Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 24
II.
ОглавлениеIk had mijn vreugde over het aanhoudende, mooie weder in den voorgaanden brief wat te spoedig geuit, want nauwelijks een dag later begon in den namiddag een behoorlijke wind op te zetten, die des avonds, vergezeld van regenbuien, in een behoorlijk stormpje overging. Het schip hield zich goed, al slingerde het ook wat heen en weer en al voelde men het ook tegen de groote golven optornen en er zacht over naar beneden glijden. Onmiddellijk ontbraken er eenigen aan de dinnertable, maar eerlijk moet worden geconstateerd, dat er minstens even zoovele mannen als vrouwen ontbraken.
Er behoorde eenige moed toe, dien avond aan de bridge-drive deel te nemen, maar toch waren er van de twintig nog twaalf over, die het aandurfden. Een plekje werd uitgezocht, waar wij het rustigst konden zitten, waar noch de wind onze kaarten in zijn loop zoude medenemen, noch wij van de hitte zouden bezwijken en waar de schommelingen van het schip ons niet al te zeer van de wijs zouden brengen. Al deze eigenschappen waren voor ’t meerendeel bijeen in de hal van het schip, met aan één kant de deuren open. Met groote animo werd het spel gespeeld, en niemand onzer dacht er aan zeeziek te worden. Eene goede afleiding schijnt wel het beste geneesmiddel, of nog beter, voorbehoedmiddel voor zeeziekte te zijn.
De storm ging vergezeld van een benauwende warmte, voor een groot deel het gevolg van het feit, dat wij ons vlak bij den Equator bevonden. Des Maandags echter, toen wij den Equator passeerden, was het vervelend koud; door de nu en dan hevige regenbuien en den sterken wind was de lucht flink afgekoeld.
Een aardige afleiding in de eentonigheid van niets dan lucht en water en onze medepassagiers te zien, bracht het sein, waarmede de brandweer gealarmeerd werd en dat alle brandweermannen in ’n ommezien aan dek van ’t schip bracht om ieder de hun aangewezen taak te verrichten. Het had gelukkig geene andere bedoeling dan eene oefening voor de manschappen, doch het gaf ons eenige afleiding en de geruststelling, dat wij in geval van nood door deze flinke, jonge mannen spoedig in veiligheid kunnen worden gebracht.
Een Zondag op een Engelsche boot is nog erger dan een Zondag in een Engelsche stad. In een stad kan men ten minste in huis blijven en doen wat men verkiest, maar op een Engelsche boot, te midden van hoofdzakelijk Britsche onderdanen, moet men goed- of kwaadschiks aan de Zondagsheiliging mededoen. Alle spelletjes waren voor dien dag opgeruimd, het eentonig geklikklak van de touwen ringen in de houten emmers, nu en dan onderbroken door een bravogeroep en handgeklap, als er eens iemand vier of vijf van de zes ringen tegelijk ingooide, werd niet gehoord; evenmin het geschuifel der gummischijven en het hartelijk gelach als een goed geworpen schijf de kunstig in het midden van een cirkel geworpene van een tegenstander er uitmikte; de kaarten waren opgeborgen, geen dame durfde een handwerkje ter hand nemen en de vroolijke tonen der morgenmuziek werden niet gehoord. Men mocht lezen, liefst een stichtelijk boek en men mocht om half elf deelnemen aan de godsdienstoefening, waaraan de heele bemanning, die op dat oogenblik geen dienst had, verplicht was deel te nemen en die in de warme eetzaal van de eerste klasse gehouden werd.
Vele passagiers maakten van deze kerkgang gebruik, sommigen om daarmede een beetje de eentonigheid van den dag te breken. Des avonds om 8 uur had er in de eetzaal van de tweede klasse eene herhaling van deze plechtigheid plaats. Vóórdat de manschappen naar de kerk gaan, worden zij eerst aan eene behoorlijke inspectie onderworpen en hunne namen opgelezen, van den eersten officier af tot den eenvoudigsten jongen, zoodat niemand kan ontbreken of zich door gewetensbezwaren kan verontschuldigen. Wat een schijnheiligheid kweekt toch zulk een wijze van doen! Al deze stoere, flinke kerels te dwingen om in te gaan, ook al wijst hun eigen geest hun een anderen weg tot zaligheid aan.
