Читать книгу Geschiedenis der Noordsche Compagnie - Samuel Muller - Страница 5

Оглавление

[13] In die tusschenpoos volbracht Cabot in Engelschen dienst zijne noordwestelijke reis van 1516 of 1517.

Het hooge noorden van Europa was sinds de dagen van Octher niet meer bezocht geworden: de beschaafde wereld was geheel onbekend met de kusten der IJszee. Slechts onbepaalde voorstellingen vormde men zich van die streken, voorstellingen voornamelijk aan de schriften van Plinius en andere oude geographen ontleend. Dezen hadden geleerd, dat de kust van Azië ten noorden in een kaap uitliep, die kaap Tabin (kaap Taimyr?) genoemd werd. Van dat punt zou de kust recht naar het zuiden loopen. Door eene straat, de straat van Anian genaamd (de Behring-straat), meende men onmiddellijk het rijke Cathay, een mythisch land ten noorden van China, te kunnen bereiken; de weg van daar naar China en Oost-Indië zou niet moeielijk te vinden zijn.—Dezen weg wilde Cabot nu inslaan. De moeielijkheden daaraan verbonden waren hem onbekend; het onmiskenbare voordeel, dat deze weg boven alle andere bood, de kortheid, moest ieder in het oog vallen. Vast besloten om ten minste een proef te wagen, vinden wij Cabot dan ook reeds weinige jaren na zijne laatste mislukte noordwestelijke reis, in 1522 en 1523 bezig met onderhandelingen, om aan zijne vaderstad Venetië de voordeelen van deze vaart te verzekeren[14]. Maar te vergeefs! Venetië was door hare ligging aan gene zijde van de straat van Gibraltar te veel afhankelijk van Spanje’s goedvinden om het te wagen de bedoelingen dier groote mogendheid te weerstreven op een punt van zooveel belang. Cabot was dus genoodzaakt van zijn ideaal af te zien: Venetië zou de vruchten van de plannen door haren zoon gemaakt niet plukken. Maar nauwelijks was de geniale grijsaard vele jaren later in Engeland teruggekeerd, of hij maakte gebruik van de gunstige gelegenheid en het jarenlang geliefkoosde plan werd ter tafel gebracht.

[14] Cabot heeft dus de prioriteit boven Robert Thorne, die in 1527 nieuwe plannen over den noordelijken doortocht naar Oost-Indië opperde. Zie Thorne’s werkjes afgedrukt in: Hakluyt, Divers Voyages to America.

En niet zonder vrucht! Het eerste resultaat van Cabots bemoeiingen was reeds in 1551 de oprichting eener nieuwe compagnie, die bestemd schijnt geweest te zijn om het overwicht, dat de Hansesteden door hare privilegiën in Engelands handel hadden, te vernietigen en de eigen werkzaamheid der Engelschen door het openen van nieuwe banen voor het verkeer op te wekken. De belangrijke plaats, die deze compagnie ook in ons verhaal innemen zal, maakt het noodig over haar iets uitvoeriger te spreken[15]. Het was eene maatschappij op aandeelen van 25 p. St.; binnen korten tijd had men de som van 6000 p. St. bijeen en kon de compagnie onder den naam van »The Mystery, Company and Fellowship of Merchants Adventurers for discovery of unknown lands” hare werkzaamheden beginnen. Cabot werd tot president voor zijn geheele leven benoemd. Het doel was, zooals reeds uit den naam blijkt, het ontdekken van nieuwe landen; het aanknoopen van handelsbetrekkingen zou daarmede natuurlijk gepaard gaan. Reeds de eerste tocht der compagnie, waarover later meer, bepaalde voor goed de richting, waarin zich hare ondernemingen voortaan zouden bewegen. Er werden namelijk reeds in 1553 handelsbetrekkingen met Rusland aangeknoopt, en hoewel de compagnie haar doel, het ontdekken van vreemde landen, niet uit het oog verloor,—hoewel door hare pogingen de Engelsche walvischvangst een tijdlang bloeide, bleven toch de betrekkingen met Rusland zoozeer hoofdzaak, dat de naam der compagnie geheel in vergetelheid geraakte en men haar gewoonlijk de Moscovische of Russische Compagnie noemde.

