Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 23
I.
ОглавлениеHet was Woensdagmorgen nog geen zes uur, toen wij van uit de slaapkamers van het Monte Palace Hotel de “Saxon” zagen binnenkomen. Wij waren reeds gekleed en onze bagage gepakt. Ik had den zoon des huizes, die reeds om half zes naar de pier was gegaan, een briefje voor mrs. Chapman Catt medegegeven, om haar te vertellen dat wij in een half uur daar zouden zijn om haar in die paar uren dat de boot bleef wachten, zooveel als mogelijk was, van Madera te laten zien. Wij haastten ons naar den tuin, om beiden een arm vol prachtige rozen, sweet peas, aronskelken, azalea’s etc. te plukken—, de eigenaar van het hotel had ons daarvoor verlof gegeven—en met dezen bloemenrijkdom in onze armen, zetten wij ons in een tobaggon om in acht minuten naar beneden te vliegen. Het treintje doet over dien afstand twintig minuten. Wij kwamen juist aan de pier, toen wij mrs. Catt en miss Cameron zagen aan wal stappen. In minder dan geen. tijd zaten wij met ons vieren in een ossewagentje, want er was geen minuut tijd te verliezen, de boot zou reeds om tien, in plaats van om elf uur verder gaan; daarna gingen wij in het treintje naar boven, wandelden even naar een van de zeer mooie views in Madera en gingen toen terug naar het Monte Palace Hotel, waar wij op het terras een copieus ontbijt namen. Nogmaals, nu door het bediendenpersoneel van het hotel, met bloemen overladen, tobaggonden wij opnieuw naar beneden. In twee sleden vlogen wij den steilen bergrug af wij waren aan den voet, voor wij er aan dachten. Onze twee Amerikaansche reisgenooten hadden grooten schik, nog nooit hadden zij zoo’n exciting trip, als dien morgen, gemaakt. In een van de primitieve autotjes gingen wij nu nog even een gemakkelijken rieten stoel voor elk van ons koopen, om op het dek van het schip te gebruiken. De linnen stoelen, die daar voor 5 sh. verhuurd worden, zijn zeer ongemakkelijk en alleen te gebruiken om er in te liggen, niet om ze ook eens als gewonen stoel aan te wenden, als men wil schrijven of heel netjes een bezoek ontvangen van een of ander medepassagier. Voor een prachtstoel, die voor alle doeleinden dienst kan doen, waaraan een werkmandje en gelegenheid om kopjes of glazen in te zetten, betaalden wij ieder 9 shillings.
Even vóór tien uur waren wij aan boord van ’t schip. Het kostte wel weer eenige moeite, om uit ’t kleine stoombootje op de trap van de groote boot te komen, want onze nauwe rokken lieten niet toe, dat wij een flinken stap deden. Half springende kwamen wij toch waar wij wezen moesten en wij bevonden ons weldra op het dek van ’t schip, dat ons nu veertien dagen tot hotel moest dienen.
Precies om tien uur staken wij van wal, zou ik willen zeggen, maar wij lagen eenige honderden meters van den wal en waren omgeven door een menigte kleine roeibootjes, wier inzittenden nog voor het laatst probeerden pennies van de passagiers los te krijgen, die zij wel vriendelijk uit het ondiepe water wilden opduiken.
’t Is dus nauwkeuriger als ik schrijf dat om tien uur het schip zich in beweging zette en zich een weg baande tusschen de tallooze kleine vaartuigjes door, om weldra in het ruime sop met volle snelheid Zuid-Afrikawaarts te stoomen.
Zoolang Madera in het gezicht bleef, kon ik het dek niet verlaten; ik wilde nog een laatsten afscheidsgroet brengen aan het lieflijke eiland, waar ik zulk een aangename en interessante week had doorgebracht. Toen ik daarna in mijn hut kwam, vond ik daar niet alleen al mijn bagage, maar door de goede zorgen van den heer Lopez, den zoon van den hotelier, bevonden zich daar ook de kleurige en geurige bloemen waarmede wij dien dag begiftigd waren.
Spoedig had ik mijn hut voor een veertiendaagsch verblijf in orde gebracht, de japonnen die ik onderweg noodig had in de hangkast gehangen, het ondergoed in de ladekast geborgen, een paar portretten opgehangen, toiletartikelen netjes uitgelegd en wat boeken en papieren op een hangertje geplaatst, en daarmede mijne hut een beetje een huiselijk aanzien gegeven. De bloemen in glazen en vaasjes verhoogden den vriendelijken aanblik.
Nu was het tijd geworden voor onze eerste lunch aan boord en daarbij bood zich een goede gelegenheid om onze medepassagiers eens op te nemen. Er waren er niet veel. Tusschen de 70 en 80 eerste klasse-passagiers waren aan tafel. De overgroote meerderheid waren heeren. De weinige damespassagiers waren over de tafeltjes, waaraan elk tien gasten konden plaats nemen, verdeeld.
