Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 26

Aankomst in Kaapstad.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het waren drukke dagen, die laatste dagen aan boord van de “Saxon”. Er moesten nog tal van spelletjes worden afgespeeld en sommige verslagen mede-passagiers wilden nog gaarne gelegenheid hebben, om revanche te nemen, alvorens men voor langen tijd, misschien voor altijd, uit elkaar zou gaan. Daarbij moesten de koffers gepakt en brieven geschreven worden, om familie en vrienden te doen weten, dat men veilig aangeland was, want de eerste naar Europa vertrekkende boot, zou reeds Woensdagsmorgens weggaan. Nu waren deze laatste dagen aan boord van het schip ook nog de minst kalme, omdat een vrij stevige bries de golven onstuimig opwaarts joeg en het nu door kolenverbruik veel lichtere schip rumoerig heen en weer slingerde. Men moest zeemansbeenen hebben, om op het dek een goed figuur te slaan, anders zwenkte men van de eene naar de andere zijde. Geen onzer was zeeziek, alhoewel er buitengewoon veel over moeheid, hoofdpijn en lusteloosheid werd geklaagd, maar dit mocht, o, heelemaal niet, aan den invloed van de schommelingen van het schip worden toegeschreven. Men went ten slotte aan alles; al zou in de laatste dagen het schip op haar kop zijn gaan staan, dan geloof ik nog, dat de meeste passagiers zich goed zouden gehouden hebben.

Met een enkel woord moet ik even spreken over het enorme groote schriftelijke verkeer tusschen Engeland en andere landen met Zuid-Afrika. Wij kregen daarvan een aanschouwelijke les. Maandagmorgen werd de geheele stuurboord-zijde (ik weet nu het verschil tusschen stuur- en bakboord) met groote zeilen belegd en daarop werden een paar meter hoog de zakken met brieven opgestapeld, die over Engeland naar de verschillende staten in Zuid-Afrika gezonden worden. Elke week komt er een even groote mail met duizenden en duizenden stukken in Kaapstad aan.

Het was jammer, dat wij reeds zeer vroeg in den morgen ’t doel van onzen tocht bereikten, wij hadden zoo gaarne ’t mooie gezicht op de bergen rondom Kaapstad van uit zee genoten. Wel hadden wij den avond tevoren den steward order gegeven ons te roepen, wanneer de bergen in zicht kwamen, als die wellicht, door maanlicht beschenen, zich toch aan ons wilden vertoonen. Maar wij werden niet in den nacht gewekt en vernamen Dinsdagmorgen, dat een dichte nevel de bergen had omsluierd, omdat zij zich eerst in den ochtendstond, staande in hellen zonnengloed, aan onze oogen wilden vertoonen. Midden in den nacht, ongeveer twee uur, bereikte ’t schip de landingsplaats en begon men onmiddellijk met het naar boven brengen van bagage en andere dingen, die in de maag van het schip al dien tijd een veilige plaats hadden gevonden. De drukte, het rumoer, het gepraat van het scheepsvolk maakten slapen onmogelijk en ik was blij, dat de steward om vijf uur kwam zeggen, dat het eigenlijk zes uur was in Kaapstad, dat hij eenige brieven voor mij had en dat het tijd was om op te staan.

De brieven bevatten welkomstgroeten van dames uit Kaapstad en een er van bracht een lange lijst van uitnoodigingen voor lunches, teas, avondrecepties etc. Ook mevr. Catt had een dergelijke lijst ontvangen, waaruit ons duidelijk werd, dat ons verblijf in Cape Town niet zeer rustig zal zijn, en men ons in de gelegenheid wil stellen met vele Zuid-Afrikaansche vrouwen in kennis te komen.

Spoedig waren wij alle vier gekleed en namen gezamenlijk ons laatste ontbijt aan boord. Toen wij boven op het dek kwamen, werden wij door eenige Zuid-Afrikaansche medepassagiers direct in beslag genomen, om met hen den eenigen mooien aanblik van den Tafelberg met zijn leeuwenkop en duivelseiland, met zonnegloed overgoten, te genieten, ’t Was verrassend schoon! Doch lang konden wij ons niet aan dit schouwspel wijden, want, ofschoon het nog geen acht uur was, waren er toch reeds vele dames uit Kaapstad daar, bijna allen de een of andere vereeniging vertegenwoordigende, om ons bij onze aankomst te begroeten. Niet weinig waren wij verrast, onder deze dames ook een heer aan te treffen, de heer en mevrouw De Villiers, die mij in zuiver Hollandsch toespraken, en die ons direct dien morgen voor de lunch te hunnen huize noodigden.

