Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 33

Ons verblijf in Bloemfontein.

Оглавление

Inhoudsopgave

Dienzelfden Vrijdagavond, den 2en September, woonden mevrouw B. en ik eene bijeenkomst bij, die meer dan iets anders ons den geest en het karakter van de Afrikaander bevolking van Oranje Vrijstaat deed kennen; een bijeenkomst, die in elk opzicht karakteristiek was, ons een inzicht gaf hoezeer de Afrikaanders hunne groote mannen weten te eeren en hoe diep de angel nog zit, hun door den oorlog in het vleesch geboord. Het was eene openlijke hulde van de Oranje Vrijstaatsche bevolking aan generaal Hertzog gebracht.

Het geval, in ’t kort weergegeven, is deze: Sedert 2½ jaar bestaat in geheel Zuid-Afrika een wet, die de Engelsche en Hollandsche taal op één lijn plaatst en waarbij het onderricht in beide talen op de scholen verplichtend is gesteld. Elk kind van Afrikaanders kan tot op zekere hoogte van het onderwijs alleen in “de taal” onderricht worden en is daarna verplicht Engelsch te leeren, terwijl elk kind van Engelsche ouders tot op diezelfde hoogte in het Engelsch onderwezen kan worden en daarna verplicht is “de taal” te leeren. Deze wet is in hoofdzaak aan de bemoeiing van generaal Hertzog te danken. Nu schijnen eenige Engelsche schoolinspecteurs niet erg de hand aan die wet gehouden te hebben en zij zijn dientengevolge ook door toedoen van Hertzog ontslagen. Misschien hadden die heeren nog meer op hun geweten, wat echter niet bewezen kan worden. Generaal Hertzog heeft zich nu echter in een openbare bijeenkomst zeer onvoorzichtig over die heeren uitgelaten, met te zeggen: “Als hij alles zeide wat hij wist, dan zou hij hen voor altoos tot schande maken.” De inspecteurs hebben daarop generaal Hertzog aangeklaagd voor laster, en hij zal ongetwijfeld veroordeeld worden, omdat hij niet kan waar maken wat hij geïnsinueerd heeft. Iedereen gelooft, dat hij gelijk heeft, maar aangezien men niet alles kan zeggen wat men weet, omdat de bewijzen niet zijn bij te brengen, ware het beter geweest, dat hij die woorden niet gebezigd had. Deze zaak is nu voor het gerechtshof aanhangig en de Afrikaanders wilden den geliefden generaal een bewijs van instemming met zijn woorden geven, hem openlijk toonen, dat, mocht hij veroordeeld worden, de Afrikaander bevolking hem blijft eeren en hoogachten en daarvoor was deze samenkomst georganiseerd.


Oud-Hollandsche woning in Zuid-Afrika.

President Steijn en mevrouw Steijn traden ’s avonds als gastheer en gastvrouw op en aan hen werden alle binnenkomenden voorgesteld, of wanneer het oude bekenden waren, en dat was meestal het geval, dan werd hun ouden president en zijn vrouw hartelijk de hand gedrukt. Toen mevrouw B. en ik werden voorgesteld, verwelkomden hij en zijn vrouw ons hartelijk in Oranje Vrijstaat en zeide, dat hij met onze komst zeer ingenomen was, omdat hij ’n groote voorstander van vrouwenkiesrecht, ook voor de Zuid-Afrikaansche vrouw, is. Daarop zeide hij tot zijne vrouw: “Houdt dr. Jacobs daar naast u en stel al onze bekende helden uit den oorlog aan haar voor.” Toen had ik het voorrecht achtereenvolgens de hand te mogen drukken en een paar vriendelijke woorden te mogen opvangen van zoovele helden, die in den Zuid-Afrikaanschen oorlog zoo moedig hebben gestreden en wier namen mij van uit dien tijd familiaar in de ooren klonken.

