Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 38

In Pretoria.

Оглавление

Inhoudsopgave

Nu moet ik beginnen met een bekentenis. Niettegenstaande al onze voorzorgen om niet ziek te worden, door al het water door ons gebruikt eerst zelf te koken, zelfs het water, dat wij ’s morgens gebruikten voor tanden en mond, nooit ongekookte melk te gebruiken en van de maaltijden alleen dat te nemen, wat wij als volkomen onschuldig beschouwden, was ik toch de eerste, die door een koortsbaccil geïnfecteerd werd en had ik den laatsten dag in Victoria Falls een vrij hevigen koortsaanval te doorstaan, gepaard met maag- en ingewandlijden. Het idée om in Zambesie ziek te liggen, waar alle comfort ontbrak en waar geen dokter te krijgen was, benauwde mij zoozeer, dat wij gebruik maakten van den eersten trein den besten, dat was die, welke den volgenden morgen van mijn ziek-zijn vertrok, om regelrecht door naar Pretoria te reizen. De zorg van de beambten van den trein en van den restauratiewagen gedurende deze reis kan ik slechts roemen, zij deden alles om de reis zoo min mogelijk vermoeiend voor mij te maken.

Wij kwamen nu bijna een week vroeger in Pretoria aan dan men ons daar verwacht had. Dit gaf mij gelegenheid om rustig uit te zieken, mijn medereizigsters om van de vermoeienissen en schrik, die zij door mijn plotseling ziek worden gehad hebben, te bekomen, maar het bracht onze goede gastvrouwen in Pretoria een beetje in de war met haar program. Zij hadden zich voorgenomen om ons aan het station te komen begroeten, de beide dochtertjes van Lady van Boeschoten, de vrouw van den burgemeester van Pretoria, zouden ons daar bouquetten aangeboden hebben, een toespraak en zang van een koor jonge meisjes zouden wij in ontvangst hebben te nemen en dien dag zouden wij de gast geweest zijn van den heer en mevrouw burgemeester van de stad.

Door de goede zorgen van dr. Mary Hannan en een verpleegster, in een luchtige, rustige kamer van ’t Grand Hotel en door den goeden ziekenkost, die mij eenige keeren daags door onze vroegere stadgenoote, en mijne oude vriendin, mevrouw Bal van Lier, gezonden werd, kon ik den 6en dag reeds weder het bed verlaten en den volgenden morgen voor een deel aan den lunch deelnemen, die ons in het Grand Hotel door een veertig dames van Pretoria, waaronder alle vrouwen van de verschillende ministers en lady Methuen, de vrouw van den oppersten militairen autoriteit, werd aangeboden.

Maar ik zal over het program, ’t welk wij gedurende ons verblijf in Pretoria uit te voeren hadden, nog niet beginnen, doch eerst wat van Pretoria zelf schrijven. Pretoria is de hoofdstad van Transvaal en de stad waar na de totstandkoming van de Unie van Zuid-Afrika, de regeering zetelt. Wel houdt het parlement zijn zittingen in Kaapstad, maar de premier, de gouverneur en alle ministers wonen in Pretoria, daar worden de audiënties gehouden en het werk verricht. Nu was Pretoria oorspronkelijk een kleine stad, gebouwd in een dal, aan alle kanten door heuvels en verder door vrij hooge bergen omgeven, doch de stad breidt zich thans met groote snelheid naar buiten uit en is bezig ver over de heuvelketen zijn straten te verlengen. Een geregelde verbinding met zeer goede electrische trammen maakt het doenlijk vrij ver buiten het centrum te gaan wonen. Midden in de stad heeft men door het sloopen van eenige huizen en—o gruwel—, ook door het sloopen van een Hollandsche kerk, een flinke ruimte verkregen, die men bezig is tot een plein met een park te vervormen en waaromheen reeds nu eenige zeer fraaie monumentale gebouwen gebouwd zijn. Vooral het Paleis van Justitie, vlak tegenover het Grand Hotel gelegen, munt uit in eenvoud van vorm en mooie lijnen. Ook het Gouvernementsgebouw is een sieraad voor dit plein.

