Читать книгу Gevoel en verstand - Jane Austen - Страница 17

Hoofdstuk XV

Оглавление

Inhoudsopgave

Het bezoek van Mevrouw Dashwood bij Lady Middleton had den volgenden dag plaats, en twee van hare dochters vergezelden haar; doch Marianne wilde liever niet medegaan, en verontschuldigde zich op grond van een onbeduidend voorwendsel. Haar moeder, die hier uit opmaakte, dat Willoughby den avond te voren beloofd had, haar te zullen opzoeken gedurende hunne afwezigheid, had er niets op tegen, dat zij tehuis bleef.

Bij hun terugkomst van Barton Park zagen zij Willoughby’s rijtuig en zijn bediende vóór het huis staan wachten, en Mevrouw Dashwood begreep, dat haar vermoeden bewaarheid was. Tot dusver ging alles, zooals zij verwacht had; maar toen zij het huis binnentrad, aanschouwde zij, wat geen vooruitziende schranderheid haar had kunnen doen voorzien. Juist toen zij de voordeur ingingen, zagen zij Marianne haastig uit de huiskamer komen, blijkbaar bitter bedroefd, met haar zakdoek voor de oogen, en zonder op hen te letten, de trap oploopen. Verwonderd en verschrikt gingen zij aanstonds de kamer binnen, die zij pas verlaten had, en vonden er niemand dan Willoughby, die tegen den schoorsteenmantel geleund stond, met den rug naar hen toegekeerd. Hij wendde zich om, toen zij binnenkwamen, en zijn gelaat vertoonde ten duidelijkste de sporen eener even heftige aandoening, als die, welke Marianne had overmeesterd.

“Scheelt haar iets?” riep Mevrouw Dashwood reeds op den drempel; “is zij niet wel?”

“Ik hoop het niet,” antwoordde hij, met een poging om vroolijk te kijken, en na een oogenblik liet hij er met een gedwongen glimlach op volgen: “Het zou zoo vreemd niet zijn, wanneer ikzelf mij onwel gevoelde; want ik ga op het oogenblik gebukt onder een grievende teleurstelling!”

“Teleurstelling!”

“Ja; want het is mij niet mogelijk, mij te houden aan onze afspraak. Mevrouw Smith heeft van morgen het overwicht van haar rijkdom doen gelden tegenover een armen afhankelijken bloedverwant door mij voor zaken naar Londen te zenden. Ik heb zooeven mijn opdrachten in ontvangst genomen, en Allenham vaarwel gezegd; en bij wijze van vertroosting ben ik nu komen afscheid nemen van u.”

“Naar Londen!—en ga je vandaag nog?”

“’t Is bijna reeds mijn tijd.”

“Dat treft wel ongelukkig. Maar je moet doen, wat Mevrouw Smith verlangt;—en haar opdracht zal je toch, hoop ik, niet lang van ons verwijderd houden.”

Hij kreeg een kleur, terwijl hij antwoordde: “U bent wel vriendelijk, maar het is niet mijn bedoeling, zoo spoedig terug te keeren naar Devonshire. Mijn bezoeken bij Mevrouw Smith worden nooit herhaald binnen het jaar.”

“En is Mevrouw Smith dan je eenige vriendin? Is Allenham het eenige huis hier in de buurt, waar je welkom zoudt zijn? Foei, Willoughby. Acht je je verplicht een uitnoodiging van mijne zijde af te wachten?”

Hij bloosde nog dieper, en zei alleen met neergeslagen oogen: “U bent waarlijk te goed.”

Mevrouw Dashwood zag Elinor verbaasd aan. Elinor was niet minder verwonderd. Een korte poos bewaarden allen het stilzwijgen. Mevrouw Dashwood was de eerste, die sprak.

“Ik kan alleen herhalen, mijn waarde Willoughby,” zeide zij, “dat ge altijd welkom zult zijn in Barton Cottage; want ik wil niet aandringen op uw spoedige terugkomst hier; daar ge zelf alleen kunt beoordeelen, in hoeverre die Mevrouw Smith aangenaam zou zijn; en op dat punt ben ik evenmin geneigd uw oordeel te wantrouwen, als ik gezind ben twijfel te koesteren omtrent uw eigen wenschen.”

“Voorloopig,” antwoordde Willoughby verward, “zijn mijn verplichtingen van dien aard... dat... ik durf niet hopen...”

Hij zweeg. Mevrouw Dashwood kon van verbazing geen woorden vinden, en weer volgde er stilte. Willoughby verbrak het zwijgen door met een flauwen glimlach te zeggen: “’t Is dwaasheid, nog langer zoo te blijven dralen. Ik wil mijzelf niet verder kwellen, door een samenzijn met vrienden, in wier gezelschap ik thans onmogelijk behagen scheppen kan.”