Toen eindelijk generaal Hertzog verscheen, ging ’n lang en oorverdoovend applaus in de zaal op en onmiddellijk volgden de heer en mevrouw Steijn hun grooten vriend. Toen zij op de tribune hadden plaats genomen en aan het applaus een einde kwam, zond president Steijn den heer Wessels, zoon van den ons allen bekenden Wessels, naar de zaal, om den burgemeester van Bloemfontein, de heer Ehrlich, te verzoeken, met mij op de tribune plaats te nemen, en daarna werden ook mevrouw B. en de dames, die ons gebracht hadden, verzocht daar te komen.

Ik werd nu eerst aan generaal Hertzog voorgesteld, met wien ik eenigen tijd kon praten. Ook hij is een groot voorstander van vrouwenkiesrecht en vertelde mij, dat hij het steeds in zijn toespraken tot het volk inlaschte, omdat hij meende, dat in Zuid-Afrika de vrouwen, meer nog dan de mannen, aan het denkbeeld moeten worden gewend, dat de vrouwen ook door het uitoefenen van politieke functiën den staat moeten dienen. Ook hij had reeds van ons bezoek aan Zuid-Afrika gehoord en was met onze komst zeer ingenomen. In Johannesburg, waar wij hem weder zullen ontmoeten, hoopt hij aan onze vergaderingen deel te nemen.

Ik had nu van de tribune af een mooi overzicht over de stampvolle zaal, die, zooals mij medegedeeld werd, tweeduizend menschen kon bevatten. Mannen en vrouwen uit alle rangen en standen waren daar bijeen, vele boeren hadden met hun vrouwen een langen afstand per wagen afgelegd, om toch dien avond van hun Afrikaander gezindheid te doen blijken. Ja, zelfs waren er vele van deze vrouwen met haar bébé’s op den schoot, wien dan de weinige stoelen, die in de zaal waren, werden aangeboden, om zittende beter het kindje te kunnen dragen. Alle anderen stonden, kop aan kop, in de met bloemen en guirlandes versierde zaal.

Wat zag ik onder die allen vele gezichten, die mij de vroegere type van onze oude boeren te binnen riep. Wat een aantal mannen met lange baarden of met den ouderwetschen ringbaard waren daarbij. En die allen spraken “de taal”, die langzaam gesproken, woordelijk door mij verstaan kon worden; doch, wanneer zij onder elkaar snel spraken, mij een geheel vreemde taal scheen.

Nadat door een koor van heeren en dames ’t bekende lied “Vaderlandsliefde” gezongen was, waarin uiteengezet wordt, dat alleen hij, die zijn land en volk mint en boven alles stelt een groot man kan zijn, stond president Steijn op en sprak de aanwezigen toe. Hij moest een oogenblik wachten alvorens hij kon beginnen te spreken, zoo lang en warm werd hij toegejuicht. Het was duidelijk, dat deze groote man een groote plaats in de harten van zijn volk inneemt. Hij begon zijn ernstige speech met een echt Afrikaander aardigheidje. Hij zeide, dat, wanneer een Kaffer-boy erg zijn best doet en de tevredenheid van zijn baas verwerft, de baas hem dan ’s avonds dikwijls tracteert op “een pruimpie en een soopie”. Hij meende, dat de Oranje Vrijstaters dien avond ook bijeen gekomen waren, om hun boy, generaal Hertzog, hun tevredenheid met de uitoefening van zijn taak te toonen en hem op hun wijze “een pruimpie en een soopie” aanboden. Daarna zette hij het werk van generaal Hertzog uiteen, wat hij eerst in den oorlog en later in de regeering van de Zuid-Afrikaansche Unie voor zijn volk gedaan heeft, en hoe hij in elke hoedanigheid, die hij bekleedt, steeds de liefde voor zijn volk toonde en de Afrikaander-belangen boven alles stelde. Aan het einde van zijn toespraak zeide hij, dat hij zijn volk er op moest wijzen te trachten, de nieuwe omstandigheden, waaronder zij te leven hebben, moedig onder de oogen te zien, de belangen van geheel Zuid-Afrika steeds het hoogst te stellen en niet te vergeten, dat hoewel hun in dien moeilijken tijd veel is wedervaren, er toch ook veel goeds uit is voortgevloeid.

