Читать книгу Ivanhoe - Walter Scott - Страница 3

Оглавление

Rotterdam.—D. Bolle.

Inhoudsopgave

Inleiding.

Inhoudsopgave

Dat een meesterstuk van Sir Walter Scott opnieuw in het Nederlandsch wordt uitgegeven, schijnt mij een heugelijk teeken des tijds. Het eigenaardig kenmerk der laatste jaren dezer eeuw—de steeds toenemende dorst naar wijziging van het bestaande, naar het nog nooit vertoonde, naar heropwekking van het reeds verouderde—heeft in de anders zoo rustige republiek der letteren reeds onheils genoeg gebrouwen. De herinnering aan een fraai letterkundig kunstwerk, voor driekwart eeuw in het licht verschenen, doet nu bijna de uitwerking van een heilzaam geneesmiddel. Van harte gaarne verleende ik mijne hulp bij deze hernieuwde uitgaaf van den Ivanhoe in onze taal.

Kunstenaars als Walter Scott laten een diepen indruk na op tijdgenoot en nageslacht. De historische roman in proza—als men pleegt te spreken—werd door hem in het leven geroepen, en vond bijval in geheel Europa. In Frankrijk, Duitschland, Nederland en Engeland staat na Walter Scott een heirleger van historische romanschrijvers op.

Het gaat evenwel niet aan den grooten Schotsen verteller voor den schepper van een nieuw letterkundig genre te houden. Epische behandeling van historische stof is zoo oud als de beschaving. Het heldendicht is in zijn gebonden vorm, reeds een soort van historischen roman. Geschiedschrijvers als Thucydides en Xenophon, chroniqueurs als Ville-Hardouin en Froissart, maken door den levendigen dramatischen vorm van het verhaal, door de ingevlochten redevoeringen der aanvoerders, denzelfden indruk, als de historische-romanschrijvers uit de school van Walter Scott. Men zou kunnen beweren, dat de historische roman reeds in de XVIIe eeuw heeft bestaan, daar Mlle Madeleine de Scudéry in 1649 haar grooten heroïschen roman, Le grand Cyrus, begon, op welk boek Sir Walter Scott een beroep doet in het 31ste hoofdstuk van zijn Ivanhoe.

Het ongemeene, het nieuwe in zijne Waverley-Novels is, dat hij, voor het eerst met wetenschappelijken ijver voor historie en archaeologie bezield, zich de taak oplegt een vervlogen tijdvak te doen herleven met al de kleuren van het oogenblik, met geschiedkundige juistheid van kostuum, architectuur, huisraad, zeden en gebruiken, maar vooral met historische juistheid in de voorstelling van karakters en denkbeelden, die in het gekozen tijdvak de maatschappij beheerschten. In dit opzicht schiep hij iets nieuws, en bezielde eene groote menigte van navolgers. In Engeland kwam Lord Lytton hem het dichtst nabij, in Frankrijk Alfred de Vigny en Victor Hugo (Nôtre-Dame, en Quatrevingt-Treize), in Duitschland Felix Dahn, George Ebers en Robert Hamerling, ten onzent mevrouw Bosboom-Toussaint, Mr. J. van Lennep, J. F. Oltmans en H. J. Schimmel. Denkt men bij de lezing van Ivanhoe aan de beide laatsten, dan schijnt bij Oltmans de belegering van Loevestein eene verre navolging te leveren der belegering van Torquilstone, den geduchten burcht van Front-de-Boeuf, en bij Schimmel de heks op den toren van het Stichtsche kasteel aan het slot der eerste afdeeling van Sinjeur Semeyns, eenigermate te herinneren aan Ulrica, de Saksische heks, op de torens van Torquilstone luid juichend over den door haar gestichten brand.

Walter Scott voltooide zijn Ivanhoe in 1819, tijdens zijn 48ste levensjaar, terwijl hij aan een sleepende ongesteldheid leed, en een groot deel van dezen roman moest dicteeren. In Engeland overtrof de bijval, aan Ivanhoe geschonken, al wat vroeger tot lof zijner voorafgaande kunstwerken gezegd was. Van de eerste editie, een prachtuitgaaf met vele illustratiën, die meer dan een pond sterling kostte, werden in zeer korten tijd 12000 exemplaren verkocht. (Zie Dr. Felix Eberty, Walter Scott, Ein Lebensbild. (1860) I. 343).

Sedert 1819 tot heden is van de Waverley-Novels, van den Ivanhoe, een niet te tellen aantal drukken verschenen. Amerikaansche nadrukken voor 20 Amerikaansche centen, of Engelsche uitgaven voor een sixpence het deel, hebben Walter Scott toegang gegeven tot de onaanzienlijkste woningen—hij heeft in de beide halfronden ettelijken millioenen lezers het hart veroverd.

De Ivanhoe is zeer zeker eene zijner gelukkigste scheppingen. De stof is bij uitstek geschikt tot eene episch-dichterlijke behandeling. Het eind der XIIe eeuw in Engeland, tijdens de afwezigheid van den ridderkoning Richard Leeuwenhart, die ter kruisvaart is getogen, en heimelijk terugkeert—tijdens de samenzwering van Jan zonder Land, en de meer en meer verwilderende plattelandsbevolking, die, uitsluitend van Saksisch bloed, zich in de wouden als stroopers en wilddieven terugtrekt—dit alles bood de stof voor een epos in proza.

Zij, die Ivanhoe in de zorgelooze jongelingsjaren lazen, zullen voor hun leven eene onvergetelijke herinnering behouden hebben—zullen nimmer den statigen, epischen gang van het verhaal hebben vergeten, waarin tal van echt epische personen in den vollen glans der Normandische ridderlijke dapperheid te voorschijn treden.

