Читать книгу De politieke partijen in Nederland en de christelijke coalitie - Paul Verschave - Страница 9
IV.
ОглавлениеDadelijk kwam hij terug op zijn doel om haar een program te geven. Het tijdstip was gunstig. Nu men den broederstrijd over de Kieswet teboven was, gevoelde ieder de noodzakelijkheid van een beschreven regeling, waarin zich de herstelde eenheid zou openbaren en de eischen der Roomschen kort samengevat zouden worden. De 25 Roomsche volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer kwamen bijeen, en in de samenkomst van 20 October 1896 te Utrecht stelden zij definitief hun program vast. De invloed van Dr. Schaepman was overwegend geweest, en was te herkennen bijna bij elk artikel, in deze vaststelling van de voornaamste vraagpunten, waarop de vlijtige aandacht van alle Roomschen des lands zich moest vestigen.
In den aanhef sprak het program uit: volkomen gehoorzaamheid aan de groote Encyclieken van Pius IX en Leo XIII; onveranderlijke gehechtheid aan het Huis van Oranje-Nassau; en oprechte trouw aan de grondwet.
Dan kwamen in de eerste rij de sociale kwesties. Zoo had het Dr. Schaepman gewild, om te bewijzen, dat de politiek van de Nederlandsche Roomsch-Katholieken vóór alles sociaal was. Op dit punt was de Encycliek »Rerum Novarum« de fundamenteele wet. Daarmede verwierpen zij het socialisme als valsch, onrechtvaardig, leidende tot vernietiging van alle recht, van alle orde en alle vrijheid, en stemden toe dat de sociale kwesties in de eerste plaats van zedelijke orde waren, en dat zij dientengevolge niet goed opgelost konden worden dan in den geest van het Christendom. De Godsdienst, het huisgezin, de eigendom, voegden zij eraan toe, zijn volgens goddelijken wil de grondslagen der samenleving, en op het terrein van de sociale vragen moet de Staat altijd handelen, vooral in de nooden van den tegenwoordigen tijd, met voortdurende eerbiediging van de natuurlijke rechten van den menschelijken persoon en van het huisgezin.
Dadelijk deze beginselen in toepassing brengende, ijverden de Roomsche afgevaardigden voor Zondagsrust; zedelijke en stoffelijke verbetering van het lot der arbeiders; het verbod van overmatigen arbeid zelfs voor de volwassenen; de herziening van de armenwet op dezen grondslag, dat de ondersteuning van de armen hoofdzakelijk blijft toevertrouwd aan godsdienstige instellingen en vereenigingen van weldadigheid; de verzekering tegen ziekte, ongevallen, invaliditeit en ouderdom. Hier hadden zij met opzet nagelaten aan het woord »verzekering” toe te voegen »verplichte”, want zij wilden niet vooruitloopen op de wijze van organisatie. Ondertusschen wezen zij op de roeping van den Staat, om aan deze hervorming mede te werken, en het lot van den invaliden werkman niet over te laten aan de gunst van de openbare of particuliere barmhartigheid.
Op het gebied van het onderwijs stelden zij weer het beginsel op den voorgrond, dat hen altijd geleid had in den schoolstrijd. Het onderwijs, herhaalden zij, is een wezenlijk deel van de opvoeding, en in dit opzicht een recht en een plicht der ouders. Als uitvloeisel daarvan gaven zij het verlangen te kennen dat de vrije school, de eenige die de volkomen vrijheid van de huisvaders verzekerde, zooveel mogelijk regel werd, en dat de gelijkheid voor de wet, erkend en gewettigd in zekere mate door de wet van pacificatie van 1889, werd uitgestrekt tot al de graden van het onderwijs, evenzeer tot het Middelbaar en het Hooger, als tot het Lager onderwijs. Van de leerplicht spraken zij niet, want zij wisten dat deze teere kwestie niet nalaten zou de geschillen weer te doen opleven.
Wat de militaire aangelegenheden betreft, waren zij tegenstanders van alle verzwaring van persoonlijke en geldelijke lasten, voorstanders van een billijke schadeloosstelling aan de miliciens-kostwinners, en hun wenschen openbarende voor de verheffing van het zedelijk leven in de kazernes. Zij kenden op het terrein van de rechtspraak aan het overheidsgezag, dat van God komt, noodzakelijk het recht toe van de doodstraf, en stelden eenige maatregelen voor, als de vereenvoudiging van de formaliteiten, vereischt voor de voltrekking van het burgerlijke huwelijk; de vergunning van een schadeloosstelling, wettig voorzien en geregeld, aan hen, die in voorloopige hechtenis gevangen gezet, zouden erkend worden onschuldig te zijn, zonder aan de rechterlijke uitspraak te zijn overgegeven; en vooral, de overgave van jeugdige misdadigers aan liefdadige instellingen, gesticht door erkende godsdienstige gezindten, onder toezicht van den Staat.
Voor 't overige verwierpen zij in beginsel alle verzwaring van belasting, verlangden de opheffing van de successiebelasting in de rechte lijn, en wenschten dat de hulpbronnen van den Staat, indien de nood zich deed gevoelen, zouden worden gevoed door indirecte heffingen, bijv. met behulp van een belasting op de Beursondernemingen.
