders van het zuiver ras, zooals het penseel van Rembrandt en Frans Hals ze op het doek gebracht heeft. Hij had een dik en breed hoofd, de neusgaten eenigszins wijd open, de kin vrij en moedig gemodelleerd, het gezicht bleek, terwijl twee naieve zacht-blauwe oogen u vroolijk en ondeugend met zonderlinge vastheid van achter den gouden bril aanzagen.
Dit fiere en aantrekkelijke gelaat, schoon het niet fijn besneden was, had een bizondere uitdrukking in den mond met de dikke lippen, geheel zwaar en gezwollen van welsprekendheid. Zelfs vóór men hem hoorde, herkende men hier den machtigen redenaar, wiens schitterend woord de massa's meesleepte.
En geheel zijn persoon maakte op den hoorder een indruk van kracht en volharding, van verstand en gezag. Men voorzag dat zijn gedachte op groote oogmerken gericht was, en dat hij om zijn doel te bereiken een onbuigzamen en onverzettelijken wil toonde. Hierbij gaf hij blijk van onomstootelijk vertrouwen in de toekomst en van overvloeiende geestdrift voor de zaak, die hij zonder moeite mededeelde aan degenen die met hem verkeerden. Hij was idealist, maar, om zoo te zeggen, practisch idealist. Hij begreep uitnemend de eischen van het moderne politieke leven, en geheel en al gehecht blijvende aan de beginselen, wist hij zijn tactiek aan te passen aan de omstandigheden. Geheel zijn invloed, die zeer snel steeg,—want hij was spoedig een der meest populaire mannen van Nederland—wendde hij, zonder ophouden en belangeloos aan in den dienst van zijn partij, die hij vormde, wapende en verdedigde. Gedurende bijna een kwart eeuw was hij, niet zonder meermalen zijn gezag scherp besproken te zien, haar heldenzanger, generaal en parlementaire veldheer.
Hij was priester-dichter, in de wapenrusting van een ridder. Zijn devies was: »Ik geloof, ik strijd,” en dat bracht hij in toepassing in geheel zijn leven. Hij was geboren voor den strijd, en hij wierp er zich geheel en al in, maar zonder ooit de beteekenis der werkelijkheid uit het oog te verliezen. Hij heeft de Katholieke partij gemaakt wat zij is; hij heeft haar nieuwe gezichtseinders getoond; haar door heilzame wegen geleid, die evenwel een weinig ongebaand en steil waren voor die wijze lieden, die gewoon waren, zich bedachtzaam voort te bewegen op de breede zijwegen. Bij zijn dood—te Rome den 21en Januari 1903,—was de rouw dan ook groot in zijn partij, en de tegenstanders, wier ideeën hij op de scherpste wijze had bestreden, maar die erkenden de eerlijkheid van zijn karakter en zijn spreekwoordelijke goedigheid, betoonden hun eerbied voor de groote en breede figuur van dezen reus.
De Roomschen in Nederland vergeten niet, dat zij hem alles verplicht zijn, en zijn geest beheerscht nog den politieken arbeid, dien zij trachten te volmaken.
Op het oogenblik, dat Dr. Schaepman de Tweede Kamer der Staten Generaal binnentrad was hun positie niet zeer gunstig. Hij zag het, en stelde dadelijk de middelen tot verbetering in het werk. Vóór alles vermeerderde hij de pogingen, om hun samenbinding te versterken. Hechte partijorganisatie was het doel dat hij niet uit het oog verloor, maar het was niet gemakkelijk die te bereiken. Zijn ideeën waren verre van een gunstig onthaal te vinden bij heel de wereld, en oude staatslieden, die er door opgeschrikt werden, veroordeelden streng zijn vermetelheid.
Hij begon met zijn partij dagbladen te geven; noodzakelijke middelen voor de moderne propaganda; en voor redacteuren en lezers te zorgen. Sedert eenige jaren had hij zelf de pen ter hand genomen, en stond hij in het groote Roomsche dagblad »De Tijd” Mgr. Smits ter zijde, die, eigenlijk gezegd, de stichter werd van de hedendaagsche Roomsche pers. Maar hij oordeelde terecht, dat één orgaan niet kon voldoen; hij riep nieuwe bladen in het leven en aan verscheidene onder die zeide hij zijn medewerking toe. Hij verleende deze in die mate, dat de Roomsche pers, die in 1855 maar telde één dagblad: »de Tijd”, bij zijn dood bezat: dertien dagbladen, negen en twintig bladen die twee of drie maal per week verschenen, zeven en zestig weekbladen en drie en veertig periodieken.