Het was ruim negen uur, toen wij eindelijk van de vele medepassagiers, die, voor zoover zij in Zuid-Afrika in een of andere stad wonen, die wij waarschijnlijk op onzen tocht zullen aandoen, met uitnoodigingen ten hunnent overlaadden, hadden afscheid genomen en wij ons naar het hotel Mount Nelson konden begeven, waar door de vriendelijke zorg van een der dames reeds kamers voor ons besteld waren.

De indruk die wij op dezen eersten tocht door de stad, in een open landauer en met een neger als koetsier, kregen, is een zeer gemengde. Wij kwamen alle vier tot de slotsom, dat wij ons iets geheel anders hadden voorgesteld. Dan eens deed een straat ons denken aan de Rue de la Fayette in de buurt van de Gare du Nord in Parijs, dan een eindje verder had de buurt iets van een of ander plekje in Cannes aan de Riviera, maar alles zag er uit alsof de stad reeds eeuwen en eeuwen oud is. Maar, natuurlijk, ik mag nog geen oordeel vellen, alvorens wij de stad in haar geheel kunnen opnemen.

In het hotel aangekomen, werden wij ook daar weder door andere dames verwelkomd en gaven de Hollandsch sprekende of “de taal” sprekende dames zich de moeite, om mij in mijn moedertaal te begroeten. Natuurlijk ontbraken ook de heeren- en dames-journalisten onder hen niet en werden wij om beurten een oogenblik in een hoekje genomen, om het een en ander van ons persoonlijk, van onze reis, ons land of iets dergelijks mede te deelen.

De verslaggever van de “Nieuwe Rott. Courant” was onder hen en hij kon mij gelukkig de laatste editie van de N.Rott. Ct. bezorgen, zoodat ik niet geheel zonder nieuws uit het land ben. Het is natuurlijk slechts de maileditie, maar ik kan er toch de voornaamste bijzonderheden uit vernemen.

Al deze bezoeken hielden ons tot bijna één uur staande; wij moesten nog onze koffers uitpakken, waren moe en hongerig en besloten daarom ons te laten verontschuldigen voor de eerste lunchpartij en voor de tea in den middag en liever te trachten voor de avond-receptie presentabel voor den dag te komen. Na eerst vlug wat gegeten te hebben, begaven wij ons naar onze kamers, ontpakten onze zaken en toen besloten mijne Hollandsche medereizigster en ik nog gauw een paar uur van den mooien zonnigen dag te profiteeren, alvorens ons voor den avond te kleeden. Onze Amerikaansche vriendinnen wilden liever tehuis wat rust nemen, hopende op meer zonnige dagen voor een wandeling door de stad. Laat mij hier direct bijvoegen, dat zij die rust niet gevonden hebben, want toen wij om vijf uur tehuis kwamen, waren zij nog geen oogenblik alleen geweest, doch hadden steeds nieuwe bezoekers te woord gestaan.

Wij twee doorkruisten voor deze eerste wandeling de hoofdstraten van de stad en ontvingen nu een geheel anderen indruk dan in den landauer van dien morgen. Flinke breede, ruime straten, met groote gebouwen en winkelhuizen, die met onze Amsterdamsche Waarenhäuser te vergelijken zijn, met bankinstellingen en groote kantoren en met electrische trams, vonden wij overal. Hadden de vele kleurlingen, die wij in de straten zagen, ons er niet aan herinnerd, dat wij in een tropenland waren, dan had zeer zeker een aanblik der straten en de daarin aanwezige woningen en winkels bij ons geen oogenblik den indruk verwekt, dat wij zoover van ons huis en ons in Zuid-Afrika bevonden. Een enkel winkeltje, dat tegelijk een café’tje was, en tot opschrift droeg “Hollandsch koffiehuis”, en waarin in een hoek op een stoeltje een groote pop in Zeeuwsch costuum zat, gaf ons al mede een huiselijk gevoel. De klacht, die ik in ons land eens van een boekverkooper hoorde, dat boekverkoop eene steeds minder lucratieve positie wordt, schijnt ook voor Zuid-Afrika te gelden. Alle boekhandelaren verkoopen tegelijkertijd allerlei andere artikelen, die met boeken slechts in een uiterst verwijderd verband staan. Bij de beide grootste boekverkoopers kon ik het laatste werk van Pierre Loti “La mort du Phylae” niet bekomen, doch wat meer zegt, men antwoordde mij in de eene zaak glimlachend, dat Fransche boeken in Cape Town niet gelezen worden, en in de andere, dat zij vier Fransche boekjes hadden, en of ik nu zelf eens zien wilde, of hetgeen ik wenschte, er bij was. Er moet echter nog een groote Hollandsche boekwinkel hier bestaan, waarin, naar men zegt, ook Fransche boeken te verkrijgen zijn.