De stad schijnt een bijzondere aantrekkelijkheid te bezitten, die voor ons, tijdelijke bezoekers, nog niet te verklaren is; elkeen, die wij hier ontmoeten, onverschillig of zij in Pretoria geboren zijn en de stad reeds van hare opkomst kennen, of dat zij hier nog slechts kort of zeer lang wonen, zeggen hetzelfde, dat zij Pretoria lief hebben en er niet aan zouden denken, de stad anders dan nood gedrongen te verlaten. Toch is het leven hier duur; alles in de winkels is veel duurder dan in Kaapstad en in de andere steden, die wij in Zuid-Afrika bezochten, en door de vrouwen wordt hier een vrij groote luxe in kleeding en sieraden ten toon gespreid. Nergens nog zagen wij in Zuid-Afrika zulke up-to-date toiletten en hoeden als hier, terwijl de winkeluitstallingen met vele groote Europeesche steden kunnen wedijveren.

Een van die bijzonderheden, die hier onmiddellijk opvallen is wel, dat de inboorlingen hier met slechts een enkele uitzondering hun oorspronkelijk karakter dragen, dat zij niet, zooals in de Kaapkolonie, zoo’n mengsel opleveren van verschillende rassen en zooveel nuances van wit, geel en zwart vertoonen. Het moet gezegd worden, dat, hoe dieper men in Zuid-Afrika doordringt, des te zuiverder het kleurling-ras zich vertoont. Of dit moet toegeschreven worden aan de hoogere zedelijkheidsopvatting van de boeren, die zich hier het eerst hebben gevestigd, of dat daarvoor dieper oorzaken te vinden zijn, waag ik niet te zeggen. In een native-school, een school voor inboorlingen, die wij hier bezochten, waar de leerlingen intern zijn, troffen wij onder de 160 leerlingen slechts één kleurlinge aan, een dochtertje van een Basuto-moeder en een Hollandschen vader, een kind dat zoo weinig zwart bloed vertoonde, dat zij in het geheel niet zou zijn opgevallen, als zij zich in een Europeesche omgeving bevond. Op die school vonden wij tusschen al die zwartjes twee volkomen Albino-meisjes, kinderen met was-witte huid, geelachtig wit haar en roode oogen. Deze twee zusjes stammen uit een gezin, waarvan alle kinderen even zwart als een kachel zijn. ’t Was een akelig gezicht deze witte was-gezichtjes met de licht-schuwe oogen, onder al die zwartjes aan te treffen.

Nu ik met die school begonnen ben, wil ik er meteen wat meer van vertellen. Het is een school uitsluitend bestemd voor kinderen van inboorlingen. Het begrip “kinderen” moet men echter breed uitmeten, want er zijn leerlingen van negen af tot ver over de twintig. Mannen en ook meisjes, die reeds de twintig jaar ver achter den rug hebben, zaten daar met en naast de heele jonge kinderen in de schoolbanken het a, b, c, te leeren en legden daarbij een ijver aan den dag, alsof zij door haast te maken wilden inhalen wat vroeger aan hen verwaarloosd is. Op deze school, die door de regeering gesubsidieerd wordt, moet toch nog voor elk kind een vrij hoog schoolgeld betaald worden. De hoofdonderwijzer vertelde ons, dat elk kind de school ongeveer twintig pond jaarlijks kost en dat zij daarvan tien pond, dus ƒ120,00 jaarlijks zelf moeten betalen; dat zij tevens alle boeken en andere leermiddelen zelf moeten aanschaffen, dat is ongeveer twee pond voor elk kind, en dat voor zoover zij intern zijn, en dat zijn verreweg de meesten, zij nog jaarlijks vijftig pond kostgeld hebben op te brengen.

