Читать книгу Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen - Aletta H. Jacobs - Страница 18

Aan boord van de Walmer Castle.

Оглавление

Inhoudsopgave

Zaterdagmorgen om 11.35 zou de extratrein van Waterloo-Station vertrekken, die de eerste- en tweede-klasse-passagiers voor de “Walmer Castle” naar Southampton zou voeren. De derde-klasse-passagiers waren reeds om tien uur daarheen gebracht.

Een groote drukte vermoedende, zorgde ik reeds vroeg daar te zijn. De drukte was echter nog grooter dan ik verwacht had. Ofschoon ik reeds vóór elf uur aan het station was, ontlastte toch reeds een driedubbele file van rijtuigen en auto’s zijn inhoud: personen, die allen met hetzelfde doel naar Southampton gingen of er familieleden of vrienden begeleidden. Een onafzienbaar lange trein stond voor. De bagage werd zonder inschrijving, zonder contrôle, zonder afgifte van een bewijs (zooals dat trouwens overal en altijd in Engeland geschiedt), in een daartoe bestemde wagen gegooid, terwijl handtasschen mede in den wagon mochten worden genomen.

Op het moment, dat de trein zich in beweging zette, begon een koor van heilsoldaten, uit volle borst, een lied te zingen, dat tot afscheid moest dienen, voor een naar Zuid-Afrika vertrekkend bataillon ambtsbroeders en zusters. In ongeveer anderhalf uur werden wij in vliegende vaart en zonder ergens op te houden, in Southampton vlak voor het schip gebracht, dat ons eenigen tijd voor woning zal dienen.

Gastvrij werden allen er ontvangen. Voor de vele begeleidende vrienden, evengoed als voor de passagiers, stond een uitgebreide lunch gereed, die genoten kon worden in den tijd, dat de groote en kleine bagage aan boord en in de hutten werd gebracht en de mail uit alle oorden van Engeland binnenkwam. Toen om ruim vier uur de niet-passagiers het schip moesten verlaten, was eerst te overzien hoe groot het aantal was, dat straks, ook weder per extratrein, naar Londen teruggebracht zou worden. Van boven van het schip bezien leek die talrijke wuivende, lachende, groetende en soms weenende menigte, die daar stond afscheid te nemen van familieleden of vrienden, misschien voor langen, langen tijd, ons een heel leger. Het was goed gezien van de directie van trein of boot, om den trein eenige minuten vroeger te laten vertrekken vóór het schip zich in beweging zette; daardoor toch werd het afscheid voor de achterblijvenden minder zwaar. Men moet zoo’n afscheid meermalen hebben medegemaakt om het pijnlijke gevoel te kennen, dat de achterblijvende ondervindt die het schip in zee ziet verdwijnen, dat met zich voert die hij innig lief heeft en die hij misschien nooit zal wederzien.

Mijne metgezellin en ik bleven nog langen tijd op het dek, geboeid als wij waren door het mooie panorama, dat ons voorbij trok. De groene oevers van het eiland Wight waren, door de ondergaande zon, met een bijzonder mooi waas overtrokken. Eerst toen wij de krijtbergen en de “Needles” gepasseerd waren en in open zee kwamen, trokken wij ons in onze hutten terug om ons voor het diner gereed te maken.

Wij hebben elk een afzonderlijke groote comfortabele hut, waarin ruimte genoeg is om desnoods drie passagiers te herbergen. In zoo’n hut kan men het zeer goed zeventien dagen uithouden.

Na een kalmen nacht werden wij Zondagmorgen om zes uur onaangenaam gewekt door den misthoorn, die met steeds korter tusschenpoozen zijn onheilspellend geluid de lucht instootte. Tegelijkertijd werd ook de vaart van het schip verminderd. Wij lagen zelfs geruimen tijd geheel stil, om daarna met zeer langzame vaart verder te gaan. Om de vijf seconden hoorde men het onmuzikale stoomgeluid, wat herhaaldelijk door een gelijkluidend signaal van andere schepen beantwoord werd. Een dikke mist, die ons in dit drukke vaarwater had overvallen, was oorzaak van het oponthoud.

