Читать книгу De Koran - Verschillende Auteurs - Страница 5

Оглавление

1 Iederen keer derhalve dat men de woorden vindt; Mahomet heeft gezegd, of de waarheidlievendste van alle menschen heeft gezegd, is er geene sprake van een gezegde uit den Koran, maar van Mahomets woorden, welke door de overlevering bewaard zijn.

2 Muzelman of, naar der Oosterlingen spreekwijze Moslemim, in het Arabisch een belijder van den Islam of van het ware geloof, welke naam door Mahomet (eigenlijk Mohammed) reeds vroeg aan zijne leer is gegeven. Van dit woord hebben de Europezen Muzelman gevormd.

3 Opmerkelijk is het dat Arabier met het woord ערב (avond, het westen) en Saraceen met זרה (schijnen, het oosten) in verband staat, en dus het eene Westerling en het andere Oosterling zou beteekenen.

4 Gen. XXXVII, Rigter. VI, VIII, Jes. XXI, Ezech. XXVII.

5 De Arabische woordenboekschrijvers zijn het niet eens ten aanzien der beteekenis van het woord Koreïsh. Er bestaan ten minste zes verschillende verklaringen van dien naam, welke alle meer of min gewrongen zijn. Naar den spraakkunstigen vorm te oordeelen is Koreïch het verkleinwoord van karch, dat een zeer vraatzuchtige vischsoort beteekent, die andere visschen verslindt. Aanvankelijk is het dus niet anders dan een spot- of bijnaam geweest, die in het vervolg van tijd de naam is geworden van een geheel, uit Fihr-Koreïch of Koreïsh voortgesproten geslacht.

Wat overigens deze afleiding schijnt te bevestigen, is, dat de reeds in het O. Test. voorkomende naam Korach, in de overlevering als type van inhalige vrekkigheid is bewaard gebleven. Dat woord schijnt mede in verband te staan met hetgeen de knapen Elisah nariepen Kerach, omdat hij hun, als waterscheppers, het brood uit den mond nam, door (2 Kon II : 23) het water zoet te maken, hoewel de meeste en daaronder de bewerkers van den Staten-bijbel “kaalkop” vertalen.

6 De naam Mahomet wijkt eenigszins van de werkelijke Arabische spelling af. Men behoorde Mohammed (de verheerlijkte) te zeggen. De Turken spreken het woord Mehemet uit, als zij van een levend persoon spreken die den naam Mohammed draagt. Het gebruik der andere volken is integendeel, zich van den vorm Mahommed te bedienen, als er van levende Arabieren gesproken wordt, dien denzelfden naam dragen.

7 Caussin de Perceval Histoire des Arabes (D. I. bl. 268–283) die dat vraagpunt op uitvoerige wijze heeft onderzocht, bepaalt Mahomets geboorte op 29 Augustus 570.

8 Deze ziekte kan de vallende ziekte geweest zijn. Inderdaad gelooft de mindere man in het Oosten, dat zij, die met vallende ziekte behept zijn, door den duivel bezeten worden.

9 Men wil dat Waraka een gedeelte van het Evangelie in het Arabisch zou hebben vertaald.

10 Deze woorden bevinden zich in het begin van Hoofdstuk XCVI. De woorden die nu volgen hebben geenerlei betrekking op de eerste openbaring.

11 De twee andere personen die in den Koran genoemd worden, Aboe-Djahl en Aboe-Lahab, waren hardnekkige vijanden van den nieuwen eeredienst.

12 De Arabieren, die de afgoderij toegedaan waren, erkenden ook wel den God (Allah), maar baden terzelfder tijde ook andere godheden aan.

13 Er was te Mekka een christen goudsmid Djebr, dien Mahomet dikwijls zou hebben bezocht.

14 Er was te Mekka vooral een Koreïshiet, Madhr genaamd, die veel gereisd had, en dikwijls vergelijkingen tusschen Mahomets predikingen en de historische verhalen der Perzen maakte, welke zeer ten nadeele der eerste uitvielen.

15 Zie hoofdstuk XVII, 87.

16 Aboe-Talib beschermde zijnen neef uithoofde der banden van bloedverwantschap; want hij was afgodendienaar, en bekeerde zich eerst op zijn doodbed tot den Islam; ja zelfs wordt er aan zijne bekeering getwijfeld. Onder de Muzelmannen draagt Khadidja den naam van Ommoel-moemenin, moeder der geloovigen.

17 Mahomet, die onderricht was, dat men een complot tegen zijn leven gesmeed had, verliet zijne woning door eene achterdeur en liet zijnen neef Ali in zijn bed stijgen.