In hoofdzaak zijn de meisjes-leerlingen dochters van de hoofden der inboorlingen, maar de jongens worden gerecruteerd uit alle klassen onder hen. De oudere jongens en mannen komen bijna allen voort uit de armste bevolking, die eerst jaren in de mijnen hebben gewerkt om van het overgespaarde geld hunne opvoeding te kunnen betalen. Hieruit blijkt, hoe bij velen van deze menschen sterk de behoefte gevoeld wordt aan eene hoogere ontwikkeling.

Deze school is niet alleen bestemd om de kinderen te leeren lezen en schrijven en wat meer tot het elementair onderwijs behoort, maar de drie hoogste klassen vormen een opleidingscursus tot onderwijzer en onderwijzeres. Na volbracht examen worden deze jongelieden gebruikt om als onderwijzend personeel dienst te doen op scholen voor hun eigen ras. Ook onder het onderwijzend personeel van deze school waren een paar kleurlingen. Twee uren daags worden door de jongens besteed aan het leeren van alles wat tot het timmer- en cartonnagevak behoort, terwijl in die uren aan de meisjes handwerk- en huishoudonderricht gegeven wordt. De meisjes leeren er zeer goed naaien en alle handwerk, dat met de naald moet geschieden, en ontvangen er onderricht van het begin tot het einde in goed wasschen en strijken, zij leeren er koken en alle andere huishoudelijke dingen, zelfs leeren zij er debatteeren. Of dit nu juist voor een vrouw zoo noodig is aangeleerd te worden, daarvan ben ik nog niet overtuigd. Voor het debat mogen zij de onderwerpen zelf kiezen en dan wordt er een aangewezen, die het vóór, een ander die het tegen te verdedigen heeft. Een lijstje van de gegevens, die in deze week moeten worden besproken hing aan een van de muren, en wij konden niet laten, daarin even een blik te werpen. Het eerste punt van discussie was: “Waarom is het beter op een stoel te zitten dan maar gewoonweg op den grond te gaan zitten?” Een ander punt was: “Is het beter zijn dag in te richten naar de uren van de klok, of om de zon als dagindeeling te gebruiken?” Dan was er een vraag: “Waarom moeten wij leeren met lepel en vork te eten?” en ’n ander: “Is ’t beter voor den mensch om te werken dan om niets te doen?” Deze zelf gekozen vragen geven een goed inzicht wat in de hoofden van die leergierige zwarte jeugd omgaat.

Wij moesten natuurlijk in Pretoria ook de diamantmijn zien, de mijn die de Cullinan-diamant heeft voortgebracht. Deze mijn is van veel jonger datum dan die in Kimberley en daardoor zijn de machines die er gebruikt worden en is de geheele inrichting veel meer up-to-date dan in Kimberley. Ook de inrichting, waar de zwarte mijnwerkers binnen gehouden worden, de native-compound, zoodat zij, zoolang hun contract bindend is, de mijnen niet kunnen verlaten, is nog beter en nog doeltreffender ingericht dan die in Kimberley.

Een van de bijzonderheden, die in Pretoria bezichtigd moeten worden, is zeer zeker de woning waarin president Kruger gewoond heeft. Dit huis wordt geheel in denzelfden toestand gehouden als toen het nog door den gestorven president gebruikt werd. Een van de kamers is geheel ingericht in aandenken aan zijn sterven. Alle kransen, hem toen vereerd, hangen in gedroogden toestand daar aan de wanden en het opmerkelijkst in die kamer is de schilderij, Kruger voorstellende als hij ten hemel vaart, toegewuifd door zijne landgenooten en vereerders. Voor ons, nuchtere beschouwers en onwillekeurige critici, maakte het een vreemden indruk, dat het bovengedeelte van het lichaam, dat uit de wolken zichtbaar is, Kruger voorstelt in gekleeden jas. Maar wij mogen in deze woning niet critiseeren, want alles getuigt er van eene oprechte liefde en piëteit voor den dierbaren afgestorvene, die door vele zijner landgenooten zoo hoog geacht en innig geliefd was.