Eerst tegen ongeveer tien uur begon de mist op te trekken en kwam de zon ons verkwikken. Nu was het uitzicht weder vrij en konden wij zoo ver het oog strekte, ons verlustigen in den aanblik van lucht en water, water en lucht. Nu en dan passeerden wij een stoom- of zeilschip, doch steeds op zulk een grooten afstand, dat wij niets anders dan de omtrekken van het schip konden onderscheiden.

Ik had gedacht op deze boot veel Afrikaanders te zullen aantreffen, die van de kroningsfeesten uit Engeland terugkeerden, doch het is opvallend hoe, tenminste onder de eerste-klasse passagiers, het Engelsche element overheerscht, bijna alleen aanwezig is. Men hoort uitsluitend Engelsch spreken en de naamlijst der passagiers vermeldt bijna uitsluitend Engelsche namen. Ook naar het uiterlijk te oordeelen zijn het bijna alleen Engelsche heeren en dames die onze medereizigers zijn. Dat maakt de kennismaking moeilijker, want geen volk is zoo gesloten op reis als de Engelschen. De passagiers, die in Madera aan land gaan, zitten met de maaltijden aan een afzonderlijke tafel. Daartoe behooren wij twee en nog drie anderen. Een Engelschman, die acht jaar in het Portugeesch leger heeft gediend, en behalve de vaktermen, nog geen enkel Portugeesch woord verstaat. Hij gaat nu voor een jaar naar Madera, to kill time. Erg interessant is die tafelbuur niet. Doch een advocaat en zijne vrouw uit Madera zijn aardige praters. Zij hebben juist een zesweeksche rondreis gemaakt van Madera naar Lissabon, door Italië, Zwitserland, Frankrijk, en gaan over Engeland naar huis terug.

Over de nieuwe republikeinsche regeering in hun land zijn zij niet gesticht, hoewel zij toch republikeinsch gezind zijn. Volgens hunne redeneering is het Portugeesche volk nog niet rijp voor dezen democratischen regeeringsvorm en worden de bedoelingen van de tegenwoordige regeering door de ambtenaren niet goed begrepen, verkeerd opgevat en verkeerd uitgevoerd. Bovendien wantrouwt men zijn naasten vriend tegenwoordig, want spreekt men openlijk zijn gevoelen uit, dan heeft men kans aangeklaagd te worden, en als vijand van de regeering uit het land te worden verwijderd. Wij zullen daarvan in Madera nog wel het een en ander vernemen.

Woensdagmorgen om zes uur zou de Walmer Castle in Madera landen en daar vijf uur blijven liggen, waardoor ook de doorgaande reizigers gelegenheid kregen een kijkje in Madera te nemen.

Ik had mij voorgenomen vroeg op te staan om het binnenkomen, te kunnen gadeslaan en te kunnen genieten van den aanblik van het eiland van zee uit. Reeds om vijf uur stond ik dan ook boven op het dek, nog slechts de eenige passagier die gereed was. Ik overviel vele matrozen in hun morgentaak om het dek een rein en frisch aanzien te geven, alvorens het in Madera door kanongebulder begroet werd. Ik kwam juist vroeg genoeg om de eerste vage omtrekken van het uiterste punt van de rots, die Madera heet, in het flauwe morgenschemer te ontdekken. Zoo, nog half door nachtelijk duister omgeven, leek dit punt een uitgebreide ruïne van een oud kasteel. Aan den anderen kant van het schip passeerden wij drie andere groote rotsblokken, zoo zwart, als zwart maar zijn kan en die door de matrozen als het “eiland desertas” aangeduid werden. Geen menschelijk wezen woont er, nu en dan zoeken de visschers er tijdelijk een schuilplaats.

