Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 10
Op weg naar Abisco.
ОглавлениеWij, bewoners van een klein, dicht bevolkt land, kunnen ons moeilijk een voorstelling van de uitgestrektheid van Zweden maken, als wij bedenken, dat Zweden ongeveer hetzelfde getal inwoners heeft als Nederland.
Hadden wij van Trelleborg naar Stockholm, in een recht naar het Noorden opgaande lijn, reeds ongeveer 12 uur in een sneltrein doorgebracht, van Stockholm naar Abisco, verder in noordelijke richting, in een expres-trein, die den afstand in den kortst mogelijken tijd volbrengt, moeten wij nu van Dinsdagavond zes uur tot Donderdagmorgen acht uur doorbrengen, dag en nacht doorreizende. Dit wil dus zeggen, dat wij b.v. sneller van Amsterdam naar Rome kunnen reizen, dan van Zweden’s hoofdstad naar een der uiterste punten van het land.
Gelukkig zijn de Zweedsche wagons, en vooral de slaapwagens, zeer comfortabel ingericht en men kan hier, evenals in de Amerikaansche spoorwagens, op zoo’n langen rit allerlei werkzaamheden verrichten. Ik zit dan ook dezen brief in den trein te schrijven.
Nu ik meer over Zweden en de bewoners ga uitwijden, moet ik toch nog even op een stukje van het Congres van den Wereldbond terugkomen. Ik moet nog even met een enkel woord gewagen van de uitstapjes door ons allen gezamenlijk gemaakt naar Saltsjöbaden en Grypsholm en vooral van ons bezoek aan Upsala, met zijn oudste en grootste universiteit van Zweden. De twee eerstgenoemde tochten gaven ons een goeden indruk van de eenig mooie omgeving van Stockholm en van de plaatsen, waar de gegoede, misschien wel rijke, Zweden hunne zomerhuizen hebben. Zoowel aan de oevers van het Mälarmeer, als aan die van de baai der Baltische zee, bevinden zich tallooze kleine en groote villa’s, soms echte zomerpaleizen. Van menige villa had men aan de oevers Bengaalsch vuur ontstoken, toen wij ’s avonds met onze booten passeerden.
Dat het volk van Zweden, van hoog tot laag, de vrouwenbeweging sympathiek gezind is, daarvan kregen wij door deze en andere bewijzen een indruk.
Toen wij bijv. gedurende het congres in 90 open landauers, waarin alleen de vreemdelingen een plaats konden vinden, een tocht van 1½ uur door Stockholm maakten, werden wij het meest toegejuicht in Stockholm’s volksbuurten, waar men bijna algemeen naar buiten stroomde, ons toewuifde en succes wenschte. Het waren vooral ook de mannen uit het volk, de werklieden, die ons hunne goede wenschen toeriepen en van uit het gebouw van het Leger des Heils, waar, ons ter eere, de vlag was uitgestoken, hingen uit alle ramen de heilsoldaten, om ons met zakdoeken toe te wuiven.
Toen wij Maandagmorgen in Upsala aankwamen, als gasten van de afdeeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht aldaar, waren wij niet weinig verrast, van bijna elke woning de Zweedsche vlag te zien wapperen en onze verwondering en waardeering steeg, toen wij zagen, dat van het gemeentehuis vele vlaggen wapperden en deze hulde ons bereid was op uitdrukkelijk verzoek van den burgemeester van Upsala.
Hadden wij ons gedurende het geheele congres kunnen verlustigen in den aanblik van een twintigtal jonge meisjes, die in hunne witte japonnetjes en met de studentenpet coquet op haar weelderigen haardos, als pages dienst deden, in Upsala werden wij opgewacht door ’n heel leger van zulke geestverwantjes, die met niet weinig trots ons in hunne mooie universiteit rondgeleiden en ons de vele inrichtingen in het belang van het onderwijs lieten zien. Ruim 200 vrouwenstudenten telt de universiteit van Upsala en ook onder de docenten zijn verschillende vrouwen.
Niet alleen is in Zweden alle onderwijs vrij, van het lager tot het hooger en hoogste onderwijs, maar voor zeer arme studenten zijn ook in de verschillende clubgebouwen kamers beschikbaar, waar zij gratis huisvesting en voeding vinden. De studenten zijn er verdeeld in clubs, zooals ook bij ons, maar zij kiezen hun club niet zelf, zij worden ingedeeld bij de club van hun provincie. Zij betalen in deze clubs geen contributie, alles is voor hen van hoogerhand ingericht op de meest praktische en comfortabele wijze. Zij hebben er hun eigen leeszaal, conversatiezaal, kunnen er goed en billijk hunne maaltijden gebruiken en hebben er een groote zaal om er ’s avonds te dansen, te musiceeren, onderling voordrachten te houden, of zich op andere wijze te vermaken. Meisjes- en jongens-studenten zijn er collegiaal bijeen. De meisjes-studenten hebben echter bovendien nog een eigen studentenclub, waar alleen meisjes-studenten in opgenomen kunnen worden, en waar zij van uit alle provinciën vereenigd zijn, evenals er ook vele zulke jongensclubs bestaan.
Merkwaardig is zeker, dat er aan de acacdemie ook een professor in de muziek is aangesteld, die in hoofdzaak zangonderricht geeft, waaraan alle studenten verplicht zijn deel te nemen. Vandaar zeker, dat de meisjes-studenten, en de oud-studenten, de dames-doctoren in de verschillende vakken, ons bij de feestelijkheden op het congres herhaaldelijk vergastten op hunne tallooze studentenliederen, en dat na afloop van het diner in Upsala, de vele met ons aanzittende heeren-professoren, docenten etc. ons zoo mooi vele oude Zweedsche liederen te hooren en te genieten konden en wilden geven.