Hij nam haastig van hen allen afscheid en verliet het vertrek. Zij zagen hem in zijn rijtuig stappen en een oogenblik later verdween het uit hun gezicht. Mevrouw Dashwood was te bewogen om haar gevoel in woorden te uiten, en ging de kamer uit, om in eenzaamheid zich over te geven aan de gevoelens van droefheid en zorg, veroorzaakt door dit plotseling vertrek.

Elinor was niet minder ongerust dan haar moeder. Het daareven gebeurde vervulde haar met angst en wantrouwen. Willoughby’s houding bij het afscheid, zijn verwarring en zijn voorgewende vroolijkheid maar vooral zijn blijkbare ongeneigdheid om haar moeders uitnoodiging aan te nemen, een terughouding, zóó vreemd in een minnaar,—in iemand als hij, dat alles wekte in de hoogste mate haar bezorgdheid. Het eene oogenblik vreesde zij, dat van zijn kant nooit eenig ernstig plan had bestaan; en dan weer dacht zij, dat tusschen hem en haar zuster misschien iets onaangenaams was voorgevallen; Marianne’s droefheid, toen zij uit de kamer kwam, had zéér goed het gevolg van een heftigen twist kunnen zijn; en toch wanneer zij bedacht, hoe Marianne hem liefhad, scheen twist tusschen hen haar bijna iets onmogelijks.

Doch onder welke omstandigheden dan ook hunne scheiding mocht hebben plaats gehad; aan de diepe droefheid van haar zuster viel niet te twijfelen, en zij dacht met innig medelijden aan de heftige smart, waarin Marianne zeer waarschijnlijk thans niet slechts verlichting zocht en vond, doch die zij het haar plicht zou achten aan te wakkeren en te verlevendigen.

Na een half uurtje kwam haar moeder terug, en hoewel haar oogen beschreid waren, keek zij toch niet bedrukt.

“Nu is onze beste Willoughby al een paar mijlen ver van Barton, Elinor,” zei ze, terwijl zij haar werk opnam en ging zitten; “en met welk een bezwaard gemoed is hij op reis gegaan!”

“’t Is alles even vreemd. Zoo plotseling vertrokken! Het schijnt wel het werk van één oogenblik. Wat was hij gisteravond nog gelukkig in ons bijzijn, en zoo hartelijk, zoo vroolijk!—En nu, na slechts tien minuten voorbereiding, is hij weg—niet voornemens terug te keeren? Er moet meer zijn voorgevallen dan hij ons heeft willen bekennen. Hij sprak niet als anders; hij was zichzelf niet. U moet dat verschil even goed hebben opgemerkt als ik. Wat kan het zijn? Een twist tusschen hen beiden? Waarom zou hij anders zoo ongeneigd zijn gebleken om uwe uitnoodiging aan te nemen?”

“’t Was niet, omdat hij het niet wenschte, Elinor! Dàt zag ik duidelijk genoeg. Het stond niet in zijn macht. Ik heb over alles goed nagedacht, dat verzeker ik je, en ik begrijp nu volkomen alles, wat mij eerst even vreemd scheen als jou.”

“Werkelijk, mama?”

“Ja. Ik voor mij ben tot een heel bevredigende slotsom gekomen;—maar jij, Elinor, die bij voorkeur twijfelt, als je daar kans toe ziet... jou zal die niet voldoen, dat weet ik wel; al zal je mijn vertrouwen erin niet kunnen wegpraten. Ik ben vast overtuigd, dat Mevrouw Smith zijn genegenheid voor Marianne vermoedt; dat zij die afkeurt—misschien omdat zij andere plannen met hem heeft en daarom erop gesteld is, hem uit den weg te krijgen; die zaak, die hij voor haar moet regelen en waarvoor ze hem wegzendt, is natuurlijk maar een voorwendsel, dat zij bedacht heeft. Zoo stel ik mij het gebeurde voor. Daarbij komt dit: hij weet, dat zij die verbintenis niet goedkeurt; hij durft haar dus op het oogenblik niet bekennen, dat hij met Marianne is verloofd, en in zijn afhankelijke positie, voelt hij zich verplicht, op haar plannen in te gaan, en Devonshire voor eenigen tijd te verlaten. Ik weet het wel, je zult zeggen: dat alles kàn, en kan óók niet gebeurd zijn; maar ik luister naar géén tegenwerping eer je mij een andere manier aan de hand doet, om de zaak zóó gunstig uit te leggen. En wat heb je daar nu op te zeggen?”