Toen hij geëindigd had en weer was gaan zitten, begon opeens spontaan de talrijke menigte het oude Oranje Vrijstaatsche volkslied te zingen, waarbij niet alleen tal van mannen en vrouwen in de zaal een traan uit het oog wegpinkten, maar dat ook den president Steijn zichtbaar weemoedig stemde.

Toen las de jonge dr. Pretorius, die de leiding van dien avond in handen had, een veertig telegrammen voor, genomen uit meer dan honderd, alle van mannen en vrouwen uit verschillende steden van de Zuid-Afrikaansche Unie, die het betreurden niet tegenwoordig te kunnen zijn, doch die per telegram toch van hunne sympathieke gevoelens wilden blijk geven. Hiervan waren sommige heel geestig gesteld en brachten veel vroolijkheid teweeg. Daarna las de heer Wessels een adres voor, onderteekend door twaalfduizend “burgers en burgeressen” (zooals de heer Wessels zich uitdrukte) van Oranje Vrijstaat, dat alles in een album, dat aan generaal Hertzog werd ter hand gesteld, was saamgebonden.

Dit adres, dat te lang is hier in z’n geheel te worden vermeld, gaf niet alleen den waren geest weder, die de mannen en vrouwen hier bezielt maar sprak meteen van de hooge gevoelens van liefde, eerbied en achting voor de groote mannen van Zuid-Afrika en bovenal voor generaal Hertzog.

Daarna stond Hertzog zelf op en sprak hij de aanwezigen toe. Ook hij werd hartelijk en langdurig toegejuicht en toen hij zijn speech, die van vaderlandsliefde tintelde, geëindigd had, viel onmiddellijk het koor weder in en zong het Zuid-Afrikaansche volkslied.

Toen was het tijd voor een gezellig samenzijn. Mij viel de groote eer tebeurt aan den arm van president Steijn, mevrouw Steijn volgde met generaal Hertzog, en mevrouw B. met den burgemeester, naar een andere zaal geleid te worden, waar ons met eenige groote mannen en vrouwen uit de aanwezigen een banquet werd aangeboden. De overige aanwezigen ontvingen ververschingen in de zaal. Al de gerechten en dranken, en ook de bloemversieringen in de zaal, waren door de Bloemfonteinsche vrouwen persoonlijk gemaakt en aangebracht, en door Bloemfonteinsche jonge meisjes werden wij bediend.

Zaterdagmiddag had om drie uur de eerste van onze vergaderingen plaats, ten huize van de presidente van de vrouwenkiesrechtvereeniging. De aanwezigen waren allen genoodigden en bij de uitnoodiging was medegedeeld, dat ik dien middag in het Hollandsch over vrouwenkiesrecht zou spreken. Ik had dan ook dien dag alleen het woord en tevens het succes, dat vele aanwezigen zich na afloop van mijn toespraak als lid der bestaande vereeniging opgaven en beloofden Maandagavond op de openbare vergadering, waar mrs. Catt en ik samen zullen spreken, tegenwoordig te zullen zijn.

Des Zondags waren wij allen de gasten van den burgemeester van Bloemfontein, die ons op zijne uitgestrekte farm een mooi tuinfeest aanbood. Deze farm is ongeveer op een afstand van een uur rijden buiten Bloemfontein gelegen en gaf ons een goed idee van de grootte van zulke ouderwetsche hoeven, van de tallooze koeien, paarden en ander gedierte, dat daar leeft en van de vele Kaffer-bedienden, die er gehouden worden, en haast een klein dorpje op zichzelf, rondom de hoeve, vormen. Even vriendelijk als men ons per rijtuig had afgehaald, bracht men ons ’s avonds weder naar Bloemfontein terug. Wij hadden dien dag weer met tal van Bloemfonteinsche inwoners kennis gemaakt.