[15] Zie Hakluyts uitvoerig verhaal der omstandigheden, die tot de vestiging dezer compagnie leidden, in de inleiding van: Beke, Three voyages by the North-east. p. II-IV.

In Engeland was men trouwens zeer met de handelwijze der nieuwe vereeniging ingenomen. Dadelijk na de terugkomst der eerste expeditie verkreeg zij (6 Februari 1555) van Philips en Maria verschillende privilegiën en octrooi voor den uitsluitenden handel op het noorden. De compagnie werd in dit stuk aangeduid door de omschrijving: »The Merchants adventurers of England for the discovery of lands, territories, isles, dominions and seignories unknown.” Toen later, door de groote winsten die de maatschappij maakte aangelokt, andere Engelschen inbreuk op haar octrooi maakten en onder allerlei voorwendsels trachtten de beperkende bepalingen der wet te ontduiken[16], toonde Elisabeth hoezeer zij het bestaan der compagnie op prijs stelde, door op nieuw in uitdrukkelijke bewoordingen het uitsluitend recht der vereeniging, voortaan »The Fellowship of English Merchants for the Discovery of New Trades” genaamd, te handhaven. (1566)[17] Onder laatstgemelden naam heeft de Moscovische Compagnie de eeuwen getrotseerd en bestaat zij tot op dit oogenblik[18].

[16] Zie over deze inbreuken op het octrooi der Moscovische Compagnie: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 204, 212, ook p. 220, cf. p. 201 Noot 1, 214 Noot 2, 216 Noot 2.

[17] Sommigen verhalen, dat deze bevestiging van het octrooi onder Elizabeth bij parlementsakte is geschied.

[18] Zie over de Moscovische Compagnie: Hamel, Tradescant. p. 88-90, 162, 212.—Asher, Hudson the Navigator p. CII, CIII, CXXIII, CXXV.—Beke, Three voyages by the north-east. p. II-IV, VII.—Hakluyt, Divers voyages. p. LXXXV, LXXXVI.—Read, Hist. inq. conc. Henry Hudson. p. 21 vlg.

Dadelijk na hunne vereeniging maakten de kooplieden zich op Cabots aandrijven gereed het voorgestelde doel, de ontdekking van nieuwe landen, te bereiken. Reeds in 1553 zeilde eene expeditie naar het noordoosten. In plaats van Cabot, die te oud was om persoonlijk de ontberingen eener noordelijke ontdekkingsreis te verduren, werd Sir Hugh Willoughby, een ervaren krijgsman van aanzienlijke familie[19], aan het hoofd der onderneming gesteld. Als opperstuurman werd hem de bekwame Richard Chancellor toegevoegd. De drie schepen, waaruit de kleine vloot bestond, de Bona Esperanza, de Edward Bonaventure en de Bona Confidentia, verlieten de haven van Ratcliff den 10 Mei 1553. Geheel Engeland zag met belangstelling den uitslag der onderneming te gemoet. Het resultaat was dubbel belangrijk. Niettegenstaande een hevige storm reeds spoedig op de kust van Noorwegen den Edward Bonaventure, met Richard Chancellor aan boord, van de overige schepen scheidde, zeilden beide afdeelingen moedig voort. Willoughby ontdekte den 14 Augustus Novaya Zemlya. Hij bereikte dat gedeelte van het eiland, dat de Ganzenkust heet en dat op de nieuwste kaarten ter zijner eere Willoughby-land genoemd wordt[20]. Het ijs belette hem te landen en na vruchteloos getracht te hebben noordwaarts te zeilen besloot hij de Russische kust op te zoeken. Hij bereikte den mond van de rivier Warsina, waar het ijs hem insloot. In deze zeer ongunstig gelegen haven in eene verlatene streek moesten de daarop niet voorbereide schepen overwinteren. Het volgend voorjaar vonden de Laplanders ze beiden ingevroren: de geheele bemanning was van koude en gebrek omgekomen.

