Читать книгу Gevoel en verstand - Jane Austen - Страница 9
Hoofdstuk VII
ОглавлениеBarton Park was ongeveer een halve mijl van hun huis gelegen. De dames waren er langs gekomen op hun weg door het dal; maar van uit Barton Cottage kon men het goed niet zien liggen, daar een vooruitstekende heuvel het vrije uitzicht erop belette. Het huis was groot en mooi; en de Middletons wisten in hun levenswijze gastvrijheid te paren aan weeldevertoon. De eerste schonk voldoening aan Sir John, het tweede aan zijne echtgenoote. Zij waren bijna nooit zonder logeergasten, en zij zagen meer menschen van allerlei slag, dan eenige andere familie in den omtrek. Voor beider geluk was dit noodzakelijk; want hoezeer zij ook verschilden in hun geaardheid en hun wijze van optreden, zij geleken sterk op elkander in dat volslagen gebrek aan talent en smaak, dat hunne bezigheden, buiten die, welke samenhingen met het gezelschapsleven, binnen een zeer engen kring beperkte. Sir John was liefhebber van sport, Lady Middleton was moeder. Hij jaagde en schoot; zij verwende haar kinderen; en op die genoegens waren zij, wat henzelf betrof, aangewezen. Lady Middleton had dit op haar man vóór, dat zij hare kinderen het geheele jaar door kon bederven, terwijl Sir John’s zelfstandige bedrijvigheid slechts de helft van dien tijd in beslag nam. Een aanhoudend “bezet zijn,” echter, in hun eigen huis en daarbuiten, vulde alle leemten aan van natuur en opvoeding; hield Sir John in een goed humeur, en schonk zijn vrouw gelegenheid uit te blinken door haar beschaafde omgangsvormen. Lady Middleton was zeer trotsch op de onberispelijkheid van haar diners, en op de geheele inrichting van haar huishouding, en uit die soort van ijdelheid sproot haar grootste genoegen voort in de partijen, die zij plachten te geven. Maar Sir John’s behagen in gezelligen omgang was èchter; hij deed niets liever dan meer jongelui om zich heen verzamelen, dan zijn huis bergen kon, en hoe meer leven ze maakten, hoe beter het hem aanstond. Hij was een zegen voor de heele jeugd in den omtrek; want in den zomer beraamde hij altoos uitstapjes, waarbij in de open lucht veel koude kip en ham werd verorberd, en in den winter was het aantal danspartijen dat hij gaf, voldoende om elke jonge dame te bevredigen, die niet leed aan den onverzadelijken danshonger der vijftienjarigen.
De komst van een nieuwe familie in den omtrek was voor hem altijd een groot genoegen, en hij was in ieder opzicht verrukt van de bewoners, die hij voor zijn huisje te Barton gewonnen had. De meisjes Dashwood waren jong, mooi, en eenvoudig. Dat was genoeg om zijn goede meening te verwerven, want eenvoudigheid was al wat een mooi meisje behoefde, om haar geest even bekoorlijk te doen zijn als haar persoon. Zijn welwillende inborst deed hem een genoegen erin vinden juist hun van dienst te zijn, wier omstandigheden, vergeleken bij vroeger, als betrekkelijk minder gunstig mochten beschouwd worden. Hij smaakte dus, door zijnen nichten vriendelijkheid te bewijzen, de oprechte voldoening van een goed hart; en dat hij een gezin, uit enkel vrouwen bestaande, in zijn huisje had geïnstalleerd, bevredigde hem in zijn kwaliteit van jachtliefhebber; want een beoefenaar van die sport moge dan al enkel dien leden zijner eigen sekse achting toedragen, die eveneens jagers zijn, hij zal niet licht verlangen hen aan te moedigen in hun liefhebberij, door hun een vaste woonplaats te verschaffen op zijn eigen grondgebied.
Mevrouw Dashwood en hare dochters werden reeds aan de voordeur door Sir John begroet, die hen met ongekunstelde hartelijkheid welkom heette op Barton Park, en terwijl hij hen naar den salon geleidde, den jongen dames opnieuw zijn spijt betuigde, zooals hij den dag te voren ook reeds had gedaan, dat hij geen aardige jongelui had kunnen inviteeren, om kennis met hen te maken. Ze zouden, behalve hemzelf, hier maar één heer aantreffen; een goeden vriend van hem, die bij hen logeerde, maar die noch heel jong, noch heel vroolijk was. Hij hoopte dat zij het met hun klein kringetje zouden voor lief nemen, en kon hun verzekeren, dat het nooit weer zoo zou treffen. Hij had dien morgen verschillende families opgezocht, in de hoop om het aantal gasten met enkele te vermeerderen; maar het was lichte maan; en dan had iedereen invitaties te kust en te keur. Gelukkig was Lady Middleton’s moeder voor een uurtje aangekomen, en daar zij een heel vroolijke en lieve vrouw was, hoopte hij, dat de jonge dames zich niet zoo erg zouden vervelen als zij nu wel moesten verwachten. De jonge dames, zoowel als hare moeder, waren volkomen tevreden met het vooruitzicht twee geheel onbekenden te zullen ontmoeten, en verlangden niet naar meer.
