Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 31

Oestwagen

Оглавление

door de lucht reed. In Oudewater vindt men het geloof daaraan nog niet geheel uitgedoofd. Wat echter die wagen was, zullen wij duidelijk trachten te maken.

Het was in de mythologie altijd een bewijs van eene groote godheid, als men haar het bezit van een wagen toekende, waarmede zij door de lucht reden. Zoo hadden Wodan, Thor enz. wagens.

Veelvuldig zijn nog in het noordelijk deel van ons land de sprookjes van rijdende wagens. Zoo kent men ergens een vurigen, op eene andere plaats een ijzeren, onder Hedum een gloeijenden, in de Over-Betuwe een helwagen, enz.

Alleen te Zwartewaal in Zuid-Holland maakt Wollff34 gewag van den Oegstwagen. Doch deze laatste spelling Oegst met eene g daartusschen houden wij voor onjuist. Zie hier de reden van onze meening.

Men heeft zich waarschijnlijk in den waan gebragt, dat Oegstwagen is gelijk Oogstwagen, als in den oogsttijd rijdende; doch daar wij in Oudewater nooit van Oegst- altijd van Oestwagen hoorden gewagen, houden wij zulks voor niets dan eene verbastering van Oster- of Osterawagen. Bekend is het toch dat Ostera een wagen had, daar men zeide: de zomer rijdt het land binnen. Welnu dan, diezelfde gedachte gissen wij nu vervolgd met den Oestwagen in de laatste maand van den zomer, wanneer men welligt zal gezegd hebben: de zomer rijdt het land uit.

Deze gissing, die wij echter niet met eigenwaan willen doordrijven, zij alzoo met bescheidenheid aan het oordeel der mythologen onderworpen.

In Oudewater—werd ons verhaald—kwam men voorheen dikwijls bij stillen avondstond of nacht bijeen, om den oestwagen te hooren rijden. Hoewel dit echter nu niet meer plaats heeft, is dit toch zeker, dat ons gepasseerde jaar nog in allen ernst verzekerd werd, dat men den Oestwagen nog kan hooren rijden.

Voorzeker moeten wij ons hier verwonderen, hoe zoodanig bijgeloof zoo stand kon houden; de eenvoudige werkman zeide echter ook: veel van die zaken waren niet meer zooals ten tijde van zijn vader en toen hij »een jongen” was, aanwezig, want toen de Franschen in het land waren, hebben deze dat weggenomen. En inderdaad, de man had hierin gelijk, dat op dien tijd het bijgeloof zoo in deze plaats als elders zeer veel verminderde, dat hier echter de plaats niet is om te bewijzen.

En hiermede vooreerst genoeg van de feesten in Augustus. Zien wij nu, wat er van dit oord in September te verhalen is.

Welligt viel naar de gissing van den Delfschen mytholoog omtrent dezen tijd het derde jaargerigt der volksvergadering in, waarvan wij de eerste in het voorjaar, de tweede in den zomer, en de derde in het najaar kennen.

Zoo werd nog in 1329 door hertog Jan III bepaald, de jaargedingen te houden des maandags na Driekoningen, na beloken Paschen en St. Jan-Baptist.

Op welken tijd die nog in 1605 werden bepaald te zullen gehouden worden in Oudewater, zal nader worden aangetoond, wijl deze op meerdere mythologische feesttijden slaan.

Opmerkelijk mag echter de oude kermistijd genoemd worden, welke de laatste week in September, omstreeks St. Michael daar was. De herfstnachtevening, die alsdan gevierd werd, zou nader, volgens gis van prof. Rooijaards, op het feest van dien heilige zijn overgegaan. Hoe het zij, de feestdag van St. Michiel werd in allen gevalle vroeger zeer luisterrijk alhier gevierd, wijl de oude parochiekerk dien tot patroon had.

In October vinden wij alhier geene sporen van heidensche eerdienst.

En van die in November, als het feest van St. Maarten bij de Christenen inviel, en in December als het midwinterfeest daar was, is reeds gesproken, en wij treden daaromtrent niet in herhaling.

Gingen nu, geachte lezer, sommige zaken die men groot waardeerde, tot diepe verachting en kinderspel over, dat echter ging niet met alle heidensche feesten zoo.

Het heidendom liet niet zoo gemakkelijk zijne blijde feesten glippen, voor die van het christendom.