[19] Zie over den persoon en de familie van Willoughby met zeer overdrevene uitvoerigheid: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 91-104.

[20] Dat Willoughby-land en de Ganzenkust identiek zijn, wordt nu algemeen erkend. (Beke, Three voyages by the north-east. p. V.—Asher, Hudson the Navigator, p. CXXIV, CLVIII.—Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 110.) De eer van dit overtuigend bewezen te hebben komt toe aan Rundall. (Voyages towards the north-west. p. III-VI.)—Tot zoover is men het eens; over de quaestie of Willoughby na de ontdekking van Novaya Zemlya ook Spitsbergen heeft gevonden kan nog eenig verschil bestaan. Bij de overtuigende gronden door Rundall (l. c. p. VI-XII) tegen dit gevoelen aangevoerd, zou men m. i. nog deze kunnen voegen, dat het onwaarschijnlijk, ja bijna onmogelijk is, dat Willoughby in een reis van negen dagen door eene altijd met ijs bezette zee (terwijl hij in het gunstigste geval slechts drie dagen noordelijk gezeild is en overigens meest zuidoost of zuidwest) den grooten afstand heeft afgelegd tusschen Novaya Zemlya’s zuidwestpunt en Spitsbergen.

Van meer dadelijk belang voor de compagnie was het resultaat door Chancellor bereikt. Met zijn schip, waarvan de bekende Stephen Burrough kapitein was, oostwaarts gezeild, kwam hij in de Witte Zee en landde 24 Augustus 1553 aan den mond van de Dwina. Welwillend ontvangen overwinterde de bemanning aldaar. Chancellor zelf vertrok over land naar Moscou, waar hij den czaar bereid vond tot het aanknoopen van handelsbetrekkingen. Dit heugelijk bericht, door hem het volgende jaar aan zijne lastgevers overgebracht, gaf aanleiding tot het aanknoopen van een geregeld verkeer tusschen Engeland en den mond der Dwina, waar spoedig op het Rozen-eiland bij Kholmogorui eene kolonie van Engelschen verrees[21].

[21] Zie over het handelsverkeer tusschen Engeland en Rusland voornamelijk in de eerste twintig jaren: Hamel, Tradescant der Aeltere 1618 in Russland. In dit zeer geleerde, zeer onsystematisch bewerkte en met vele onbelangrijke kleinigheden opgevulde boek vindt men over dezen handel nauwkeurige en uitvoerige berichten van het grootste belang, die grootendeels uit de voor ons zoo moeielijk toegankelijke Russische archieven geput zijn.

Niettegenstaande deze handel weldra bijna alle aandacht der jeugdige compagnie tot zich trok, werden toch de pogingen tot het ontdekken van den noordoostelijken doortocht naar Oost-Indië niet opgegeven. Reeds in 1556 werd Stephen Burrough, die kapitein was geweest van Chancellors schip, uitgezonden om nadere kennis omtrent de noordoostelijke zee te verkrijgen en bepaaldelijk om den mond van de rivier den Ob te verkennen. Met een klein schip de Searchthrift verliet hij 23 April Gravesend, bevond zich 9 Juni te Kola, stak verder oostwaarts gezeild den mond der Witte Zee over en volgde van daar nagenoeg de lijn der Russische kust. Langs het eiland Kolguev bereikte de moedige zeeman den 31 Juli Vaigatsch, waar hij landde; hij zag Novaya Zemlya en ontdekte den ingang naar de zee van Kara, de breede naar hem genoemde Burroughs-straat, ook wel Kara-straat geheeten[22]. Maar toen hij de nog door geen Europeaan bezeilde zee was ingevaren, vond hij het ijs daar in zulke hoeveelheden ronddrijven, dat hij het ongeraden achtte verder te gaan. Den 5 Augustus keerde hij terug en kwam 11 September behouden te Kholmogorui aan.