Mevrouw Jennings, Lady Middleton’s moeder, was een guitige, vroolijke, dikke, bejaarde dame, die veel praatte, blijkbaar pleizier in haar leven had, en wier beschaving wel iets te wenschen overliet. Zij deed niets dan grappen maken en lachen, en had eer het diner was afgeloopen, al veel geestigheden ten beste gegeven over het onderwerp minnaars en echtgenooten; zij hoopte dat de meisjes haar harten niet in Sussex hadden achtergelaten, en beweerde dat ze hen zag blozen, of ze dat deden of niet. Marianne ergerde zich terwille van haar zuster, en keek naar Elinor, om te zien hoe zij zich hield onder die plagerij, met een bezorgdheid, die Elinor veel meer pijn deed, dan Mevrouw Jennings’ banale aardigheden haar hadden kunnen veroorzaken.
Kolonel Brandon, de vriend van Sir John, scheen, naar zijn manier van doen te oordeelen, al even weinig geschikt om diens vriend te zijn, als Lady Middleton paste als zijn vrouw, of Mevrouw Jennings als Lady Middleton’s moeder. Hij was ernstig en stil. Zijn uiterlijk was echter niet afstootend; hoewel hij in de oogen van Marianne en Margaret een echte oude vrijer was, die de vijf en dertig al achter den rug had; maar al was hij dan niet bepaald mooi, hij had een verstandig gezicht, en bijzonder aangename en beschaafde manieren.
Er was niemand onder het gezelschap, die de Dashwoods bijzonder aantrok; maar de koele onbeduidendheid van Lady Middleton was zoo buitengewoon afstootend, dat daarbij vergeleken de ernst van Kolonel Brandon en zelfs de luidruchtige vroolijkheid van Sir John en zijn schoonmoeder bijna boeiend mochten genoemd worden. Lady Middleton scheen eerst op dreef te komen, toen aan het dessert haar vier drukke kinderen binnenkwamen, die op haar hingen, haar kleeren bedierven en verder elk gesprek onmogelijk maakten, dat niet henzelf betrof. Toen het later in den avond bleek, dat Marianne aan muziek deed, werd haar verzocht om iets vóór te spelen. De piano werd opengesloten, ieder maakte zich gereed om verrukt te zijn, en Marianne, die heel goed zong, nam op hun verzoek de meeste liederen door, die Lady Middleton bij haar huwelijk in de familie had meegebracht, en die misschien al dien tijd onaangeroerd op de piano hadden gelegen; want de bewuste dame had ter eere van die heugelijke gebeurtenis de muziek laten varen, hoewel zij, naar haar moeder beweerde, prachtig te spelen placht, en er, volgens haar eigen verklaring veel van hield.
Marianne’s voordrachten werden zeer toegejuicht. Sir John betuigde even luidruchtig zijn bewondering aan ’t slot van elk lied, als hij gepraat had met de anderen, zoolang het duurde. Lady Middleton riep hem herhaaldelijk tot de orde; kon maar niet begrijpen, hoe iemands aandacht één oogenblik van muziek kon afdwalen, en vroeg Marianne een geliefdkoosd lied van haar te zingen, dat de laatste juist geëindigd had. Kolonel Brandon was de eenige van het gezelschap, die haar aanhoorde zonder nu juist zoo verrukt te schijnen. Het eenig compliment dat hij haar maakte was zijn aandachtig luisteren; en zij voelde bij die gelegenheid een eerbied voor hem, waarop de anderen waarlijk alle aanspraak hadden verloren, door dat zonder eenige schaamte aan den dag leggen van hun gebrek aan smaak. Zijn genoegen in muziek, hoewel niet in de verte gelijkend op de enthousiaste verrukking, die zij alleen als gelijkwaardig kon beschouwen aan haar eigen gevoel, viel te waardeeren, wanneer men het vergeleek bij de afgrijselijke ongevoeligheid van de anderen, en zij was redelijk genoeg, om toe te geven dat een man van vijf en dertig jaar allicht te oud was geworden om nog vatbaar te zijn voor intense gemoedsbeweging of een verfijnd vermogen tot genieten. Zij was volkomen bereid, den kolonel te beschouwen met al de toegevendheid voor zijn gevorderden leeftijd, die haar menschelijk rechtvaardigheidsgevoel van haar eischte.