Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 39

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

In korte trekken zal ik nu eerst vertellen wat wij in Pretoria verricht hebben, hoe wij er ontvangen werden en hoe het werk door ons gedaan er op prijs gesteld werd.

De dag, waarop ik voor het eerst een half uur aan den ons aangeboden lunch in het hotel kon deelnemen, was ook bestemd om de eerste openbare vergadering te houden, waar mrs. Catt en ik zouden spreken. Het spreekt van zelf, dat ik dien avond nog niet het hotel kon verlaten en nog veel minder een uur kon staan en een toespraak houden. Mrs. Catt moest dus alleen gaan, en werd geassisteerd door een der hier wonende Engelsche dames, Mrs. Bigger. De burgemeester van Pretoria—Van Boeschoten—had voor dien avond bereidwillig het presidium aanvaard en de stadsgehoorzaal ter beschikking gesteld. Om het vele Hollandsch sprekende publiek, dat opgekomen was om mij te hooren, tevreden te stellen, annonceerde de president bij den aanvang van den avond onmiddellijk, dat ik wegens ziekte verhinderd was dien avond te komen, doch mij bereid had verklaard na mijn herstel een avond alleen voor de Hollandsch sprekende bevolking te zullen spreken. Dit maakt dan nu, dat ik niet met mrs. Catt tegelijk naar Johannesburg kan vertrekken, doch aan mijne belofte getrouw, 2 October eerst de Afrikaanders voor het kiesrecht moet winnen. Dat mrs. Catt met haar voordracht weder succes had en velen warm maakte voor deze groote hervorming, spreekt natuurlijk van zelf.

Dinsdag waren wij voor een diner de gasten van mevrouw Louis Botha, waar wij weder bijna alle vrouwen van de andere ministers en eenige voorname dames van Pretoria ontmoetten. Laat mij er direct aan toevoegen, dat op alle diners, luncheons en tea’s, stilzwijgend op mrs. Catt en mij de verplichting rust, dat wij een toespraak moeten houden en dikwijls waren na afloop van zoo’n eetpartij nog andere gasten genoodigd, om naar onze toespraken te luisteren. Achtereenvolgens gaven alle ministersvrouwen een dergelijke gelegenheid om ons te fuiven, of te wel om de vrienden en vriendinnen uit te noodigen “to meet mrs. Catt and dr. Aletta Jacobs”. Woensdag was voor mij zelfs een zeer vermoeiende dag; eerst hadden wij bij mevrouw Hull, de vrouw van den minister van Financiën, een lunch gehad en vandaar werd ik om half vier in eene vergadering verwacht van de Zuid-Afrikaansche Vrouwen Federatie, eene vereeniging, die hare takken heeft over geheel Transvaal en die uitsluitend uit Afrikaander vrouwen bestaat. Met enkele uitzonderingen zijn dit allen conservatieve, godsdienstige vrouwen, die allerlei soort philantropisch werk verrichten en, hoewel zij beweren de politiek geheel buiten de Federatie te houden, toch bij de verkiezingen de candidaten van de Afrikaanderpartij op allerlei gebied zeer sterk helpen en in hunne statuten onder het hoofdstuk “doel van de Federatie” dit stuk politieken arbeid zelfs hebben voorgeschreven. In de vergadering van deze vereeniging mag alleen “de taal” of Hollandsch gesproken worden. Om die reden was ik er alleen genoodigd te spreken en mrs. Catt niet. De presidente, mevrouw Faure, die niet alleen presidente van de afdeeling Pretoria, maar ook van de Nationale Federatie is, en die zeer sterk voor het vrouwenkiesrecht gevoelt, had mij uitgenoodigd dien middag te spreken over “vrouwenkiesrecht in verband met het doel der Federatie en met het werk door die vrouwen verricht”. Ik had het succes de aanwezige vrouwen zoo sterk voor dat vraagstuk te interesseeren, dat men mij verzocht op hunne jaarvergadering in Heidelberg te willen komen om daar voor de afgevaardigden van geheel Zuid-Afrika, want ook in de andere Staten van de Unie bestaan zulke bonden, dat onderwerp te behandelen. Op die jaarvergadering zal ik dan eindelijk de vrouwen onder mijn gehoor krijgen, die het eigenlijk in handen hebben om de vrouwen van Zuid-Afrika politiek te ontvoogden; want zoodra deze vrouwenbonden er zich voorspannen en het kiesrecht aanvragen, zullen zij het van deze regeering verkrijgen.

En dat is gemakkelijk te verklaren. De Afrikaanderpartij is in de regeering verre in de meerderheid, doch bij de toenemende immigratie is het te voorzien, dat die meerderheid op den duur zal afnemen. Geeft men nu den vrouwen het kiesrecht, dan verdubbelt de Afrikaanderpartij haar stemmen, terwijl onder de immigranten vele ongehuwd zijn, hunne vrouwen in het moederland achterlaten of soms hun geheele leven als coelibatair in het nieuwe land doorbrengen. Zoolang echter de Afrikaander Vrouwenbond zich niet voor het “kiesrecht aan de vrouw verklaart,” vreezen de mannen, dat zij het stembiljet ongebruikt zullen laten en dat de Britsche vrouwen, die in hoofdzaak de leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht uitmaken, het zullen gaan gebruiken om haar partij te versterken. Van mijn succes in Heidelberg hangt dus veel af en aan alle kanten word ik aangespoord om deze gelegenheid aan te grijpen en te probeeren wat ik bereiken kan.