[22] Dat deze straat later voor de noordpoolreizen zelden of nooit meer gebruikt werd, is waarschijnlijk aan hare ondiepte toe te schrijven. Massa teekent toch daarbij op zijne kaart (in Hessel Gerritsz’ Beschr. v. Samoyeden-Landt) aan: „Hier machmen by hoogh water overvaeren, anders ist droogh.” Witsen (Noord en oost Tartarye. p. 921) is van een ander gevoelen en verhaalt, dat „de Moskoviten de vaert benoorden ’t Eiland Waigats na de Binnen-zee schouwen, maer meest altoos de doortogt naest aen de vaste Kust gebruiken, hoewel de Noorder-straet het diepste is. Zy zyn vreesachtig,” voegt hij er bij, „dat van die zyde meer gevaer is, om dat aldaer de meeste Ys-schollen zoude(n) zyn.”

Hoezeer deze reis de geographische wetenschap eene belangrijke schrede voor uitbracht, waren hare praktische resultaten eer ontmoedigend dan verblijdend. De zekerheid was wel is waar verkregen, dat de hinderpaal, die zich zoo onverwachts in de IJszee tot ver in het noorden uitstrekte, den toegang naar het oosten niet geheel sloot, maar men had zich tevens kunnen overtuigen, dat de verdere weg naar Oost-Indië met vele bezwaren bezet was,—dat niet alleen kaap Tabin, het doel waarnaar ieder zeeman streefde, maar zelfs de mond van den Ob niet gemakkelijk te bereiken was. Onder deze omstandigheden besloot de compagnie, meer en meer door den handel op de Dwina beziggehouden, eenen weg in te slaan, die waarschijnlijk spoediger tot resultaten van praktisch belang zou leiden dan de tot dusver beproefde. Verschillende pogingen werden door Anthony Jenkinson op haren last aangewend om overland het rijke Cathay te bereiken en onderweg handelsbetrekkingen met Perzië aan te knoopen. Maar dit plan mislukte volkomen: de onderlinge oorlogen der aldaar wonende stammen beletten, dat er een vreedzame handelsweg door Azië’s binnenlanden geopend werd[23].

[23] Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 199-203.—Read, Henry Hudson. p. 55, 59.

Toen het zoodoende gebleken was, dat de weg overland aan meer bezwaren en meer wisselvalligheden onderworpen was dan die over zee, sloeg de compagnie den ouden weg op nieuw in. Herhaaldelijk beproefde zij van de noordelijke kusten ten minste eene eenigszins nauwkeurige kennis te verkrijgen. Het doel was bij die tochten niet zoozeer het omzeilen van kaap Tabin,—de onverwachte ontdekking van Novaya Zemlya schijnt de toenmalige geographen aan de juistheid van Plinius’ mededeelingen te hebben doen twijfelen,—maar voornamelijk om te onderzoeken of ergens voorbij den Ob de kust zich al dan niet noordwestwaarts omwendde en door aansluiting aan Novaya Zemlya’s noordoostpunt een baai vormde, die aan alle verdere pogingen om den doortocht naar Oost-Indië langs dien weg te vinden eens en voor goed een onoverkomelijken hinderpaal in den weg moest leggen. Tevens werd den reizigers op het hart gedrukt om te onderzoeken, of het door Willoughby ontdekte land al dan niet verbonden was met het door Burrough geziene Novaya Zemlya, en om te ontdekken hoedanig de gesteldheid was van de kusten van den Ob en van de bewoners dier streken.[24]

[24] De instructiën aan Bassendine c. s. in 1568 en aan Pet en Jackman in 1580 door de Moscovische Compagnie gegeven, zijn nagenoeg volkomen eensluidend wat het doel der reis betreft. Men moet echter uit dit feit geene conclusiën trekken over de algemeene verspreiding der daarin vervatte beschouwingen, immers beide stukken zijn van de hand van den bekenden William Burrough. (Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 223 en vooral p. 185 Noot 1.—Beke, Three voyages. p. XXV.) De lijst van geschriften van W. Burrough in de inleiding van Hakluyts Divers voyages (p. LXI) moet dus met deze beide vermeerderd worden.