Aan elk tafeltje zaten 2 of 3 dames. Wij vieren waren dus ook verdeeld; wij mochten niet tezamen zitten. Mijn Hollandsche medereizigster en ik zaten aan een tafel met 8 Engelsche heeren, waarvan een in Johannesburg mede-eigenaar van een diamant-mijn is en daar reeds 30 jaar woont, doch heel en al een jingo is gebleven. Twee jonge mannen, die voor het eerst naar Zuid-Afrika gingen, om daar in een handelsbetrekking geplaatst te worden, waren onze overburen. De een er van is een flinke jongen met energiek uiterlijk, de ander zal zich alleen door een kruiwagen en “good luck” een weg door het leven kunnen banen. Beiden zijn echter jongens van goeden huize, met aangename beschaafde manieren. Naast mij zit een echt Engelsch type, een man die in sport zijn levensdoel en levensgeluk zoekt. Hij is op weg naar Zuid-Afrika om leeuwen en olifanten te schieten. Het is een reus, die aan tafel met zijn lange beenen geen raad weet. Steekt hij ze voor zich uit, dan klagen zijn overburen, buigt hij ze netjes zijwaarts naar rechts en links, dan komen ik en zijn linker buurman er steeds mede in contact. Er is hem al reeds den raad gegeven, ze over zijn schouders te slaan. Naast hem zit een donker, miserig kereltje, ook een Brit, die zijn buurman op de leeuwenjacht wil vergezellen, doch er heelemaal niet het uiterlijk voor heeft. Praten doet hij ook heel weinig. Dan is er nog een oudere Engelschman, die vele jaren in Zuid-Afrika was, mede streed in dein laatsten Zulu- en Transvaalschen oorlog en nu teruggaat om z’n vrouw te halen, zijn zaken af te wikkelen, vandaar eerst naar Australië te gaan en dan voorgoed naar Engeland terug te keeren. Het is opvallend, hoe alle Engelschen, al zijn zij ook jaren en jaren lang in andere landen geweest, al bezitten zij ook hun tehuis in Zuid-Afrika, Australië of elders, toch altijd van Engeland als “home” spreken. Een dame hier aan boord, die haar tehuis, man en kinderen in de Kaapkolonie heeft en daar reeds bijna twintig jaar woont, vertelde ons toch, dat zij elke drie of vier jaar “must go home” anders kon zij niet gelukkig zijn. Toen ik haar vroeg wat zij haar “home” noemde, antwoordde zij onverwijld “Engeland”.
Maar den laatsten dischgenoot, behalve de purser, die mede aanzit, heb ik nog niet genoemd. Ik liet hem met opzet achteraan komen, want hij is een zeer bijzonder mensch. Hij is in ons land zeer goed bekend, heeft er tal van vrienden in de geleerde wereld en spreekt zeer beschaafd Hollandsch. Als reislectuur zag ik “Max Havelaar” in zijn handen, en de “Camera Obscura” naast hem liggen. Hij is een zeer ontwikkeld en aangenaam causeur, waardoor het een genot is, nu en dan een half uur met hem op het dek op en neder te wandelen.
Onder de andere eerste-klasse passagiers zijn zeventien Belgen, die langs dezen weg en met den trein door Rhodesia, Congo hopen te bereiken. Dwaze typen zijn onder hen. De een is een graaf! Hij bemoeit zich met geen zijner landgenooten, ook niet met andere mede-passagiers. Hij zit steeds en altijd te lezen, met zijn rug naar die andere menschen, in een toilet dat waard is aan de vergetelheid te worden ontrukt. Ieder ander maakt het zich overdag zoo gemakkelijk mogelijk, de heeren in witte linnen of flanellen pakken, de dames met dunne witte blouses en rokken, maar deze count zit steeds, zelfs reeds ’s morgens om 7 uur, in lakensche pantalon en morning coat en met bruine glacé handschoenen en met een hoed op zijn hoofd, alsof hij zoo een officieel bezoek aan een of ander overheidspersoon in een groote stad wil gaan afsteken.
Een andere Belg schrijft reisbrieven voor verschillende Belgische geïllustreerde bladen. Hij loopt den geheelen dag met een reuzencamera om zijn schouders, telkens en telkens een snapshot nemende, als hij een aardige groep bijeenziet. Men voelt zich geen oogenblik zeker als hij in de nabijheid vertoeft, want hij weet heel goed den oolijken kant van zijn taak te snappen en vereeuwigt een mensch op een oogenblik, dat hij zich juist ongemerkt geloofde. Van de overige Belgen is er een Vlaamsche, die graag Vlaamsch met ons klapt, en van al de Belgen het meest de gentleman is.