Maandagmorgen om twee uur werd ons door een vijftigtal van de voornaamste dames van Bloemfontein een lunch aangeboden, die ons van den goeden smaak en de vriendelijke gevoelens van deze vrouwen overtuigde. Vele van die vrouwen brachten ons onmiddellijk op de hoogte, dat zij geen voorstandsters van vrouwenkiesrecht waren, doch dat zij niettemin blijk wilden geven van haar dankbare gevoelens tegenover ons, die hier waren gekomen om haar vatbaar te maken voor datgene, dat, naar onze opvatting, in haar belang en dat van haar land zou zijn. Na deze inleiding vonden mrs. Catt en ik het noodig, om ook aan deze lunch ieder een korte rede te houden om deze vrouwen te trachten te overtuigen, dat zij dwaalden, en het gelukte ons, velen van haar inderdaad van die dwaling te overtuigen.

Maandagavond om acht uur was de groote stedelijke zaal reeds van onder en boven en in de deurgangen en overal, waar nog een man of vrouw ’n plekje kon vinden, om den voet te zetten, gevuld, toen wij, door den burgemeester voorafgegaan, de zaal binnentraden. De burgemeester presideerde die vergadering en op de tribune hadden naast ons de vrouw van den gouverneur en eenige andere vrouwen van positie plaats genomen. Ik sprak weder eerst een half uur in het Hollandsch, daarna mrs. Catt een uur in het Engelsch. Men applaudiseerde herhaaldelijk onder onze speech en aan het eind werden wij langdurig toegejuicht. Toen de burgemeester eindelijk, nadat er weder kalmte was gekomen, opstond en vroeg of er iemand van de aanwezigen was, die een woord van dank aan de spreeksters wilde brengen, stond het hoofd van de politie, de heer Du Toit, op, kwam op de tribune en sprak eerst in het Hollandsch en daarna in het Engelsch, niet alleen een woord van dank uit, maar lichtte onze toespraak met enkele voorbeelden uit zijne ondervinding in kwaliteit als hoofd der Bloemfonteinsche politie toe. Daarna stond een tweede heer uit de menigte op, om ook nog een woord van dank te uiten voor onze voorlichting, niet alleen voor de vrouwen, maar ook voor de mannen, in deze belangrijke kwestie. Niet alleen werd de vereeniging voor vrouwenkiesrecht in Bloemfontein dien avond vele leden rijker, maar het bestuur vertelde ons, dat zij krachtiger dan tevoren zullen werken om ’t enthousiasme, voor deze zaak door ons gewekt, vruchtbaar te maken.

Dinsdagmorgen waren wij alle vier genoodigd, om de lunch te komen gebruiken op “Onze Rust”, de hoeve van president en mevrouw Steijn. Toen mevrouw Steijn mij reeds Vrijdagavond die uitnoodiging gaf, vroeg ik haar, om dan dien dag geen andere gasten te noodigen, zoodat wij van het samenzijn met haar en haar man konden genieten. “Onze Rust” is op 12 mijlen afstand van Bloemfontein gelegen, die per auto in een uur kunnen worden afgelegd. Precies twaalf uur stapten wij voor de woning van den ex-president van Oranje Vrijstaat af en werden op “de stoep”, zooals men de veranda voor het huis noemt, door den ex-president, zijn vrouw, de oude moeder van mevrouw Steijn en de twee oudste dochters welkom geheeten. Na ons van onze stofmantels, stofsluiers, etc. ontdaan te hebben, kwamen wij allen op de veranda bijeen en begon onmiddellijk een zeer levendig gesprek. Nadat de president ons eenige interessante bijzonderheden uit zijn leven, vooral ook met betrekking tot den oorlog, verteld had, begon mevrouw ons, op ons verzoek, haar leven en hare ondervinding uit den oorlogstijd te vertellen. Met spanning luisterden wij naar alles wat de moedige, verstandige vrouw in al die lange maanden van spanning door gemaakt heeft, en uit hetgeen wij hoorden, bleek ons nog eens opnieuw, hoe in dien oorlog, meer dan in eenig ander van de laatste eeuwen, de vrouwen de grootste wreedheden hebben moeten doorstaan, en de vijand de overmacht misbruikte, om op de arme achtergebleven vrouwen en kinderen zijn verliezen te wreken, of wel door de behandeling hun aangedaan, den mannen eerder tot overgave te dwingen.