Van de tochten met dit oogmerk ondernomen zijn ons slechts zeer onvolledige berichten bewaard gebleven. Slechts van éene reis, die van Arthur Pet en Charles Jackman in 1580, kunnen wij een eenigszins volledig overzicht geven. Evenals in 1553 was de belangstelling in dezen tocht, waaraan men een meer dan gewoon gewicht schijnt gehecht te hebben, in Engeland zeer levendig. Met twee schepen, de George en de William, verlieten Pet en Jackman, twee ervaren zeelieden, 31 Mei 1580 de reede van Harwich. Reeds den 24 Juni, niet ver voorbij Wardöhuus, moest echter Jackman tot herstel van zijn ontredderd scheepje—de William—de kust opzoeken. Pet zette zijne reis moedig voort: hij bereikte, Willoughby’s spoor volgende, Novaya Zemlya nagenoeg op dezelfde plaats als zijn voorganger en maakte zoodoende de identiteit van Novaya Zemlya en Willoughby-land voor goed uit, een feit, waarop door de toenmalige geographen echter geen acht geslagen is. Op eenigen afstand van de kust—ijs en mist beletten hem haar geheel te volgen—zeilde Pet langs Novaya Zemlya, miste den ingang van Burroughs-straat, die vol ijs zat, en kwam 17 Juli in de baai van Pechora aan. Bij de eerste goede gelegenheid vertrok hij weder van daar; volgde de Russische kust en ontdekte de tweede opening, die toegang verleent tot de zee van Kara, Yugorsky-sjar, door de Hollanders later straat van Nassau, door de nieuwere geographen echter naar haren ontdekker Pets-straat genoemd. Na vruchtelooze pogingen om door het ijs te breken, ontmoette onze reiziger volgens afspraak zijnen tochtgenoot Jackman bij Vaigatsch. Beide bevelhebbers besloten nu noordwaarts te zeilen om eene ijsvrije zee te zoeken, maar vruchteloos! Na eene nieuwe beraadslaging besloot men de reis op te geven en den terugtocht aan te nemen. Pet kwam 26 December behouden te Ratcliff aan, Jackman overwinterde in eene Noorweegsche haven en men heeft sedert dien tijd niets meer van hem vernomen.

Van de overige expedities, door de Moscovische Compagnie omstreeks dezen tijd uitgezonden, weten wij uiterst weinig.[25] Uit verspreide berichten vernemen wij, dat er in 1568 een plan heeft bestaan tot eene expeditie met geheel hetzelfde doel als die van Pet en Jackman, onder Bassendine, Woodcocke en Browne, en dat deze expeditie waarschijnlijk vertrokken is. Vóor 1584 zijn er nog verschillende andere reizen door Engelschen gemaakt met het doel om den mond van den Ob te vinden, en wel niet zonder belangrijke resultaten, die echter ongelukkig alle voor de wetenschap verloren zijn gegaan. De eerste dier reizen had ten gevolge het vinden van den weg ter zee naar den mond van den Ob, eene wetenschap, die aan Europa niet bekend werd, daar alle deelnemers aan de expeditie door de Samojeden vermoord werden.[26] Zekere Anthony Marsh, onbekend met het resultaat door zijne landgenooten verkregen, deed in dienst der compagnie nogmaals den landweg beproeven. Een Rus met name Bodan, bereikte op zijnen last zoodoende den Ob weder, maar de czaar keurde dergelijke proefnemingen ten sterkste af: hij zette Bodan gevangen, ontnam hem zijn rijke voorraad koopmansgoederen en belette daardoor op nadrukkelijke wijze alle verdere proefnemingen met gebruikmaking van de verkregen kennis. Marsh beraamde eindelijk in 1584 een nieuw plan om den Ob te bereiken. Eenige Russen zouden voor hem in twee vaartuigen de rivier de Pechora opzeilen, van daar door eene andere rivier, door hen Ouson genoemd (de Ussa?), in den Ob komen en dien met den stroom afzakken. De Russen gaven aan Marsh de keus tusschen dezen weg en dien door Mathijs-straat over de zee van Kara naar den mond van den Ob. Of er ooit iets van deze onderneming gekomen is, is niet bekend. Eene ontdekking van niet minder belang was de kennis, die Marsh door deze Russen verkreeg van het bestaan en de ligging van Mathijs-straat zelve (Matyushin-sjar tusschen Novaya Zemlya en Mathijs-land), de derde en voor zoover bekend is de laatste weg naar de zee van Kara[27].