De lunch in Upsala werd ons aangeboden in den botanischen tuin, in de open lucht, en als bijzonderheid daarvan moet ik even opmerken, dat alle ons daar aangeboden en zoo lekker gevonden gerechten, taarten, vleezen, koeken etc. etc. door een of andere der strijdsters voor vrouwenkiesrecht zelf gemaakt waren. Werd daarmede niet getoond, dat de strijd voor vrouwenkiesrecht, die zooveel meer tijd en energie van de vrouw in beslag neemt, als later het uitoefenen van het kiesrecht zal blijken te vorderen, de vrouwen toch niet ongeschikt maakt goede huisvrouwen te zijn, die het kooken en bakken, waarvoor de mannen zoo bang zijn, daarbij niet verwaarloozen of verleeren? Menig recept voor gerecht of taart, welke ons daar was aangeboden, werd ook door Hollandsche huismoeders, die dit congres bijwoonden, gevraagd. Als belooning voor de vrijheid, die de mannen haar toestonden, om voor dit congres naar Zweden te gaan, zullen zij hen zeker na de terugkomst op een nieuw en lekker schoteltje onthalen.
Had ik op mijn reis naar Stockholm, en van daar naar Dalecarlië, en zelfs langs de oevers der meren om Stockholm, den indruk verkregen, dat Zweden liefelijk mooi, doch niet imposant is, dat het zelfs niets specifiek Zweedsch heeft, dat het mij nu eens herinnerde aan gedeelten in Holland, dan weder aan sommige streken in Engeland, op mijn reis door Lapland krijg ik geheel andere indrukken. Op dezen tocht worden, hoe verder noordelijk wij komen, de bosschen dichter, de meren grooter en talrijker, watervallen vertoonen zich, en in plaats van heuvels, zooals aan de oevers van het meer Siljan, zijn hier inderdaad bergen zichtbaar. Dit alles ziet men toch ook in Zwitserland, Schotland en Noorwegen en andere berglanden, doch hier vertoont het nu een bijzonder, een Zweedsch karakter. De bergen zijn hier niet zoo hoog als in die andere berglanden, maar tot aan den top, dicht met pijn- en berkeboomen begroeid, nu en dan plotseling overgaande in een groote open vlakte, wat altijd een meer is. Van uit den trein ziet men niet, of die bergen bewoond zijn. Wanneer wij nu en dan een dorpje passeeren, zijn het altijd enkele houten huisjes, die dicht bij een meer gebouwd zijn. Ik had mij voorgesteld dezen tocht nu en dan te onderbreken en langs een der zijbaantjes de kustplaatsen te bezoeken. Dit werd mij echter door iedereen ontraden, om de eenvoudige reden, dat er niets bijzonders te zien zou zijn, dat die dorpjes alleen bewoond worden door een arme visschersbevolking, die niets eigenaardigs vertoont en dat er geen geschikt nachtlogies te bekomen is. Van één plaats spijt het mij bijzonder, dat ik er nu niet en dus wel nooit komen zal. Als men jarenlang zoo elken dag in de courant onder de weerberichten Haparanda ziet staan, als de plaats waar metereologische opnemingen geschieden, en men komt er dan, om zoo te zeggen, rakelings langs, dan voelt men zoo’n lust om het eens even aan den lijve te voelen, hoe de temperatuur, al is het dan ook in het midden van den zomer, daar op onze body inwerkt. Om er echter te komen, zou ik in Boden uit den trein moeten stappen, op een zijlijntje in drie kwartier naar Lulea sporen en van daar per boot in zes of acht uur naar Haparanda stoomen.
Noch in Lulea, noch in Haparanda, zou ik een geschikt hotel vinden en wat voor mij meer zegt, de boot die van Lulea naar Haparanda en terug gaat, is geen boot, waarop men eenig comfort mag verwachten. ’t Zijn eenvoudige goederenbooten, waarmede ook de visschersbevolking heen en weder trekt. Dit alles zou ik misschien toch nog er voor over gehad hebben, indien niet mijn tijd, die ik voor dezen tocht besteden kan, krap gemeten is en men mij voorspeld heeft in Abisko en Narvik mooiere en interessanter zaken te zullen beleven. Ik verkeer dus in hoop, en wordt die niet verwezenlijkt, dan maak ik, terugkomend, dat slippertje nog.
Het is nu acht uur ’s avonds, de zon staat nog zoo hoog aan den hemel, alsof zij nog lang niet denkt onder te gaan. Nog een nacht verder sporen en dan gaat zij inderdaad in het geheel niet meer onder, of liever gaat onder om in hetzelfde oogenblik weder op te gaan.
In den trein zittende, moet ik toch met een enkel woord melden, wat elken reiziger uit den vreemde hier onmiddellijk moet opvallen. Ik schreef reeds over de comfortabel ingerichte spoorwegcoupées en vooral de comfortabele slaapgelegenheden met gelegenheid om zich ’s morgens behoorlijk te verfrisschen. Ook de toiletten worden bijzonder zindelijk onderhouden, zoodat men er ’s avonds nog even goed als ’s morgens gebruik van kan maken. Dat men daar toch in ons land eens meer aandacht aan wijdde! Bijzonder valt ook de beleefdheid van alle beambten op; hier in dezen expres-trein spreken alle beambten ook behoorlijk Duitsch. Vandaag is gedurende den geheelen dag een restauratie-wagen aan den trein, waar ook alles weer even zindelijk en goed bereid opgediend wordt.
Ik ga nu nog op het balcon van den trein een beetje van den mooien avond met daglicht genieten, alvorens te gaan slapen, en hoop in een volgenden brief van Abisco en Narvik, de eindstations op deze route, te vertellen.