Heel langzamerhand begon de zon zich een baan te breken,—de nachten zijn hier heel lang,—en zond een gouden streep over een verder gelegen stuk berg, dat nu geel lichtend op den voorgrond drong. Voor het eerst, na eenige dagen, kwamen ook weder vogels om het schip vliegen, al waren het dan grootendeels maar meeuwen, en al was hun gekrijsch nu juist geen mooi morgenmuziek. Zeer voorzichtig en langzaam vaarden wij om het eiland Madera heen. Het naderende daglicht liet nu boven op de bergen boomen en groen onderscheiden, al schenen de tallooze kleine zeilscheepjes, die dicht langs de oevers bleven, ook van verre gezien, nog witte vlinders tegen den zwarten achtergrond van rotswanden. De geheele berg of reeks van bergen is van boven tot onder dun bezaaid met witte, rooddakige huisjes, die hier en daar aan den voet van den berg zich wat meer samenpakken en dorpjes vormen. Eindelijk, reeds van uit de verte, werd een groote huizenhoop merkbaar, nu hel beschenen door de inmiddels tot volle kracht gekomen morgenzon. Dat was Funchal, de hoofdplaats van Madera.


Straat in Funchal, Tobaggans.

Nauwelijks was onze boot in het zicht, en nog vóórdat wij voor anker lagen, kwam van landzijde een zwerm groote en kleine bemande bootjes ons bestormen, die voor een deel kleine jongens aan boord hadden, om de pennies, door de reizigers in het water geworpen, op te duiken. Een misselijke exploitatie van kleine kinderen. Ik zou willen, dat geen enkele passagier zich liet verleiden, geld in het water te werpen, dan zou het met deze kinder-exploitatie gewis spoedig uit zijn. De andere booten bevatten allerlei soort kooplieden, die hunne waar op het schip wilden aan den man brengen. De kapitein moest voor en achter en aan beide zijden van het schip tegelijk zijn om te verhinderen, dat geen ongewenscht publiek naar boven kwam. Hij zelf met verschillende zijner officieren, stond de menschenmassa, die aan alle kanten op het schip naar boven klom, tegen te houden. Hij vertelde mij, dat zeer dikwijls dieven en ander gespuis mede aan boord kwam, en van de aanwezigheid van personeel en passagiers op dek van het schip gebruik maakten om de hutten der passagiers leeg te plunderen.

Ook bevonden zich vele kleine stoombootjes onder de ons omringende scheepjes, die de reizigers aan land wilden brengen. In een van deze bootjes begaven ook wij tweeën ons, na eerst op het schip door den kapitein in kennis te zijn gebracht met den vertegenwoordiger van het Mount Palace Hotel, waar wij gedurende deze week onzen intrek wilden nemen. Vertegenwoordigers van alle hotels waren namelijk mede aan boord gekomen en trachtten de in Madera aan wal gaande passagiers voor hun hotel te winnen.


Een ossewagen in Funchal.

Er behoorde eenige vaardigheid toe om van den trap van het schip in het beweeglijke kleine bootje te springen, wat door eenige passagiers zeer onvaardig geschiedde en dan tot lachscènes aanleiding gaf. In Funchal aan wal gekomen, werden wij al weder bestormd door tal van menschen, die ons op allerlei wijze naar boven wilden brengen, waar de tandradbaan begint, die tot aan de top voert, waarop het Palace Hotel gebouwd is. Wij kozen uit al deze voertuigen een sierlijk mandenwagentje, of liever mandesleedje, want er waren geen raderen onder, dat met twee groote, gele ossen bespannen was. Dat tochtje, dat ongeveer tien minuten duurde en ons door een groot deel van Funchal voerde, kostte 400 Reis (ongeveer een gulden).


Reisbrieven uit Afrika en Azië benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen

Подняться наверх