Voor Ivanhoe heeft de auteur zich zeer degelijke historische studiën getroost. Hij kent vooral de middeleeuwsche chronijkschrijvers, en al de middeleeuwsche volkszangen door Bisschop Percy in zijne “Reliques of English Poetry” bijeengebracht. Hij doet het verschil der onderdrukte Saksische landbevolking en van den heerschenden Normandischen adel scherp uitkomen, en vermeit zich in het contrast van beider beschavingstoestanden. Aan de zijde van den valschen regent, later King John, teekent hij verschillende typen van Normandische edelen: Reginald Front-de-Boeuf, den ruwen geweldenaar, die voor geene gruwelen terugdeinst, als zij zijne hartstochten en zijne inhaligheid kunnen dienen,—Brian de Bois-Guilbert, den sceptischen Tempelier, die uit Palestina eene groote minachting voor de kerk en de geestelijkheid heeft medegebracht,—en Maurice de Bracy, den aanvoerder van eene bende lansknechten, die voor niets terugdeinzen, als de woeste huurlingen, welke Oltmans onder de vanen van Perrol met de roode hand in zijn Schaapherder doet ten tooneele komen.

Naast deze Normandische wereld staat de Saksische, die zich beweegt op het landgoed van Cedric, gezegd de Sakser, waar men kennis maakt met de laatste afstammelinge der Saksische koningen, Lady Rowena, met den geestigen nar Wamba, en den dienstman Gurth, Cedric’s zoon Wilfrid,—die met Richard Leeuwenhart naar Palestina trok, en daarom door zijn vader als een slaaf der Normandische ridderidealen wordt afgesneden uit de familie—speelt als heer van Ivanhoe de hoofdrol in de tallooze tournooien en joutes, die het verhaal de hoogste levendigheid bijzetten.

Juist hierin openbaart zich de nationaliteit van den auteur. Niet in Schotland speelt in Ivanhoe de handeling, als elders bij Walter Scott, maar in Engeland, in de omstreken van York en Ashby-de-la-Zouche. Toch is het echt Schotsch-Engelsch levenselement—de strijd van man tegen man, de strijd, waarbij het op de oefening van spieren, op de kracht van den arm en de vlugheid van het geheele lichaam aankomt—voortdurend het hoofdonderwerp van het verhaal. Ivanhoe is de aaneengeschakelde beschrijving van allerlei ridderlijke sport,—eerst het tournooi van Ashby-de-la-Zouche, dan de belegering van den burcht van Reginald Front-de-Boeuf, dan het godsgericht door de Tempeliers over de edele Jodin Rebekka, dochter van Izaäk van York gehouden.

Het optreden van Richard Leeuwenhart, als Zwarte Ridder, zijne persoonlijke heldendaden en ongeloofelijke spierkracht in het hanteeren van zwaard, lans of strijdbijl—maken een boeienden epischen indruk, verhoogd door het waas van geheimzinnigheid, dat geruimen tijd den koning blijft omzweven. De Zwarte Ridder en zijne avonturen in het woud met de vrijbuiters van Robin Hood behooren tot de amusantste deelen der vertelling.

Het eenige wat ons nu als verouderd zou kunnen voorkomen, zijn de vrij uitvoerige gesprekken, die tusschen de handelende personen dikwijls moeten dienen, om historische feiten of maatschappelijke toestanden uit het eind der XIIe eeuw in een helder licht te plaatsen. Maar juist in deze uitvoerigheid, in den breeden, langzamen gang van handeling en vertelling, schuilt de eigenaardigheid van Walter Scott’s schrijftrant, die ten slotte zijne lezers in triomf meesleept naar het welvoorbereide slot.

De tegenwoordige uitgaaf volgt de Nederlandsche vertaling van Dr. M. P. Lindo, die in 1872 te Leiden en Delft bij S. C. van Doesburgh en Joh. Ykema het licht zag. Hier en daar zijn noodzakelijke wijzigingen aangebracht, taal en stijl zijn doorgaande herzien. Een enkele maal is aan den voet der bladzijde eene kleine historische opheldering geplaatst.

Het schijnt mij, dat er gerust eene proeve kan genomen worden met het opnieuw popularizeeren van Walter Scott voor Nederlandsche lezers. In Engeland blijkt de belangstelling in den auteur der Waverley-Novels uit de vele geschriften, die nog telkens aan zijn leven en geschriften worden gewijd. In 1878 verscheen de monographie van Hutton, Sir Walter Scott, in de verzameling onder den titel van English men of Letters bekend; in 1884 schreef een Schotsch geleerde, Gilfillan, een nieuw Life of Sir Walter Scott. In Duitschland werd zijn leven geschreven door Dr. Felix Eberty (1860) en door Elze (1864)—en nog niet lang geleden (1884) gaf een Schotsch predikant (Dickson) een boek uit over het gebruik, dat Walter Scott van den Bijbel heeft gemaakt. (The Bible in Waverley or Sir Walter Scott’s use of the Sacred Scriptures).

In dit opzicht deelt Walter Scott het lot van groote auteurs—men heeft betoogd, dat Shakespeare een bijzonder scherpzinnig botanist was, en van Cervantes beweerde nog in 1842 een bekend Spaansch medicus, Don Antonio Hernandez Morejon, dat hij een doorkneed patholoog en psychiatricus geweest was, daar hij anders zijn held Don Quixote niet zoo wetenschappelijk juist had kunnen schilderen.

Ivanhoe

Подняться наверх