Читать книгу Gevoel en verstand - Jane Austen - Страница 14

Hoofdstuk XII

Оглавление

Inhoudsopgave

Toen Elinor en Marianne den volgenden morgen samen wandelden, vertelde de laatste aan hare zuster een nieuwtje, dat deze, ondanks al wat zij reeds had ervaren omtrent Marianne’s onvoorzichtigheid en onnadenkendheid, verbaasde, door een zóó treffend bewijs te leveren van die beide eigenschappen. Marianne vertelde haar verrukt, dat Willoughby haar een paard had ten geschenke gegeven, een van de door hem zelf gefokte paarden op zijn landgoed in Somersetshire, dat juist geschikt was, om door eene dame te worden bereden. Zonder te bedenken, dat het niet in haar moeders bedoeling lag paarden te houden,—dat zij, indien zij al op dat besluit wilde terugkomen, terwille van dit geschenk, een ander paard moest koopen voor een knecht, dien knecht moest huren om het te berijden, en ten slotte nog een stal moest laten bouwen om beide onder dak te brengen,—had zij zonder eenige aarzeling het aanbod aangenomen, en vertelde haar zuster ervan met de grootste opgetogenheid. “Hij is voornemens zijn bediende dadelijk ervoor naar Somersetshire te zenden”, voegde zij erbij, “en als het komt, gaan we iederen dag rijden. Jij mag het ook gebruiken. Stel je toch eens voor, Elinor, hoe zalig het zijn zal, in galop over onze heuvels te snellen.”

Wel zéér ongeneigd was zij, te ontwaken uit dien geluksdroom, zich te laten overtuigen van al de pijnlijke, maar noodzakelijke bijkomstigheden, aan de zaak verbonden, en een tijdlang weigerde zij koppig, ze in te zien. Een bediende meer zou zooveel niet kosten; mama zou daar stellig niet op tegen hebben, voor hem was trouwens elk paard goed genoeg; hij kon er altijd wel een krijgen van Het Park; en wat den stal betrof, een klein schuurtje zou immers voldoende zijn. Eindelijk waagde Elinor de vraag te opperen, of het wel gepast zou zijn, zulk een geschenk aan te nemen van iemand, dien zij nog zoo weinig, of althans zoo kort, kende.—Dat ging te ver. “Je vergist je, Elinor,” zei ze met nadruk, “als je meent dat ik Willoughby maar oppervlakkig ken. Ik heb nog niet lang met hem omgegaan, maar kennen doe ik hem beter dan iemand anders ter wereld, behalve jou en mama. Tijd noch gelegenheid zijn noodig om vertrouwelijkheid te doen ontstaan;—dat doet alleen natuurlijke neiging. Sommige menschen zouden elkaar in zeven jaar niet leeren kennen, en voor anderen zijn zeven dagen meer dan genoeg. Ik zou ’t meer ongepast van mijzelf vinden, als ik van mijn broer een paard aannam, dan van Willoughby. Van John weet ik zoogoed als niets af, hoewel we jaren onder een dak gewoond hebben; maar mijn oordeel over Willoughby staat reeds lang vast.”

Elinor vond het maar ’t verstandigst, dat punt niet meer aan te roeren. Zij kende haar zusters aard. Tegenstand in zulk een teere aangelegenheid zou haar des te koppiger doen volharden in haar eigen meening. Doch door een beroep op haar genegenheid voor hare moeder, door haar voor te stellen, hoe die toegevende moeder zichzelve in ongelegenheid zou moeten brengen, als zij (zooals te verwachten viel) zou toestemmen in die uitbreiding van hun personeel, werd Marianne tenslotte gekalmeerd; en zij beloofde, haar moeder niet tot zoo onverstandige toegevendheid te zullen verleiden door te spreken over het voorstel, en den eersten keer dat zij Willoughby weer zou ontmoeten, hem te zeggen, dat zij verplicht was, het af te wijzen.