Wijsselijk besloot men dus waar dit kon en niet met de kerk streed, de feesten van eerstgenoemden op die der laatsten over te brengen; alzoo waren de heidenen spoediger voor het christendom gewonnen.

Daarom ook werd het midwinterfeest, waarbij zij hunne zonnegeboorte vierden, veranderd in ons kersfeest, waarin de Christen de geboorte herdenkt van den Zaligmaker.

Het Osterfeest, waarin men het verrezen zonlicht herdacht, werd het feest van den verrezen Godmensch. Nog noemt men in Duitschland April Ostermonat, en het Paaschfeest Ostern. »De opstanding van onzen Goddelijken Verlosser was de opgang van het morgenlicht der eeuwigheid,” zegt de heer Hofdijk, »van het licht der onsterfelijkheid, glansender en heilrijker dan het rijzend licht van Astera.” Ziedaar genoeg om het feest der godinne in dat van den verrijzenden Heiland te vervormen.

»In Junij, de maand waarin Pinksteren gewoonlijk invalt,” zegt laatstgenoemde schrijver weder, »en de zon heur hoogste standplaats heeft, vierden de noordsche goden het feest van Baldur, den schoonste van hen allen, den lichtgod, en de menschen hielden ter zijner eer het midzomerfeest. En om die onuitwischbare vierdagen te verchristelijken, werd het feest der uitstorting van den heiligen Geest daarop overgebracht.” In plaats van den zoo zeer beminden Baldur werd het feest van den zachtmoedigen Johannes den Dooper daarna gevierd.

Van daar dus, zooals wij zagen, ook onze kaaloorsche kermisvreugde en die van Haestrecht; van daar de zoo wijd beroemde of welligt beruchte Stolksche Pinksteren; van daar niet onzeker, dat St. Joannes nog de patroon is der kerken van de nabijgelegen plaatsen Gouda en Montfoort.

Het herfstfeest werd daarna welligt gewijzigd in het feest van St. Michiel, de patroon der kerk, waarbij ook tevens de vroegere kermis inviel.

Zie, zoo moesten en ook zoo konden de feesten van het heidendom worden vervormd in die van het lichtende Christendom, dat toch ook zijn feesten had.

Nog kwam ons zeer opmerkelijk voor, dat de oude jaargerigten, die, zoo als wij zagen, in Augustus plaats hadden en ook, volgens bepaling van een van Hollands graven, nog op drie andere tijden, ook in Oudewater na gehouden vacantie op eigenaartige tijden werden hervat.

»Schepenen voors sullen onghehouden zyn ter vierschare te compareren, omme partyen regt te administreren op de ordinaris vacantiedagen, Beginnende d’eerste vacantie, vastelavontsdagh,35 ende ghedurende acht daghen. De tweede beginnende acht daghen voor Paesschen36 ende expirerende acht daghen nae Paesschen, De derde beginnende drie daghen voor den vijfden Junij, wesende alsdan binnen dezer stede ordinaris peerdemarckt ende gheduyrende drie daghen nae den selfden vijfden Junij. De vierde, beginnende Pinxteravont37, ende ghedurende acht daghen lanc, de vijfde beginnende den XVIIIen Septembris38, wesende ordinaris Soutmarckt, ende gheduyrende veertien daghen, De seste beginnende XVIIII daghen39 voor kerkmisse, ende eyndigende veertien daghen nae kerkmisse.”40

Uit een en ander is het nu gebleken, dat vele heidensche feesten nog lang in afschaduwing stand hielden en nog stand houden; sommigen echter hoe lang nog?41

De Christelijke feesten zullen zeker blijven bestaan, doch de feestvreugde op nieuwjaarsnacht? het tromslaan is niet meer in zwang, en het schieten vernamen wij in de laatste jaren niet meer, nu dit van wege het plaatselijk bestuur wordt verboden. Alleen het klokgebeijer, het zingen van de nachtwacht en het jolen der menigte bleven.

Tegen de vastenavond-buitensporigheden wordt nog even als vroeger door kerkelijk gezag gestreden.

Den eijermaandag zagen wij in eenige jaren zeer verflaauwen en veel van zijn ouden luister verliezen.