Nu wij den Equator gepasseerd zijn, wordt ’t langzamerhand koeler en moeten de wollen jakjes dienst doen als men buiten, zittende, wil doorbrengen. Over warmte hoort men niemand meer klagen. Onaangenamer is evenwel, dat nu ook de dagen zeer snel beginnen te korten. Om half zes is het reeds heelemaal nacht en nog een paar dagen verder dan valt de duisternis reeds om vijf uur in. Van schemerlicht is geen sprake, plotseling gaat het daglicht in het avondduister over. De opkomende maan verzoent ons echter voor een deel met deze slechte bedeeling van daglicht. Een prachtige zilvergloed zendt zij over de zwarte oppervlakte der zee. Doch ook de sterren, die hier meer schijnen te schitteren dan op het land, alsof zij weten, dat onze weg niet door electrisch- of gaslicht verlicht kan worden, en alle hoop op hen is gevestigd, wedijveren met de maan in het zenden van zilveren stralen naar de golven der zee.
Het is nu ook de moeite waard, een tijdlang de zee gade te slaan. Overdag ziet men dan tallooze vliegende visschen uit het water opduiken, een eindweegs over de oppervlakte der zee vliegen, om dan plotseling in een opkomende golf weder onder water te verdwijnen. In het begin dacht ik niet anders dan dat het gewone zwaluwen waren, precies zoo zien zij er van verre uit. Soms komen zij in heele zwermen tegelijk en zien er dan uit als vele groote schuimvlokken; dan weder komt er een, grooter en grijzer gekleurd, en vliegt een eindweegs alleen.
Doch ook ’s avonds geeft de zee afleiding als men zich een oogenblik aan de zijde begeeft, waar de maan niet schijnt. Of dit nu de stuurboord- of bakboordzijde is, heeft mijn zeevaartkundige wijsheid nog niet uitgevonden. Aan die zijde van het schip is het donker en daar ziet men bijna onophoudelijk de phosphorlichtjes uit de zee opkomen. Soms zijn ze zoo groot, dat zij wel vijf-en-twintig electrische lampjes bij elkaar gelijken.
Gegokt wordt hier ook op het schip, al is het dan ook op een vrij onschuldige wijze. Elken morgen komen ’n paar heeren met een lijst en de vraag, of men voor een shilling wil deelnemen aan “the sweep”. Zooveel shillings als men inzet, voor zooveel nummers wordt men ingeschreven. In den regel worden 400 nummers verkocht. Velen nemen tien tot vijf-en-twintig nummers. Deze nummers zijn alle op witte beenen schijfjes geschreven en in een kom geworpen. In een andere kom bevinden zich een-en-veertig andere nummers, loopende van 356 tot en met 396. Het gemiddelde aantal mijlen dat de “Saxon” daags aflegt is 376. Er zijn twintig punten onder en twintig punten boven dit getal genomen. Nu trekt iemand een nummer uit de kom met 400 schijven, en tegelijkertijd een ander uit de kom met 41 schijven. Wiens nummer uit de kom met 400 schijven komt, heeft nu voortaan het nummer uit de kom met 41 schijven. Als er zoo 41 nummers getrokken zijn, dan zijn alle overblijvenden van onwaarde geworden. Deze 41 nummers worden nu geveild en daarop kan elkeen een bod doen. Ook de eigenaar dient zijn eigen nummer in te koopen, als hij het wil behouden. De eerste prijs valt ten deel aan dengeen, die het nummer bezit, gelijk aan dat van het aantal mijlen dat het schip heeft afgelegd,—om twaalf uur ’s middags wordt dit altijd geannonceerd,—het nummer dat er tien boven is, krijgt den tweeden, en dat, ’t welk er tien onder is, krijgt den derden prijs. De veiling van de nummers brengt soms enorme sommen op. Men biedt tot aan twee en drie pond voor een gewild nummer. De helft van die som krijgt de eigenaar, de andere helft gaat in den pot. Somtijds is de hoofdprijs vijf-en-twintig tot dertig pond. Er zijn gelukkigen, die met dit hazardspel hun heele reisgeld verdienen, doch er zijn ook die elken dag groote sommen verliezen. Ook de tweede klasse-passagiers hebben het twijfelachtige voorrecht aan deze speculatie te mogen deelnemen. Het komt mij voor, dat het in het belang van vele jonge reizigers zou zijn, als de directie zulk een beursspel op haar schepen verbood, in plaats van het, zooals hier geschiedt, in de hand te werken.