Zij hield haar woord, en toen Willoughby hen nog dien zelfden dag kwam bezoeken, hoorde Elinor hoe zij op zachten toon hem hare teleurstelling te kennen gaf, omdat zij zich verplicht zag, zijn geschenk te weigeren. De redenen voor haar veranderd inzicht werden hem tevens medegedeeld, en zij maakten een nader aandringen van zijne zijde onmogelijk. Het was echter duidelijk blijkbaar, dat het hem zeer speet; en nadat hij dit met nadruk had betuigd, liet hij er op denzelfden gedempten toon op volgen: “Maar Marianne, het paard blijft toch je eigendom, al kun je het nu niet gebruiken. Ik bewaar het slechts zoolang tot je het komt opeischen. Als je Barton verlaat, om in een eigen thuis je eigen huishouding te beginnen, dan zal Queen Mab je ontvangen.”

Elinor hoorde hem dit alles zeggen; en uit al zijn woorden, uit zijn uitdrukking terwijl hij ze sprak, en uit het feit dat hij haar zuster bij haar voornaam noemde, bleek haar oogenblikkelijk de onmiskenbaar innige vertrouwelijkheid, de rechtstreeksche bedoeling, die niet den minsten twijfel lieten aan hun onderlinge verstandhouding. Van dat oogenblik af stond het voor haar vast, dat zij in stilte verloofd waren, en die overtuiging wekte in haar geene andere reden tot verwondering, dan deze, dat zulk een openhartig paar de ontdekking van het geheim, door haar, of wie ook van hun vrienden, aan het toeval overliet. Den volgenden dag vertelde Margaret haar iets, dat de zaak in een nog helderder daglicht plaatste. Willoughby had den vorigen avond bij hen doorgebracht, en toen Margaret een poos met hem en Marianne alleen in de huiskamer was gebleven, had zij gelegenheid gehad tot waarnemingen, die zij met een allergewichtigst gezicht aan haar oudste zuster kwam berichten, zoodra zij samen alleen waren.

“O Elinor!” riep zij; “ik heb je een groot geheim te vertellen, over Marianne. Ik geloof stellig, dat ze nu heel gauw gaat trouwen met Mijnheer Willoughby.”

“Dat heb je nu al bijna iederen dag gezegd, antwoordde Elinor, “sedert ze elkaar voor ’t eerst op High-Church Down ontmoetten; en toen ze elkaar nog geen week kenden, was je al zeker, dat Marianne zijn portret in haar medaillon droeg, tot het uitkwam dat het een miniatuur-portretje van onzen oudoom was.”

“O, maar dit is heel iets anders. Nu gaan ze stellig gauw trouwen, want hij heeft een lok van haar haar.”

“Pas maar op, Margaret. Misschien is dàt nu weer een haarlok van zijn oudoom.”

“Neen werkelijk, Elinor; ’t is van Marianne. Ik weet het stellig; want ik zag hem het afknippen. Gisterenavond na de thee, toen jij en mama uit de kamer waren gegaan, zaten ze druk samen te praten en te fluisteren, en hij scheen haar telkens iets te vragen; en ten laatste nam hij haar schaar, en knipte een lange krul van haar haar af, want ze had het loshangen; en toen kuste hij het, en vouwde ’t in een stuk wit papier en legde dat in zijn notitieboek.”

Deze bijzonderheden, uit zoo betrouwbare bron, kon Elinor niet weigeren te gelooven, en zij was daartoe te minder geneigd, wijl het voorgevallene volkomen in overeenstemming scheen met wat zijzelve gehoord en gezien had.

Margaret gaf van haar schranderheid niet altijd blijk op de wijze, die haar zuster het best kon behagen. Toen Mevrouw Jennings haar op een avond te Barton Park dringend vroeg om toch eens te vertellen, welke jonge man bij Elinor het hoogst stond aangeschreven, iets, waarnaar zij reeds lang fel nieuwsgierig was, keek Margaret haar zuster eens aan en zei: “Ik mag het zeker niet vertellen; of wèl, Elinor?”

Daarom moest natuurlijk iedereen lachen, en Elinor lachte zoogoed mogelijk mee. Maar het kostte haar moeite. Zij wist maar al te goed, dat Margaret iemand op het oog had, wiens naam zij niet kon verdragen van nu af aan geregeld te moeten hooren, als Mevrouw Jennings met haar grappen begon.

Marianne had oprecht medelijden met haar; maar zij maakte de zaak eer erger dan beter, door met een hooge kleur en op driftigen toon tegen Margaret te zeggen: “Vergeet niet dat je dingen, waarvan je niet zeker bent, niet moogt oververtellen.”

“’t Zijn geen dingen, waarvan ik niet zeker ben,” zei Margaret; “je hebt het mij zelf verteld.”

De vroolijkheid van ’t gezelschap werd hierdoor nog verhoogd, en Margaret werd dringend verzocht, nog iets meer los te laten.

“Och toe, Margaret, vertel het ons nu maar,” zei Mevrouw Jennings. “Hoe heet die mijnheer?”

“Ik mag ’t niet zeggen, mevrouw. Maar ik weet het wèl; en waar hij is, dat weet ik ook.”

“Ja, dat kunnen we wel raden, in zijn eigen huis, te Norland, natuurlijk. Ik wed dat het de dominé is.”

“Neen, dàt is hij niet. Hij is in ’t geheel niets.”

“Margaret,” zei Marianne, erg boos nu, “je weet best, dat je dit alles maar uit den duim zuigt, en dat er niet eens zoo iemand bestaat.”

“O, dan is hij zeker voor kort overleden, Marianne; want dat er zoo iemand bestaan hééft, dat weet ik wel zeker, en zijn naam begint met een F.”

Innig dankbaar was Elinor, dat Lady Middleton op dat oogenblik de opmerking maakte, “dat het geducht hard regende,” hoewel zij die opzettelijke onderbreking van het gesprek minder toeschreef aan eenig medegevoel voor háár, dan aan den afkeer der gastvrouw van zulke grove scherts, waarin haar moeder en haar man nu eenmaal behagen hadden. Het door haar ingeleide onderwerp werd aanstonds opgevat door Kolonel Brandon, die bij alle voorkomende gelegenheden anderer gevoelens placht te ontzien; en beiden hadden elkaar over den regen veel te vertellen. Willoughby opende de piano en vroeg Marianne, iets voor te spelen, en bij die onderscheiden pogingen van verschillenden der aanwezigen, om van het onderwerp af te stappen, kwam het gelukkig tot rust. Maar Elinor bekwam niet zoo snel van den schrik, dien het haar had veroorzaakt.

Er werd dien avond een plan beraamd om den volgenden dag een fraai buitengoed te gaan bezichtigen, dat omstreeks twaalf mijlen van Barton verwijderd lag, en toebehoorde aan een schoonbroeder van Kolonel Brandon, zonder wiens geleide het niet te zien was, daar de eigenaar, die buitenslands vertoefde, op dat punt strikte orders had gegeven. Het park en de omgeving werden als bijzonder mooi geroemd, en Sir John, die luide hun lof verkondigde, kon er in elk geval goed over oordeelen, want hij had, in de laatste tien jaar, minstens tweemaal elken zomer tochtjes erheen georganiseerd. Bij het park behoorde een uitgestrekt meer, waarop des middags zou worden gezeild; proviand werd medegenomen, er werden alleén open rijtuigen gebruikt, en het beloofde een recht genoegelijke buitenpartij te zullen worden.

Enkelen onder het gezelschap vonden het een ietwat gewaagd plan, om dezen tijd van het jaar, terwijl het de laatste veertien dagen elken dag had geregend, en Mevrouw Dashwood, die reeds verkouden was, liet zich door Elinor overreden om thuis te blijven.

Gevoel en verstand

Подняться наверх