En het meivuur en de meivreugde? Waren de knapen in onze jeugd nog bezig, dagen te voren uren en uren den speeltijd ontwoekerd, brandstoffen voor het meifeest te verzamelen, thans schijnen zij eerst daaraan te worden herinnerd, als het lustige

Hei, ’t was in de Mei!

uit den—bouwkundig beschouwd—zoo schoonen toren hen tegengalmt. Wel worden dan nog eenige brandstoffen in der haast bijeengeraapt, doch—en dit laat zich zeer goed begrijpen—de mijt verheft zich niet meer zooals vroeger, en weinig daarenboven zouden de veelal natte twijgen aan het voorgestelde beantwoorden, hadde in den laatsten tijd, de oudheidminnaar de knapen niet in staat gesteld, de smeulende takken door gekocht hout te verlevendigen.

Ook de aanvoerders die eertijds nog fungeerden, worden niet meer benoemd.

Voeg bij deze verflaauwing der knapen, de wet van 22 October 1836, Prov. blad No. 82, luidende geen zaadstroo of ruigte, op het open veld te verbranden, dan 16 Ned. ellen van den grooten weg of de passage, een maatregel om het schrikken der paarden te voorkomen, en de geachte lezer, maakt met ons ongetwijfeld de gevolgtrekking, dat ook dit weldra niet meer zal worden aanschouwd.

Alleen het brandde dit jaar nog in Hekendorp, nog aan den IJssel, nog omstreeks de stadsgrens.

De Vuige Pinksteren geraakt al meer en meer in vergetelheid. Zelden wordt de Chaerophyllum silvester (kikkerbloem) meer van haren stengel gerukt om, ten teeken van spot, aan de huizen te worden gebonden.

De Kaaloorsche kermis wordt telkens minder, verplaatst zich, en verliest daardoor van hare eigendommelijkheid.

Ook de oude kermistijd (herfstnachtevening en St.-Michiel) is nu verplaatst in Augustus, en wel sedert besluit van den raad op 29 April 1854, hetwelk in Junij deszelfden jaars door Gedep. St. werd goedgekeurd,—en eindelijk, Oudewater heeft geene schepenen meer, die hunne gerigten op de aangetoonde zeer interessante tijden hervatten.

Dit alles zouden wij kunnen verlengen, doch waarvoor? Er is antwoord op de vraag: hoe lang nog? en dat antwoord is: niet lange meer.

En de minnaar van onderzoek, zal alzoo na verloop van eenige jaren slechts te vergeefs zoeken, naar de overblijfselen van vele dier mythologische feesten, en de niet minnaar van onderzoek?… Weinig zal hij er aan gedacht hebben, dat hij zoo lang de instandhouder was van de heidensche feestviering, en wij, mogten wij in dit opzigt voor het reeds ter neder geschrevene waarheid gesproken hebben wat daaromtrent in het prospectus werd beloofd, onzerzijds gered en ter neder geschreven, wat de tijdgeest van het volkseigen nog niet geheel vernietigde en met zich voerde in den wijden stroom der vergetelheid.

De maanden alzoo mythologisch beschouwd zijnde, zullen wij nog een weinig bij de dagen der week verwijlen, wier benamingen insgelijks van heidenschen oorsprong zijn, als bij de noordsche volkeren voornamelijk van goden afgeleid zijnde.

Zoo heeft Zondag betrekking op de zonvereering. Op Zondag is dan ook gebleken, dat in Meimaand de klokken bespeeld worden, en treffend genoeg was het Meifeest een zonnefeest.

Maandag. Iedere gezindte, zegt Tydeman42, diende hare godheid op zijnen maandag der week. Deze dag wordt bij zeer vele landlieden daardoor nog in eer gehouden, dat zij op denzelven tot geen prijs eenig akkerwerk zullen beginnen; hij was dus oudtijds de rustdag voor landbouw en vee. Het heidensch volk was gewoon op den heiligen weekdag, van min noodzakelijke werken uit te rusten en gedeeltelijk den dag, avond en nacht onder spel en met vreugde door te brengen. Ook vond het gelegenheid, om dan bij tempels de wetten en bevelen te hooren afkondigen, en de waren te verruilen of te verkoopen: van daar dat de marktdagen en kermissen aan de heilige tijden verbonden werden.