Welk een haat er nog bestaat tusschen de Engelschen en Afrikaanders, wordt ons hier op het schip in bijna elk gesprek duidelijk. De Engelschen aan onzen tafel durven beweren, dat indien wij “de Boeren” in Zuid-Afrika een beetje “menschelijk” vinden, wij dit dan hebben toe te schrijven aan den beschavenden invloed der Engelschen. Zij hebben de brutaliteit, te beweren, dat de Boeren vóór den oorlog niet veel hooger dan de Hottentotten stonden en Engeland nu bezig is menschen van hen te maken. Dat ik hun in dit opzicht van antwoord dien en hun raad over den Z.-Afrikaanschen oorlog, liefst zoo weinig mogelijk te bluffen, is zeker te begrijpen. Zij voelen niets van het ergerlijke figuur, dat zij in dien tijd gemaakt hebben.
Doch ook bij de enkele jonge mannen uit de Boerenfamiliën, die wij hier aantreffen, bestaat nog de diep ingewortelde haat tegen de Britten; het is er nog ver af, dat alle in Z.-Afrika wonenden, Britten en Boeren, zich als landgenooten gevoelen, die gezamenlijk hun land dienen op te bouwen, tot het misschien eens kan worden een Zuid-Afrikaansche republiek.
De directie van het schip heeft er slag van, de eentonigheid van de reis te breken. Tegen dat men moe wordt van het schijven werpen, cricketspelen etc, worden er wedstrijden met prijzen uitgeschreven voor allerlei soort flauwe spelletjes; als ik ze zou moeten beschrijven, zou iedereen ze kinderachtig vinden, doch zij bezorgen toch aan de toeschouwers en de medespelenden eenige dagen onschuldige vroolijkheid en groote afleiding. Niet waar, gij vindt het flauw, als ik meld, dat groote mannen, vrouwen en meisjes, en zelfs kinderen, mededoen om een zeker aantal aardappelen, op een lange rij gezet, binnen een bepaalden tijd een voor een op te rapen en in een emmer te werpen; of dat een lange rij heeren plat op den grond gaat liggen, op den rug, en dat dan een ondiep schoteltje vol water op hun borst wordt geplaatst, dat zij liggende, over hun hoofd heen, achter zich op den grond moeten zetten. Soms storten zij het water reeds over hun borst uit, meestal komt het in hun gezicht en oogen terecht en slechts zelden bereikt het schoteltje met een behoorlijken inhoud den grond. Dan zijn er hanegevechten onder de heeren, of voor dames om geblinddoekt de oogen te teekenen in een groot op den grond met krijt geteekend varken, enz., allemaal spelletjes, zooals ik reeds zeide, te flauw om te beschrijven, doch die een algemeene vroolijkheid verwekken, vooral omdat zoowat niemand op de boot zich te voornaam of te ernstig gevoelt om er aan mede te doen.
Maar twee dagen zijn wij allen zeer bezig geweest door het te voren geannonceerde gecostumeerd bal; de costumes moesten aan boord vervaardigd zijn uit artikelen, die men toevallig bezat of aan boord kon verkrijgen. Dat gaf een algemeene drukte. Eerst de beraadslagingen en diepzinnige overpeinzingen wat men wilde voorstellen en hoe het uit den kofferinhoud was samen te stellen. Vele heeren kwamen bij de dames om hulp vragen. Iets geniaals bedenken konden zij wel, maar voor de samenstelling hadden zij onze hulp noodig. En vooral vrouwen, zooals mrs. Catt en ik, die niet aan de verkleedpartij zouden deelnemen, doch onze hulp gratis hadden aangeboden, hadden handen vol werk. In de eerste plaats hadden wij beiden ons eigen landgenootje te kleeden en te helpen bij ’t ontwerpen van ’t plan en de uitvoering. Mrs. Catt’s medereizigster wilde met een op het schip opgedanen vriend Romeo en Julia voorstellen en deze toiletten vielen zoo goed uit, dat wij ten slotte met groote cartonletters op den rug van den een Romeo en op dien van de ander Julia moesten plakken, anders zou niemand geraden hebben, wat hunne verschijning te beduiden had.