Groote schuur. Rondebosch. Kaapstad.

Als eenmaal de geschiedenis van dien oorlog naar waarheid zal worden geboekstaafd, dan zal het blijken, dat naast zoovele helden, even zoovele heldinnen te vermelden zijn. Dat dit door de Afrikaansche mannen sterk gevoeld wordt, blijkt uit het feit, dat op initiatief van president Steijn er een nationaal vrouwenmonument in Zuid-Afrika zal worden opgericht, dat gewijd zal worden aan de nagedachtenis van de moedige vrouwen, die in den Zuid-Afrikaanschen oorlog het leven lieten. De 12.000 pond, die daarvoor benoodigd zijn, zijn grootendeels bijeen, het stuk grond, waarop ’t verrijzen zal, is reeds aangewezen en de Afrikaansche beeldhouwer Van Wouw reeds naar Rome vertrokken, om daar het werk te volbrengen.

Tot vier uur ’s middags bleven wij in dit vriendelijk en harmonisch gezin, waarvan man en vrouw evenzeer te bewonderen en lief te hebben zijn. Niet alleen vonden wij in dien gastheer en gastvrouw warme voorstanders van vrouwenkiesrecht, en waren ook de beide dochters en de oude mama oprechte geestverwanten, maar zelfs het dertienjarig jongste dochtertje, dat de Oranje-school bezoekt en aldaar intern is, bleek een jonge geestverwante te zijn. Mama had geschreven, dat zij den dag van onze komst tehuis zou komen, doch daaraan kon zij niet voldoen, omdat zij geen verlof kon krijgen, maar nu had zij een brief geschreven, waarin zij haar leedwezen uitdrukte ons niet te kunnen ontmoeten, en dat in zulke warme, goed gekozen bewoordingen, dat mama den lust niet kon weerstaan, ons den brief voor te lezen. Het was waarlijk de degelijkste en flinkste brief, dien ik ooit van een zoo jong meisje onder de oogen heb gehad. Zij beloofde daarin niet te zullen rusten, alvorens de mannen haar ook als burgeres zullen weten te respecteeren, door haar de rechten te geven, die haar als zoodanig toekomen.

Woensdagmorgen vertrokken wij naar Kimberley, om daar dienzelfden avond nog eene meeting te houden. In Kimberley zijn wij weder in de Kaapkolonie, waar wij niet alleen bijna uitsluitend Engelschen ontmoeten, maar waar met Cecil Rhodes openlijk gedweept wordt. Ons program voor hier is: twee openbare vergaderingen, een bezoek aan een diamantmijn, een rit door de stad, een motortocht met den burgemeester als gastheer, een afternoon tea, een gardenparty en waarschijnlijk nog een openbaar debat van mrs. Catt met een tegenstander van vrouwenkiesrecht. Bovendien heb ik hier nog een toespraak te houden tot de Christelijke vrouwen, die voor zedelijke verheffing werken. Dit is een uitgebreide vrouwenvereeniging, die over heel Zuid-Afrika haar vertakkingen heeft. Nadat ik in Kaapstad voor die vereeniging gesproken had, heeft de presidente van daar aan alle afdeelingen, waar wij komen, geschreven, en zal ik nog wel overal door deze vrouwen worden aangezocht, om voor haar te spreken. De dagen, die wij in Kimberley doorbrengen, zijn dus weer geheel gevuld.

7 Sept. 1911.


Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen

Подняться наверх