Van daar dan welligt eveneens den eijermaandag; van daar dat de tweede vacatie van schepenen op Maandag werd hervat; van daar de Kaaloorsche kermis op Maandag. De zesde vacatie van schepenen was insgelijks op Maandag geëindigd; het begin van het oude kermisfeest was op dien dag, en ook liet zich het carillon vóór eenige jaren van tien tot elf ure op Maandag hooren. Zie, het zou toch al heel toevallig zijn, zoo hier geene mythologie ten grondslag ligt en alles toeval is.

Dingsdag, Woensdag en Donderdag lieten in onze omstreken geene sporen van heidensche herinnering na, uitgenomen in hunnen naam, en dit is alles behalve plaatselijk.

Den naam Vrijdag, die aan Freija, ook aan Freja kan herinneren, schrijven wij het liefst, gelijk anderen, aan de laatste, de godinne der liefde, toe, omdat de Vrijdag ook alhier de dag is, waarop men het meest aanteekent ten huwelijk; zonder dat het den verloofden bewust is, wordt alsdan, in de verlichte negentiende eeuw, nog menig offer aan Freja, de liefde-godin, gebragt, door op heur naamdag ten aanteekening te gaan.

Overigens nog herinneren de woorden: vrijen, vrijer, vrijster, aan Freja.

Zaturdag doet aan Satur denken. De Vuige Pinksteren op Zaturdag invallende, heeft echter op dezen god geene betrekking.

En hiermede besluiten wij de feesten en feesttijden.

1 Het Scandinavië van vroeger is het Zweden en Noorwegen van thans.

2 Budding. N. Godenleer.

De edda’s werden 100 jaren na elkander vervaardigd. De eerste werd verzameld omstreeks 1100, nog ten tijde van het heidendom; de tweede honderd jaren later.

3 D. Budding, N. Godenleer, bladz. 7.

4 A. W., t. a. pl.

5 Mr. Blommaert, Aloude Geschiedenis.

6 Mispelheim bet. Vuurwereld.

7 Schoone beelden, niet waar? Baldur is hier het licht, Haudur de verpersoonlijkte duisternis.

8 Deze was boosaardig en luimig, hij wordt de lasteraar der Asen genoemd en eene schande voor goden en menschen. Blommaert, A.W., bladz. 119.

9 Walhalla is het verblijf der gezaligden en met roem gesneuvelden.

10 De oude Friezen noemden dit feest Midwintra. D. Budding.

11 In sommige gedeelten van ons land worden midwintervuren ontstoken.

12 Nader meer over deze stukken.

13 Meermalen zagen wij openbare mededeeling door geleerden van oude plaatsgebruiken, volksliederen en zelfs kinderliederen, klommen die ook niet altijd tot het heidendom op. Den beminnaren van onderzoek waren deze bijdragen ongetwijfeld welkom; maar wij zagen ook, dat het bij anderen den lachlust opwekte. Niettegenstaande dit laatste willen wij ook nog eenige bijzonderheden mededeelen omtrent het vieren van het nieuwjaarsfeest in deze plaats, alhoewel het ook met deze bijdrage bij de laatsten zoo gaan zal. Ter zake nu: Het is N.jaar, de klokken „beijeren” en men begeeft zich met de nachtwacht naar de woonhuizen der voornaamste ingezetenen, welke de volgende zingende luidruchtige zegenwensch ontvangen, aangeheven door eene golvende menigte, voornamelijk uit den spinnersstand:

„Het uur van twaalven is geboren,

Het oudejaar dat gaat verloren;

Het nieuwe jaar van God ontvangen,

Daar zoo veel menschen na verlangen

’t Zij jong en oud

En ongetrouwd;

Ik wensch de heeren en burgers met malkaar,

Veel heil en zegen in het nieuwe jaar.”

Daarna wordt eenige malen met de klap geslagen, en het „veel heil en zegen in het N.jaar” gaat van mond tot mond. In dien tijd echter gaat de kroeze rond, door de „heeren en burgers” den wenschenden geschonken, en men herhaalt bij anderen denzelfden deun en ontvangt hetzelfde vocht.

Ten een ure is de menigte die de wacht vergezelt, al meer en meer verdunt; men zingt nu:

„David was een jonge held

Toen hij trok met den reus in ’t veld,

Al met den slingersteen.

De klok het een!”