Nu ik over president Kruger schrijf, wil ik een enkel woord wijden aan den oud-president Burgers, den man, die vóór Kruger aan het hoofd stond van Transvaal en die het tegen Kruger moest afleggen, omdat zijn veel moderner opvattingen van het leven in dien tijd voor de Boeren van Transvaal veel te vooruitstrevend waren. Was die man toen aan het hoofd gebleven, dan zou voorzeker veel anders gegaan zijn in Transvaal dan het nu gegaan is. Burgers was een man, die naar Europeesche begrippen op de hoogte van zijn tijd stond, doch hij werd door zijne achterlijke landgenooten toen niet begrepen. Nu hij dood is, en alles onder andere leiding gekomen is, worden vele van zijne denkbeelden uitgevoerd en zijn lieve, oude weduwe en vele in Pretoria wonende kinderen hebben nu ten minste het voorrecht te zien en te hooren, dat men thans begint in te zien, wat het land in dien edelen man verloren heeft. Het is geen wonder, dat wij in dat gezin de meest vooruitstrevende personen van Pretoria aantreffen. Voor zoover ik de geschiedenis van Zuid-Afrika gevolgd heb, heb ik altijd met de grootste sympathie aan dien edelen, flinken president Burgers gedacht en daarom voel ik mij gedrongen, nu ik in Transvaal ben, deze paar woorden aan hem te wijden.

De dierentuin met het daaraan verbonden museum in Pretoria is ongetwijfeld de beste, die wij in Zuid-Afrika hebben gezien. Wil men goed op de hoogte komen van alle soorten dieren, die in Zuid-Afrika in wilden staat leven, dan mag men een bezoek aan dien tuin niet achterwege laten. Hadden wij in Rhodesia geen leeuw gezien, hier zagen wij eenige zeer mooie soorten. Het verschil bestond alleen daarin, dat zij nu netjes in een hok zich vertoonden; maar wij vonden het toch achteraf wel zoo veilig een leeuw in een hok dan in de Rhodesische bosschen te ontmoeten.

Behalve de afdeeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, die in Pretoria bestaat, zijn er nog tal van andere vrouwen-vereenigingen, die echter meest alle het een of ander philantropisch werk verrichten en die zich ook hier somtijds verdeelen in twee groepen, waarvan een alles doet gedreven door een christelijk, de ander door een menschelijk gevoel. Zoo zijn hier dan ook twee tehuizen voor ongehuwde moeders en hare kinderen, doch in beide tehuizen worden alleen de blanke ongehuwde moeders opgenomen. Voor de zwarte zusjes wordt nog in het geheel niet gezorgd; het zal nog een heel langen tijd duren voordat de Zuid-Afrikaansche bevolking zal inzien, dat de zwarte menschen eveneens onze broeders en zusters zijn, die echter nog op een lager trap van ontwikkeling staan en daarom juist onze hulp en steun in de eerste plaats noodig hebben. Over het algemeen beschouwt men de zwarten nog als slaven, die voor een heel klein loon al het vuile en al het zware werk moeten verrichten. Men behandelt hen met geringschatting, ja, in vele gevallen met de grootste minachting. Ik heb hierover reeds in vroegere brieven geschreven, maar onwillekeurig kom ik er op terug, omdat het mij telkens weder opnieuw treft en ik een groote sympathie voor dat zachte, goedaardige volk niet kan onderdrukken en het mij hindert, dat door eene verkeerde behandeling van de zich boven hen voelenden, dit volk misschien geheel bedorven en zijn karakter misschien geheel verwrongen zal worden. Ik hoop, dat die menschen bijtijds zullen leeren inzien, waarop zij als mensch recht hebben en dat zij alleen voor eene goede menschelijke behandeling hunne arbeidskrachten in dienst willen stellen van hunne blanke medemenschen, die lang niet altijd in ontwikkeling en natuurlijke beschaving boven hen staan.

Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen

Подняться наверх