In een andere reeks van denkbeelden openbaarden zij hun protectionistische gevoelens. Voor het meerendeel vertegenwoordigers van de wezenlijk-landbouwende districten van Limburg en Noord-Braband, legden zij nadruk op de noodzakelijkheid om den nationalen landbouw en de nijverheid te begunstigen; herziening van het tarief van invoerrechten; herstelling van de octrooien; wijziging van de grondbelasting; vermindering van de belasting die den landbouw trof, door de opheffing van de binnenlandsche tollen; vermindering van de registreerrechten voor de pachtbrieven, meerdere vergemakkelijking van den afkoop van de tienden, enz. Tegelijkertijd vroegen zij aan den Staat, zijn zorg te toonen ten gunste van den nationalen arbeid, en zich voor de uitvoering van publieke werken niet dan force majeure te wenden tot vreemde arbeidskracht.
Zij vroegen nog, voor de Koloniën een meer daadwerkelijke bescherming voor de zendelingen; krachtdadiger steun voor de inlandsche Christenen tegen de aanslagen van hun Mohammedaansche heerschers; wettelijke autorisatie voor de kerken om zich met het inlandsch onderwijs bezig te houden; en de herziening van de regelingen die betrekking hebben op de toelating van de priesters, catechiseermeesters en zendelingen in Nederlandsch-Indië.
Eindelijk spraken zij hun leedwezen uit over de opheffing van het Nederlandsch gezantschap bij den Heiligen Stoel, en verzekerden niets te zullen nalaten om het te herstellen in het belang en voor de eer van het land, zoodra zij hoop konden hebben erin te zullen slagen.
Zooals men ziet was het program rijk voorzien, van wijden omvang, en lenig. Het bedoelde niet te vragen de eenheid maar de vereeniging. Dat is de ware en juiste weg. Voor een politieke partij, die tegelijk een partij van traditie is, is er geen andere weg.
Zoo oordeelde Dr. Schaepman, die er alles had doen uitlaten, wat had kunnen verdeelen. Daarom spreekt zich het program niet uit over de belangrijke, maar bijkomende kwestie van richting en strekking; het verklaart zich niet uitdrukkelijk conservatief noch vooruitstrevend; het was eenvoudig de grondregeling van de Nederlandsche Roomschen, die verlangden een wettig aandeel te nemen in de regeering van hun land.
Zooals het hierboven luidt, werd het door de algemeene vergadering van de Katholieke kiesvereenigingen plechtig goedgekeurd, eenige dagen vóór de verkiezingen den 5den Mei 1897 te Utrecht. Het werd dientengevolge het officieele program van de partij, die zich aan tucht gewend, ter strijde toegerust en georganiseerd had.
Want terzelfder tijd van een program, had Dr. Schaepman een organisatie voorbereid. Hij had begrepen dat alle pogingen ijdel zouden zijn, indien zij niet steunden op vereenigingen, die overal opgericht, in de districten en in de steden, omvatten de Roomsche krachten van het land in zijn geheel. Sedert lang had hij zich aan dien arbeid gezet. Hij had beoordeelingen, wantrouwen, belemmeringen ontmoet, maar zijn taaie wilskracht was ze teboven gekomen. Allengs waren er op verschillende punten van het land kiesvereenigingen ontstaan. Zij hadden hun voordeel gedaan met de comite's die reeds bestonden in het bizonder voor het onderhoud van de vrije scholen, en nu de periode van de aanvangs-moeilijkheden voorbij was, vermenigvuldigden zij zich snel. Voor de eerste maal waren hare afgevaardigden vereenigd bij het ophanden-zijn van de verkiezingen van 1897, en haar eerste daad was geweest de goedkeuring van het program.
De gedachten van den leider waren er op gericht, deze aanvankelijke organisatie te volmaken door dictricts-comite's, provinciale comite's, en eindelijk een centraal comité, dat het beheer had over de andere en de eenheid van leiding verzekerde.
Hij heeft, helaas, niet zoolang geleefd, dat hij de kroon mocht zien op dit werk, waarvoor hij zooveel had gearbeid.
De organisatie was op het oogenblik dat de dood hem overviel, slechts plaatselijk en provinciaal, maar hij kon voorzien dat zijn wenschen niet op hare vervulling zouden laten wachten, en nauwelijks was zijn lichaam aan het graf toevertrouwd, of »de Algemeene Bond van Roomsch-Katholieke Kiesvereenigingen in Holland” werd gevormd.
Reeds vóór zijn dood was het hem daarentegen gegeven geweest, de volkomen triomf van zijn politiek te zien. De Roomschen hadden, vereenigd met de Antirevolutionairen, bij de verkiezingen van 1901 den triomf verworven. Dr. Kuyper had met krachtige hand de teugels van het bewind genomen; de Katholieke partij zag er zich naar goede trouw deelgenoote in gemaakt; drie van haar leden verkregen belangrijke portefeuilles, en het ministerie in zijn geheel in nauwe gemeenschap met de rechtsche meerderheid zocht krachtig voldoening te geven aan de gemeenschappelijke eischen.