Nadat wij tweeën geruimen tijd in de winkelstraten hadden zoek gebracht, gingen wij boven op een electrische tram eenige tochten naar verschillende hoeken van de stad maken. Doch ik zal over den indruk, dien ik daarbij van de stad kreeg, niet schrijven, alvorens ik nog eerst meer, en onder geleide van eene aldaar bekende persoonlijkheid, van de stad heb gezien.

Te huis gekomen, was het eerste werk wat te doen was, eene schifting te maken in de vele uitnoodigingen die ons reeds bereikt hadden, wilden wij althans tijd over houden om iets te doen in het belang van de zaak, waarvoor wij de reis ondernomen hadden. Onder de vele brieven, die ik ontving, waren er eenige van Hollanders en Afrikaanders, die mij verzochten mij vooral niet te laten overreden op de openbare vergaderingen in Zuid-Afrika, iets anders dan Hollandsch te spreken, vooral wanneer tegelijkertijd ook mrs. Catt sprak. Mondeling werd ik onmiddellijk ingewijd in de op het oogenblik op den voorgrond dringende taalkwestie, of de Hollandsche naast de Engelsche taal moet gehandhaafd worden, waarover vooral in de Kaapkolonie, veelal ten voordeele van de Engelsche taal beslist wordt.

Reeds den eersten avond, op de receptie, ons door de “Women’s Citizen Club” aangeboden, waarin de Engelsche vrouwen verre de meerderheid vormen, kon ik mijne gezindheid in dezen toonen. Door alle dames van het bestuur, die ons eerst in een afzonderlijk vertrek ontvingen, werd ik even apart genomen en er op attent gemaakt, om op dien eersten avond toch vooral alleen Engelsch te spreken, want dat ik anders door geen der aanwezigen zou worden verstaan. Ik had mij echter voorgenomen mij niet van de wijs te laten brengen en toen ik ’s avonds het woord kreeg en in het Engelsch even mijn dank voor de ontvangst en nog eenige lievigheden aan het adres van het bestuur en de vele aanwezigen had gezegd, deelde ik mijne meening mede, dat nu wij in een land waren, waar de beide talen, Engelsch en Hollandsch gesproken worden, die beide burgerrecht bezitten, na de Engelsche speech van mrs. Catt, ook ik mijne moedertaal moest gebruiken en vervolgde mijne toespraak in het Hollandsch. Hoewel ik meende, dat niemand mij zou hebben verstaan, bleek toch later, dat er tal van Engelsch-Afrikaanders waren, die mij heel goed gevolgd hadden, doch die uit voorliefde voor Engeland, in het dagelijksch leven ontkennen, iets van onze taal te verstaan.


Vrouwenkiesrecht-strijdsters in Kaapstad.

Oververmoeid kwamen wij ’s avonds om elf uur te huis; wij gevoelden ons allen meer zeeziek dan wij ons ooit op de boot gevoeld hadden, en toen ik in mijn bed lag, had ik mij zelf te overtuigen, dat ik niet meer in mijn cabin heen en weer gleed, zoo draaide alles met mij in de rondte. Dien eersten dag in Zuid-Afrika, waarop ons zoo’n allerhartelijkste ontvangst was bereid, waarop ik tal van oude bekenden de hand heb gedrukt en nog veel meer nieuwe vriendschapsbanden heb aangeknoopt, die een heel nieuwe wereld voor ons opende en ons met geheel andere gewoonten en gebruiken, als waaraan wij gewoon zijn, in kennis stelde, zal zeer zeker nooit uit mijn geheugen verdwijnen.

9 Aug. 1911.


Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen

Подняться наверх