Dienzelfden avond, dat ik in de Pretoriasche afdeeling van den Vrouwenbond sprak, moest ik nog naar een diner en een nieuwe toespraak houden.

Vrijdagavond boden de Mayor en Mayoress ons een feestavond aan, waar 400 gasten genoodigd waren, en Zondag waren wij de gasten van de Country-club. Zaterdag brachten wij den geheelen dag door op de farm van generaal en mevrouw Smuts, den minister van Binnenlandsche Zaken. Dit interessante echtpaar had ons uitgenoodigd van Zaterdag tot Maandag bij hen te komen, maar daarvoor hadden wij geen tijd.

Wij hadden ook nog een tea-party op het buiten van Semmie Marks, bekend als de rijkste man in Zuid-Afrika, en daar hadden wij gelegenheid te zien wat er met geld en geduld van eene Zuid-Afrikaansche farm te maken is. Dit buiten deed ons in vele opzichten denken aan eene Engelsche buitenplaats, maar alles was er op nog grooter en uitgebreider schaal aangelegd.

Gedurende ons geheele verblijf was de gouvernements-auto met chauffeur geheel te onzen dienst gesteld en elken morgen om 9 uur kwam de chauffeur vragen, waarheen wij dien dag wilden gaan en op welken tijd wij wenschten, dat de auto voorkwam.

Maandagmorgen moest mrs. Catt naar Johannesburg vertrekken, omdat zij daar dien middag een comité-meeting moest bijwonen en bleef mevrouw B. met mij in Pretoria, waar ik dien avond nog moest spreken, en ook mevrouw B. eene korte toespraak zou houden.

Minister Malan, minister van Onderwijs, had voor dien avond het presidium van de vergadering op zich genomen en van de in Pretoria aanwezige ministers waren er vele in de stampvolle zaal aanwezig. Het succes was, dat de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht dien avond vele nieuwe leden verwierf en de voorzitter van dien avond bij zijn woord van dank meende openlijk te moeten verklaren, dat hij veel geleerd had en voortaan als een warme voorstander van een spoedige invoering van vrouwenkiesrecht beschouwd kon worden.

Dinsdagmorgen vertrokken mevrouw B. en ik naar Heidelberg, alwaar ik Woensdagmorgen voor de jaarvergadering van de Zuid-Afrikaander Vrouwen-Federatie moest spreken. Wij hadden nu eens gelegenheid om een van de kleine Zuid-Afrikaansche steden te zien en de toestanden daar te leeren kennen. Heidelberg is een van de mooiste stadjes en zal later zeker een zeer mooi oord worden. Het is in een mooi dal gelegen en door aardige berggroepen omgeven. Het onderscheidt zich gunstig van andere zulke stadjes, doordat er nog al veel boomen geplant zijn. Er zijn ook eenige zeer goed gebouwde en met mooie tuinen omgeven villa’s, maar... het hotelwezen is er nog meer dan primitief. Wij waren er uitgenoodigd bij eene familie te komen logeeren, maar, onbekendheid met den toestand der hotels aldaar had ons doen besluiten die uitnoodiging van de hand te wijzen en liever in het “Grand Hotel” onzen intrek te nemen. Maar o, wat heeft ons dat berouwd. De bedden waren bevolkt, ook zonder dat wij er in lagen en alles was er verder zoo vuil, alsof er in geen eeuw een schoonmaak had plaats gevonden. Wij durfden niets van onze bezittingen hier of daar neerleggen, uit vrees, dat het op de plek zou blijven vastkleven en wij namen ons voor in het hotel eene volledige hongerkuur in toepassing te brengen. Het grappigste was, dat toen wij ons beklag gingen indienen over dezen toestand van zaken bij de vrouw van het hotel, deze ons met een blik van de grootste onverschilligheid opnam en antwoordde: “Voor gij Zuid-Afrika verlaten gaat, zult gij nog wel meer van die beestjes ontmoeten.” Gelukkig is het warm in Zuid-Afrika en kan men zich een nacht behelpen ook zonder veel peluwen en dekens. Zoo goed als het kon richtten wij ons in voor dien nacht en bereidden ons op niet-slapen voor. Dat mijne metgezellin nu en dan eens even insliep, moest zij betalen met aan hals, armen en gezicht onmiskenbare teekenen te vertoonen, dat zij in nauwe aanraking is geweest met dat zekere soort van platte beestjes, die men bij ons in een “Grand Hotel” niet verwacht en ook zelden aantreft.