“Niets, mama; want u hebt mijn antwoord reeds vooraf verwacht en uitgesproken.”

“Dus je zoudt gezegd hebben: het kan evengoed niet als wèl zoo zijn geweest. O Elinor, wat zijn je gevoelens toch onbegrijpelijk! Je zoudt liever kwaad gelooven dan goed. Je zoudt liever zoeken naar verdriet voor Marianne, en schuld van dien armen Willoughby, dan naar verontschuldiging voor zijn gedrag. Je verkiest hem nu eenmaal schuldig te achten omdat hij bij het afscheid van ons niet zoo hartelijk scheen als gewoonlijk. En is er dan geen verschooning te vinden in een zekere verstrooidheid en neerslachtigheid, veroorzaakt door de pas ondervonden teleurstelling? Zal geen enkele mogelijkheid overwogen mogen worden, enkel en alleen omdat zij geen zekerheid is? Zijn wij niets verplicht aan den man, dien wij om zoo goede reden liefhebben, en die ons niet de geringste aanleiding gaf tot verdenking? Mag dan de mogelijkheid niet worden aangenomen van beweegredenen, volkomen gegrond op zich zelf, doch die voorloopig onvermijdelijk verborgen moeten blijven? En, wat is het, per slot van rekening, waarvan je hem verdenkt?”

“Dat kan ik u eigenlijk zelf niet zeggen. Maar het vermoeden van iets onaangenaams is ’t onvermijdelijk gevolg van een verandering, zooals wij die daareven in hem hebben waargenomen. Er is echter veel waars in wat u zegt omtrent de overwegingen te zijnen gunste, die wij moeten laten gelden, en ik wensch werkelijk eerlijk te zijn in mijn oordeel over iedereen. Willoughby kàn ongetwijfeld zeer voldoende redenen hebben voor zijn gedrag, en ik hoop, dat dit het geval is. Maar het zou toch meer iets voor hem zijn geweest, die openlijk te erkennen. Geheimzinnigheid mag raadzaam zijn; maar ik kan niet nalaten mij te verwonderen, dat juist hij die betracht.”

“Je moogt hem geen verwijt maken van ontrouw aan zichzelf, waar die afwijking noodzakelijk is. Maar je geeft dus werkelijk toe, dat ik gelijk had, in wat ik tot zijn verdediging aanvoerde?—daar ben ik blij om—dan gaat hij vrij uit.”

Niet geheel en al. Het kan raadzaam zijn, hun verloving—(àls ze verloofd zijn,)—geheim te houden voor Mevrouw Smith,—en als dat het geval is, dan is het natuurlijk zéér noodig, dat Willoughby thans slechts zelden in Devonshire gezien wordt. Maar dit is nog geen reden om die verloving te verbergen voor òns.”

“Verbergen voor òns? maar lieve kind, beschuldig je Willoughby en Marianne van achterhoudendheid op dat punt? Dàt is wel vreemd, terwijl je blikken hun dag aan dag een verwijt maakten van hun gebrek aan voorzichtigheid.”

“Van hun genegenheid heb ik geen bewijs meer noodig,” zei Elinor, “maar van hun verloofd zijn wèl.”

“Ik ben omtrent beide punten volkomen gerust.”

“En toch is er door geen van hen beiden één woord tegenover u gerept van dat onderwerp.”

“Ik had geen woorden noodig; hun daden spraken voor mij duidelijk genoeg. Bewees niet zijn houding jegens Marianne en ons allen, in de laatste weken, dat hij haar liefhad en als zijn aanstaande vrouw beschouwde, en dat hij ons de genegenheid toedroeg die men koestert voor zijn naaste verwanten? Hebben wij elkaar niet volkomen begrepen? Vroeg hij niet dagelijks mijne toestemming, door zijn blik, zijn houding, zijn oplettende en eerbiedige voorkomendheid? Mijn beste Elinor, is het mogelijk dat je hun verloving in twijfel trekt? Hoe kon die gedachte bij je opkomen? Hoe kan je veronderstellen, dat Willoughby, overtuigd als hij moet zijn van je zuster’s liefde, haar zou verlaten, voor maanden achtereen misschien, zonder haar zijn gevoel te openbaren;—dat ze zouden scheiden zonder elkaar wederzijdsch vertrouwen te hebben geschonken?”

“Ik geef toe,” antwoordde Elinor, “dat alle omstandigheden, op één na, spreken ten gunste van hun verloving; maar die ééne is het volslagen stilzwijgen, door beiden daaromtrent bewaard, en voor mij weegt die eene tegen bijna alle andere op.”

“Wat is dat vreemd. