Читать книгу Gevoel en verstand - Jane Austen - Страница 16

Hoofdstuk XIV

Оглавление

Inhoudsopgave

De onverwachte afloop van Kolonel Brandon’s bezoek te Barton Park, en zijn volharding in het verbergen van de oorzaak ervan hielden Mevrouw Jennings twee of drie dagen bezig, en vervulden haar met nieuwsgierige verbazing; zij verbaasde zich trouwens druk, zooals ieder wel moet doen, die levendig belangstelt in al het doen en laten van zijn kennissen. Zij bleef zich maar voortdurend afvragen, wat toch wel de reden had kunnen zijn; geloofde stellig dat hij slechte tijding had gekregen, en peinsde over allerlei rampen, die hem hadden kunnen treffen, met het vaste besluit, dat hij niet allen ontsnappen zou.

“’t Is bepaald iets héél treurigs,” zei ze. “Ik zag ’t aan zijn gezicht. Die arme man! Ik vrees dat het met zijn geldzaken niet in orde is. Dat landgoed te Delaford heette niet meer dan tweeduizend in het jaar op te brengen, en zijn broer liet het in een treurigen toestand achter. Hij zal bepaald hebben moeten overkomen voor geldzaken; want wat kan ’t anders zijn? Ik ben benieuwd of ’t waar is. Ik zou er alles voor over hebben om erachter te komen. Misschien is het tòch iets met Juffrouw Williams,—ja, dat zal het bepaald geweest zijn, want hij keek zoo verlegen, toen ik haar naam noemde. Misschien ligt ze ziek in Londen; dat is héél waarschijnlijk, want ik meen gehoord te hebben, dat ze zwak van gestel is. Ik durf er alles om verwedden, dat het Juffrouw Williams betrof. ’t Is niet te verwachten eigenlijk, dat hij nu in geldverlegenheid zou zijn; want hij is heel voorzichtig, en dat goed van hem zal nu wel vrij zijn van schulden. Wàt het toch zijn kan! Misschien is zijn zuster te Avignon erger geworden en heeft hem gevraagd om over te komen. Men zou het haast denken, door die haast die hij maakte om weg te komen. Nu, ik hoop van harte, dat hij al dat verdriet gauw te boven komt en een goede vrouw krijgt op den koop toe.”

Zoo bleef Mevrouw Jennings praten en benieuwd zijn; haar vermoedens wisselden met elke nieuwe gissing, en alle schenen beurtelings even waarschijnlijk. Hoewel het welzijn van Kolonel Brandon Elinor werkelijk ter harte ging, kon zij zich niet zóó uitermate verbazen over zijn plotseling vertrek, als Mevrouw Jennings van haar verlangde; want behalve dat die omstandigheid haar niet gewichtig genoeg scheen, om zulk een onuitputtelijke verwondering en zulk een verscheidenheid van gissingen te rechtvaardigen, haar eigen bevreemding werd door iets anders gewekt. Die bevreemding gold het onverklaarbaar stilzwijgen van haar zuster en Willoughby omtrent een onderwerp, welks belangrijkheid in aller oogen hun niet kon ontgaan. Naarmate dit zwijgen duurde, scheen het van dag tot dag vreemder en minder in overeenstemming met beider gezindheid. Waarom zij niet openlijk zouden erkennen, tegenover haar moeder en haarzelve, wat hun houding tegenover elkander voortdurend bewees, kon Elinor zich niet voorstellen. Dat zij niet onmiddellijk konden trouwen, begreep zij zeer goed; want hoewel Willoughby onafhankelijk was, bestond er toch geen reden om hem zeer vermogend te achten. Sir John schatte de opbrengst van zijn bezitting op zes of zevenhonderd pond in het jaar; maar hij leefde op een voet, waarvoor dat inkomen nauwelijks toereikend kon zijn, en had zich dikwijls zelf beklaagd over zijn armoede. Doch voor de vreemde geheimzinnigheid, die zij in acht namen betreffende hun verloving, een geheimzinnig doen, dat feitelijk niets verborg, kon zij geen reden vinden; en het was zoo volkomen in tegenspraak met hun algemeene opvatting en handelwijze, dat zij soms begon te twijfelen of zij wel werkelijk verloofd waren; en die twijfel was voldoende om haar te weerhouden van een rechtstreeksche vraag, tot Marianne gericht. Niets kon duidelijker blijk geven van oprechte genegenheid voor hen allen dan Willoughby’s gedrag. Tegenover Marianne was het vol van die uitsluitende teederheid, die het hart van een minnaar vermag te schenken, en de overige leden van het gezin werden door hem behandeld met de hartelijke voorkomendheid van een zoon en een broeder. Hun huisje scheen hij te beschouwen en lief te hebben als een eigen thuis; hij bracht bij hen veel meer van zijn tijd door dan te Allenham; en als geen gezellige bijeenkomst hen allen vergaderde te Barton Park, dan richtte hij zijn geregelden morgenrit bijna zonder uitzondering dáárheen, waar hij het overige gedeelte van den dag sleet aan Marianne’s zijde, met zijn geliefkoosden jachthond aan hare voeten.

Op een zekeren avond, ongeveer een week nadat Kolonel Brandon naar Londen was vertrokken, scheen zijn hart meer dan ooit open te staan voor alle gevoelens, die hem innig deden hechten aan de omringende omgeving, en toen Mevrouw Dashwood toevallig melding maakte van haar voornemen om het huisje in het voorjaar te laten opknappen, verzette hij zich met nadruk tegen elke verandering van een verblijf, dat zijn genegenheid hem eens voor al volmaakt had doen schijnen.

“Wees maar niet bang,” zei Elinor; “er gebeurt niets van; want mama zal nooit geld genoeg hebben om het te durven ondernemen.”

“Daar ben ik blij om,” riep hij uit. “’t Was beter dat uw moeder altoos arm bleef, als zij haar rijkdom niet beter dan zóó wist te gebruiken.”

“Ja waarlijk,” zei hij. “In mijn oogen is het volmaakt. Méér dan dat; ik beschouw het als het eenig verblijf, waarin voor mij geluk denkbaar is, en als ik rijk was, dan liet ik dadelijk Combe afbreken, en opnieuw bouwen als de getrouwe kopie van dit landhuisje.”

“Met een smalle donkere trap en een rookenden keukenschoorsteen,” zei Elinor.

“Ja zeker,” riep hij, even opgewonden als te voren, “met al wat er bij behoort; in geen enkel opzicht, ’t zij gunstig of ongunstig, moest ook maar de geringste afwijking zijn te bespeuren. Dan, en dàn alleen, onder zulk een dak, zou ik misschien te Combe even gelukkig zijn, als ik te Barton geweest ben.”

“Ik durf wel hopen,” antwoordde Elinor, “dat je, ook ondanks het bezwaar van ruimere kamers en een breedere trap, later je eigen huis even onverbeterlijk zult gaan vinden, als thans het onze.”

“Zeer zeker zijn er omstandigheden,” zeide Willoughby, “waaronder het mij zeer dierbaar zou kunnen worden, doch dit huis zal altoos één recht op mijne genegenheid kunnen doen gelden, waarin geen ander verblijf ooit deelen kan.”

Mevrouw Dashwood wierp een verheugden blik naar Marianne, wier mooie oogen Willoughby aanzagen met een uitdrukking, die duidelijk te kennen gaf, hoe goed zij hem begreep.

“Hoe menigmaal wenschte ik,” ging hij voort, “toen ik, nu een jaar geleden, te Allenham logeerde, dat Barton Cottage toch bewoond mocht worden! Ik kwam er nooit voorbij, zonder de ligging te bewonderen, en spijt te gevoelen, dat niemand daarvan genoot. Hoe weinig dacht ik toen, dat het eerste, wat Mevrouw Smith mij zou mededeelen, toen ik weer in deze streek terugkwam, het nieuws zou zijn, dat Barton Cottage was verhuurd! en ik voelde dadelijk een zekere voldoening en belangstelling bij dat bericht, die ik slechts kan toeschrijven aan een soort voorgevoel van het geluk, dat mij ten deel zou vallen door die gebeurtenis. Zou dat niet de reden geweest zijn, Marianne?” liet hij er, zachter tot haar sprekend, op volgen. Daarop ging hij luider voort: “En dit huis zoudt u willen bederven, Mevrouw? U zoudt het zijn eenvoud willen ontnemen door een denkbeeldige verfraaiing? en deze dierbare huiskamer, waarin onze kennismaking begon, en waarin wij zoovele gelukkige uren tezamen hebben doorgebracht, zoudt u willen vernederen tot den staat van een gewonen toegang, zoodat iedere binnentredende zich haasten zou, het vertrek te verlaten, dat tot nu toe meer ware gezelligheid en behagen in zich omsloten hield, dan enige zaal van indrukwekkende afmetingen ons ooit zou kunnen aanbieden?”

Mevrouw Dashwood verzekerde hem opnieuw dat geenerlei verandering van dien aard zou worden ondernomen.

“Dat is lief van u,” antwoordde hij met warmte. “Uwe belofte stelt mij gerust. Strek uwe goedheid nog een weinig verder uit, en u zult mij gelukkig maken. Beloof mij, dat niet alleen uw huis zal blijven zooals het is; maar dat ik u en de uwen even onveranderd zal blijven vinden als uwe woning, en dat u mij steeds zult beschouwen met die vriendelijke gezindheid, die u en uwe geheele omgeving mij zoo dierbaar worden deed.”

Die belofte werd gaarne gegeven, en Willoughby’s stemming gedurende den geheelen avond legde getuigenis af van zijn genegenheid en zijn geluk. “Zullen we je morgenmiddag aan tafel zien?” vroeg Mevrouw Dashwood bij het afscheid. “Ik reken niet op een morgenbezoek; want wij moeten naar Barton Park wandelen, om een visite te maken bij Lady Middleton.”

Hij beloofde om vier uur bij hen te zullen zijn.

Gevoel en verstand

Подняться наверх