Woensdagmorgen werd de jaarvergadering van de Vrouwen-Federatie door ds. Louw met een gebed, het voorlezen van een stuk uit den Bijbel, het houden van een korte toespraak en het zingen van een psalm geopend, waardoor de aanwezigen in de stemming kwamen, die zij voor haar werk meenden noodig te hebben. Er waren ongeveer 40 afgevaardigden uit de verschillende afdeelingen tegenwoordig en verder een vrij groot aantal belangstellenden, waaronder een achttal predikanten en eenige onderwijzers.

Nadat alle gewone punten van de agenda,—openingswoord van de presidente, voorlezen der notulen, verslag van secretaresse en penningmeesteresse, etc.—waren afgehandeld, kreeg ik het eerst het woord voor mijne aangekondigde rede. Ik kon de aanwezigen wijzen op het werk van vrouwen uit andere landen, die voor hetzelfde doel werken als waartoe zij zich geroepen voelen en op het feit, dat al die vrouwen geëindigd zijn met in te zien, dat zij met het kiesbiljet honderdmaal vlugger en duizendmaal beter het werk kunnen volbrengen dan zonder dit. Ik wees hen op de nieuwe plichten der hedendaagsche vrouwen en vertelde hen, dat hunne grootmoeders en overgrootmoeders misschien de eerste vrouwen in de wereld zijn geweest, die bij de regeering hebben aangedrongen om kiesrecht. Het waren de vrouwen van de voortrekkers, die in 1843 reeds eene deputatie zonden naar de Engelsche vertegenwoordiger in Natal, om het recht voor de Zuid-Afrikaansche vrouwen op te eischen een stem te hebben in alle zaken, die de welvaart en het welzijn van het Zuid-Afrikaansche volk betroffen. Deze laatste wijsheid had ik opgedaan van den premier Botha.

Mijne woorden werden met groote instemming van al de aanwezige heeren en vele der aanwezige vrouwen aangehoord en luide toegejuicht, maar onmiddellijk nadat ik geëindigd had, stond mevrouw De la Rey, vrouw van den generaal De la Rey, op om te zeggen, dat ook zij met belangstelling en voor een groot deel met instemming mijne woorden had aangehoord, dat ook zij meende, dat de Zuid-Afrikaansche vrouwen eenmaal door den Heer geroepen zullen worden voor dat grooter werk, die breedere taak waarop ik hen gewezen had, maar dat de Zuid-Afrikaansche vrouwen hebben te wachten, totdat de Heer haar roept. Tot dusver had zij die roepstem nog niet vernomen en meende daarom die taak nog niet te mogen op zich nemen. Door haar man te steunen in moeilijke tijden had zij steeds zeer veel bereikt en zij meende, dat de Zuid-Afrikaansche vrouwen eerst moesten probeeren hoever zij het door het bewandelen van den weg, door God haar gewezen, in Zuid-Afrika konden brengen. Zij vond gelukkig niet veel instemming.

Na haar nam mevrouw Brandt, de vrouw van den bekenden predikant uit Johannesburg, het woord en zeide, dat zij met groote instemming mijne woorden had aangehoord, alleen op één punt niet zoover wilde gaan als ik. Ik had aangeraden, dat de Vrouwen-Federatie zich zou uitspreken vóór vrouwenkiesrecht en zelfstandig een adres aan de regeering zou zenden, waarin zij op een spoedige invoering er van zou aandringen. Mevrouw Brandt was van oordeel, dat daarmede voor vrouwenkiesrecht zeer veel gewonnen, maar de Zuid-Afrikaansche Vrouwen-Federatie daardoor in stukken gescheurd zou worden. De vrouwen op de afgelegen farms wisten nog te weinig van deze zaak en zouden hoogstwaarschijnlijk afgeschrikt worden door zulk een maatregel. Zij raadde liever de afgevaardigden aan, mij uit te noodigen in hunne afdeelingen het vrouwenkiesrechtvraagstuk te komen bespreken, daarmede zou zeer zeker veel gewonnen kunnen worden. Daarop volgden onmiddellijk vele uitnoodigingen, maar daar de meesten een dag of meer reizen vereischen om er te komen, kon ik die uitnoodigingen niet alle aanvaarden. Wij moeten den 23en October in Durban scheep gaan, en wanneer ik die uitnoodigingen zou hebben aanvaard, zou ik misschien nog een maand langer hier moeten blijven. Alleen de uitnoodiging van Germiston en Potchefstroom heb ik aangenomen, indien het ten minste den afgevaardigden van daar gelukt, in den loop der volgende week een vergadering bijeen te roepen.

Des middags namen wij den terugtocht aan, omdat ik dien avond in Johannesburg nog moest spreken. Eerst om half zeven arriveerden wij in Johannesburg zoo dood vermoeid na een slapeloozen nacht en een dag van groote beslommeringen, dat het mij onmogelijk was mijn plicht aldaar voor dien avond te vervullen. Ik moest dus mrs. Catt verzoeken alleen het woord te voeren en mij te verontschuldigen. Ik was voor niets anders in staat dan een frisch bad te nemen en naar bed te gaan.


Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen

Подняться наверх