Klap gaat het daarna eenmaal, ten teeken van een uur.

Het volgende is echter in onbruik geraakt; het is welligt 150 jaar geleden, sedert dit het laatst gezongen werd. De reeds oude tak van nijverheid in Oudewater, het touwspinnen, wordt daarin herdacht:

„Die zijn kostje met spinnen moet winnen,

Die rept en die spoedt hem wat ree;

Die der wil wasschen en ook wil plassen,

De klok het twee.”

Klap, klap! zal het daarna den eenvoudigen voormaligen bewoners weder in de ooren geklonken hebben.

Of men na dit nog meerdere liederen zong, weten wij niet.

14 Van den Bergh, Mythologie, bladz. 48.

15 De Spural in Februario, of van de afschuwelijkheden in Februarij.

16 Inderdaad, ook wij meenen dat de rommelpot zeer oud is: een potje immers, overspannen met zwijns- of koeblaas, waardoor een riet gaat, kan ook bij de onbeschaafde heidenen reeds vervaardigd zijn. Potten hadden zij, dit weet men uit menige overblijfselen; riet groeide hier in overvloed, en het gebruik van koe- of zwijnsblaas was hun welligt niet onbekend.

17 Budding.

18 Budding.

19 Zie Blommaert, bladz. 159 a.w.

20 Budding.

21 Budding, N. Godenleer.

22 Zie het 3e deel Ons Vaderland, hist.-rom. Schetsen, blz. 19 en verv.

23 Freja niet te verwarren met Freija; de eerste is de godin der liefde, de laatste reeds eenigzins bekend gemaakt.

24 In Ons Vaderland, door G. Engelberts Gerrits, wordt insgelijks menige bijzonderheid van Ostera in het meifeest besproken.

25 Als voorname voorstander van dit oud gebruik, ondersteunde wijlen de heer A. van der Lee Cz. dikwijls dit feest door toevoeging van takkebossen, enz.

26 Vroeger viel ons zelf den eerpost van aanvoerder ten deel.

27 Dokken is op het vuur slaan, totdat de vlam bijna is uitgedoofd.

28 Roodzand, een straatnaam.

29 Dit instrument was reeds bij de oude Germanen in gebruik.

30 Zie Kevren der stede van Oudewater des Graefschaps van Hollant, 1605. Ook in ’s Gravenhage werd in 1506 o. a. nog een verbod tegen het balslaen, caetsen gemaakt.

31 Over den haan in de Mythologie nog nader.

32 Buddingh.

33 Buddingh.

34 Niederl. Sagen.

35 Zie omtrent de vastenavond hiervoren, bladz. 48.

36 Acht dagen voor Paschen is daags voor eijermaandag. Acht dagen na Paschen, beloken Paschen (Zie bevel van graaf Jan III, bladz. 65).

37 Pinksteravond, men denke aan het midzomerfeest.

38 XVIII Septembris en veertien dagen daarna: herfstnachtevening, kermis en St. Michiel.

39 XVIII dagen vóór kerkmisse: Midwinterfeest. XIV dagen daarna omtrent Driekoningen. Zie bevel van Graaf Jan III.

40 Zie voorn. Keurenboek.

41 Men denke echter niet dat er voorheen tegen al dat bijgeloof niet werd geijverd zulks te beletten, en ook om dat heidensch offervuur tegen te gaan. Indien wij toch een tal van boeken inzien, waaruit het tegendeel blijkt, is dit maar al te waar. Zoo zien wij b.v. in den eersten jaargang de Navorscher, bladz. 45 en 46, het stukje van D. J. Veegens over de Paasch- en Ostera-vuren. „Dat gebruik” zoo staat daar, „heeft zich staande gehouden in weerwil van den tegenstand der geestelijkheid, die niet ophield daartegen te ijveren. Zoo leest men b.v. in art. V van de ordonnantiën der eerste kerkvergadering onder Bonifacius, van 21 April 742, den last van Carloman aan iederen Bisschop, om met behulp van den graaf, die de beschermer zijner kerk is, zorg te dragen tegen het plegen van heidensche bijgeloovigheden, en daaronder van die heiligschendende vuren die zij nedfrates noemen. Batavia sacra, bladz. 298.

42 Oostersche, Westersche en Noordsche Mythologie, 298 en 299.

Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst

Подняться наверх