Mijne gezellin en ik hadden iets ernstigers en tegelijk propagandistisch bedacht. Van een lap wit tarlatan, die dienst moet doen voor muskietennet als wij in de tropen komen, was het embleem nagebootst van ons internationaal vrouwenkiesrecht-insigne. Het haar in Griekschen stijl opgemaakt en versierd met bordpapierbanden door iemand op het schip prachtig goud geverfd. Op dezelfde wijze waren groote en kleine gouden letters gemaakt en eerst op de borst en nog eens op de plooien van de rok kwam met groote duidelijke letters het “Jus Suffragii” uit. Een even kunstig gemaakte weegschaal in de hand, bordpapiergouden banden om boven- en onderarm, voltooiden het costuum en maakten van mijne medereizigster een statig, mooi, levend embleem van ons internationaal herkenningsteeken. Hadden er in de jury voorstandsters van vrouwenkiesrecht gezeten, dan was haar zeker een prijs ten deel gevallen; nu ontving den 1en prijs een levend pistache, een jong meisje, dat zich uit roze en licht blauw papier zeer schoon een costuum had vervaardigd, dat in zijn geheel en in alle onderdelen pistaches voorstelde.
Tal van geestige, al waren zij dan ook soms geen mooie, toiletten kwamen voor den dag. Mijn op leeuwen-dooden beluste buurman verscheen als “ridder van het bad”. Met bloote beenen in een paar afgetrapte sloffen en in een badmantel gehuld, als hoofddeksel een groote spons, twee nagelborstels als epauletten, een tandenborstel als dasversiersel, een flesch odol, scheergereedschap etc. als verdere attributen, maakten van hem iemand, die door iedereen werd uitgelachen, doch die niemand gaarne in zijn nabijheid had. Vele heeren waren als dame gekleed, waarbij de potsierlijkste jupe-culottes vertoond werden. De twee grootste en zwaarst gebouwde mannen onder de passagiers hadden zich als tweeling-broertjes verkleed met korte witte broekjes, bloote beentjes en lage schoentjes, buisjes, kraagjes en hoedjes van een paar lieve joggies van vijf of zes jaar. Daarbij waren zij onverbeterlijk gegrimeerd en liepen met een paardje op rolletjes, handje aan handje. Dat was een waar succes en ieder vond, dat de jury recht had gedaan, hun den eersten heerenprijs toe te kennen.
Aan deze en al dergelijke vermakelijkheden doen de tweede klasse passagiers met de eerste mede. Er wordt op deze booten lang zoo’n groote scheiding tusschen eerste en tweede klasse passagiers niet doorgevoerd als op bijv. de booten, die tusschen Europa en Amerika varen en afgezien, dat de eerste klasse hutten veel grooter en comfortabeler zijn, en bij de maaltijden wat grooter keuze van gerechten wordt gegeven, is de tweede klasse evengoed als de eerste.
Den avond van het gecostumeerde bal werd er onder het dansen lichte wijn en limonade geofferd en om half elf was er een souper met nog grooter lijst van fijne gerechten als bij de drie andere groote maaltijden van den dag. Geen extra betaling werd daarvoor geëischt.
Hoe goed afleiding werkt voor het voorkomen van zeeziekte, werd den dag en avond van het bal duidelijk. Den geheelen dag had reeds een tamelijke bries bestaan, die tegen den avond in een flinken storm overging. Noch dien dag, noch dien avond was er iemand zeeziek; men danste en walste op het dek, niettegenstaande er flinke zeemansbeenen vereischt werden om in een geregelden gang te loopen en men nam deel aan het souper, at en dronk allerlei dingen, die in geval van zeeziekte ongenietbaar zijn en voelde niets van de danspartij, die het schip met de golven der zee uitvoerde.
Nu moet ik dezen brief eindigen, want men komt mij daar zoo waar mededeelen, dat ik in een van de sportspellen den tweeden prijs behaald heb en nu een keuze moet doen uit de voorwerpen, die voor dat doel zijn uitgestald. Zoo zorgen mijne landgenoote en ik er voor, dat bij alle gelegenheden aan boord ons land geen slecht figuur maakt.
4 Augustus 1911.