18 Hoe klein en nietig die bijzonderheden en andere, soortgelijke ook mogen schijnen, hebben wij gemeend, die in deze schets te moeten opnemen, daar zij, om zoo te zeggen, de Muzelmansche Mythologie vormen, en ook omdat zij bij de Mahomedaansche volken zijn overgegaan. Intusschen wordt het oorspronkelijke der vinding vernietigd door hetgeen de Bijbel verhaalt van hetgeen met David in de grot is gebeurd, toen hij door Saul werd vervolgd. Ook daar toch was de ingang der grot door een webbe oversponnen. Medrash.

19 Dit was Heraclius I, geb. 575, gest. 641.

20 Antar of Antara was een beroemd Arabisch opperhoofd en een van de zeven bekroonde prijsdichters, wier bekroonde gedichten, met goud en zijde gestikt, aan de poort van den Caaba werden bevestigd en daarom Moallaka (de opgehangene) genoemd worden. Antars gedicht is door Wilmet (1816) te Leiden uitgegeven.

21 Hier is op te merken, dat de Muzelmansche vorsten hunne brieven aan niet-Muzelmansche vorsten met dien vorm van heilwensen beginnen.

22 Dit denkbeeld had hij van het O.T. overgenomen. Zie 1 Sam. XII : 3.

23 Volgens anderen drie dinars.

24 Het ware noodeloos, hier de bewijsgronden te onderzoeken, welke door de Chiiten worden aangevoerd ten voordeele van Ali, schoonzoon van Mahomet, welke bewijsgronden uit onderscheiden gedeelten van den Koran en uit de overlevering getrokken zijn. Al die bewijsgronden worden in het breede vermeld in een overzicht van het leerstelsel der Chiiten, getiteld: Hakkoel-Yakin (de zekere waarheid), een Perzisch werk, in 1696 door Mohammed-bakir, zoon van Mohammed Taki, geschreven en te Ispahan gedrukt.

25 Deze verklaring van het woord Ommi wordt gegeven in het Perzische werk, getiteld: Hakkoel-Yakin.

26 Eenige van de wonderwerken, welke door Mahomet zouden zijn verricht, of van de wonderdadige eigenschappen, welke hij zoude hebben bezeten, laten wij hier volgen:

Eens heeft hij, ten aanzien van een ieder, de maan in tweeën gespouwen; op zijn verzoek heeft God de zon achteruit doen gaan (vergel. 2 Kon. XX : 9–11), ten einde Ali het namiddaggebed zou kunnen verrichten, dat door hem verzuimd was, uithoofde de profeet op zijne knieën was ingeslapen, en Ali hem niet wilde wekken; elken keer dat de profeet naast een ander ging, scheen het altijd alsof Mahomet, ofschoon hij eene middelbare lengte had, een hoofd langer was dan degeen die naast hem ging; zijn gezicht schitterde altijd van licht (vergel. Ex. XXXIV : 29) en als hij zijne vingers voor zijn aangezicht hield, dan schitterden zij, door den glans dien zij aan zijn aangezicht ontleenden, als fakkels; men heeft Mahomet dikwijls door steenen, boomen en planten hooren begroeten en dezen zich voor hem zien buigen; dieren, zooals gazellen, wolven en hagedissen spraken tot Mahomet en een geheel gebraden geitebok richtte evenzeer het woord tot hem; hij had volstrekte macht over de duivelen of booze geesten, die hem vreesden en aan zijne zending geloofden. Hij heeft blinden het gezicht hergeven, zieken genezen en zelfs dooden opgewekt (zoowel Oude als N. Test.); op zekeren dag heeft hij voor Ali en zijn gezin, die honger hadden, een geheel gedekte tafel uit den hemel doen nederdalen; hij heeft voorzegd, dat zijn nageslacht, uit Fatima gesproten, het slachtoffer van onrechtvaardigheden en vervolgingen zoude zijn, en dat de Omejjaden duizend maanden zouden regeeren, hetgeen juist zoo uitgekomen is, enz. Men zie ook de noot op Hoofdst. XVII, 1 over Mahomets wonderdadige reize naar de hemelen.

27 Koran LXVI, 1–6. Waarschijnlijk behoort daartoe ook XXXIII, 27 en 28, in welke plaats Mahomet aan zijne vrouwen den voorslag eener echtscheiding doet, ingeval zij de praal van deze wereld boven het loon hier namaals verkozen.

28 Koran XXIV, 4, 5, 11–20. Waar de echtgenoot zelf als aanklager optreedt heeft er (naar het Oude Testament Num. Hoofdst. V) een reinigingseed plaats. Koran XXIV, 6–10.

De Koran

Подняться наверх