[25] Zie intusschen daarover: Hamel, Tradescant. p. 313, 22.

[26] Zie over deze reis breedvoerig: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 322 Noot 2. Hamel plaatst haar op goede gronden in 1581 en maakt het waarschijnlijk, dat Jackman en de zijnen de moedige reizigers geweest zijn, die hier den dood vonden.

[27] Van een vierden weg door Novaya Zemlya naar de zee van Kara, tusschen Mathijs-land en Lütke’s-land wordt het bestaan wel vermoed; het is echter nog niet gelukt hem te ontdekken. Hamel (Tradescant. p. 321) gelooft er niet aan.

Hoe belangrijk de tot 1584 verkregen uitkomsten zijn mochten, men kon zich niet verhelen, dat men na dertig jaren zoekens nog slechts éene schrede op den moeielijken weg naar Oost-Indië gevorderd was. Ook nu men den mond van den Ob bereikt had, bleven de grootste hinderpalen op dien weg zelfs ondoorzocht. Volgde men Plinius’ uitspraken, dan bleef de verre noordelijkste punt van Azië kaap Tabin nog steeds in het duister; het bleef twijfelachtig of op zulk eene noordelijke hoogte de zee bevaarbaar was. En de vrees, dat de zee van Kara niets dan eene groote baai zou zijn, die den weg naar Oost-Indië afsloot, was niet weggenomen. Onder deze omstandigheden schijnt de compagnie, die nu reeds naar haren uitgebreiden handel op de Witte Zee terecht den naam van Moscovische droeg, besloten te hebben aan dien handel al hare aandacht te wijden. Noch Hakluyt, die zooveel belang gesteld had in de noordpoolreis van 1580 en wiens beroemd werk Principal Navigations eerst in 1589 verscheen, (de tweede editie is van 1598),—noch Purchas, die de wetenschappelijke nalatenschap van dezen uitnemenden geleerde in materiëelen en immateriëelen zin aanvaardde, melden iets van Engelsche ontdekkingsreizen naar het noordoosten na 1584. De reis van Pet en Jackman schijnt de laatste expeditie van eenig belang geweest te zijn, door Engelschen uitsluitend tot het doen van ontdekkingen naar het noordoosten uitgezonden, totdat de opmerking, dat de IJszee in den walvisch een onmetelijken rijkdom in hare wateren verborg, op nieuw tot het opsporen van onbekende landen aanzette[28].

[28] In het verhaal dezer noordoostelijke tochten volgde ik voornamelijk de uitnemende inleiding voor: Beke, Three voyages by the north-east.

Maar de taak, die de Engelschen na moedig en ijverig pogen dus onafgewerkt gelaten hadden, werd dadelijk door eene andere natie opgevat. De rivaliteit, die Engeland en Nederland gedurende de geheele zeventiende eeuw verdeelde, nam reeds op het einde der zestiende een aanvang. In de onherbergzame wateren der IJszee begon een strijd, die zich van daar over alle oorden der wereld zou uitbreiden,—een strijd, die op de geschiedenis van geheel Europa den beslissendsten invloed zou oefenen.

Geschiedenis der Noordsche Compagnie

Подняться наверх