Buiten de genoemde Belgen en onze twee Amerikaansche vriendinnen, zijn al de andere medereizigers Engelschen, die, óf in Zuid-Afrika wonen óf er voor het eerst heengaan om er hun fortuin te zoeken.
In zoo’n Britsch gezelschap is het natuurlijk te verwachten dat er spoedig een gelegenheid gezocht zou worden om op de een of andere wijze aan sport te doen. Veertien dagen achtereen op een schip door te brengen, zonder land te zien, neen, wat meer zegt, zonder iets anders te zien dan lucht en water, want als wij nu en dan eens meenen ’n schip te zien passeeren, dan is het alleen een rookkolom, die zich tegen den horizon afteekent en anders niet; van de omtrekken van een schip is met den scherpsten kijker zelfs niets te bespeuren; en dan geen andere lichaamsbeweging te hebben dan het eentonig op en neer wandelen op het dek, is toch voor een Brit niet uit te houden. Toen dan ook Madera goed en wel achter den rug was, werd uit de vele heeren een sportcomité gekozen, dat wedstrijden en spelletjes moest verzinnen, waaraan allen konden meedoen, zoodat allen de noodige lichaamsoefening verkregen en er weldra een gezellige geest onder de verschillende gasten zou komen.
Die heeren kweten zich loffelijk van hun taak. Nog dienzelfden middag moesten wij allen inschrijven voor een bucketgame, (dat is een spel, dat beoogt om in den kortsten tijd 21 ringen van touw op een zekeren afstand in een houten emmertje te mikken), een quoitsgame, een bullet board game en nog meer zulke hoogst ingewikkelde spelletjes, die ons allen een grooten pret en nog meer lichaamsbeweging gaven, want daar het voornamelijk om dit laatste te doen was, moet ieder zijn eigen ringen, schijven, gummiballen, enz. oprapen en mag niemand daarin door de heeren worden bijgestaan.
Bovendien wordt er ’s morgens, gedurende ruim een uur, een net gespannen, waartusschen de heeren cricket kunnen spelen en wordt er ’s avonds voor de oude heeren en dames een bridge-drive en voor de jongelui een bal op het dek van het schip gehouden. De spelletjes gaan alle om de eer van het spel, om het champion-ship, geen inzet wordt er gevorderd, maar kleine prijzen worden uitgedeeld.
Na dien eenen dag van spelletjes doen, heerschte er direct een gezelliger geest onder de passagiers, ieder kende nu iedereen, het ijs was gebroken en de nadere kennismaking volgde van zelf.
Ik zal nog wel eens gelegenheid hebben over mijn medepassagiers het een en ander te zeggen; dezen eersten brief aan boord van de “Saxon”, wil ik eindigen met een paar woorden over het heerlijke weder en de vaste ligging van ’t in elk opzicht hoogst comfortabel ingerichte schip. Wij glijden als het ware tusschen de golven door. Mijmert men een oogenblik dan doet het kabbelen van de golfjes tegen het schip eerder gelooven, dat men op een mooien, warmen zomermiddag aan het zeestrand zit, dan dat men zich op een boot midden in den Atlantischen Oceaan bevindt. Prachtig zijn de dagen en prachtig zijn de avonden met een helderen sterrenhemel. Nog geen oogenblik was het te warm, niettegenstaande wij reeds met snellen spoed den Equator naderen. Men brengt op die wijze even gemakkelijk en met nog meer genoegen veertien dagen aan boord van zoo’n schip door, als dat men des zomers met goed weder veertien dagen in Zandvoort of Scheveningen woont; en dan heeft men hier nog het voordeel geen couranten of brieven onder de oogen te krijgen, die een mensch de noodige gemoedsrust kunnen ontnemen. Hier aan boord geschiedt niets, dat iemand zenuwachtig kan maken; de bediening is er zoo goed als men zich slechts kan droomen, de tallooze bedienden hebben al reeds aan iemands wenschen voldaan, nog vóór zij goed en wel overdacht zijn en zeer zeker nog voor zij zijn uitgesproken. Het eenige hoofdbreken, dat men hier heeft, bestaat in driemaal daags uit de lange lijst van goed toebereide, smakelijke gerechten een ontbijt, lunch en diner te kiezen. Gelukkig is er ook steeds een overvloed van de beste vruchten en behoeft men dus niet de Engelsche gewoonte te volgen om zich in hoofdzaak met vleesch, visch en gevogelte te voeden. Men kan hier heel goed geheel vegetarisch leven, indien men dat verkiest en waaraan Mrs. Catt zich voor een groot deel houdt.
29 Juli 1911.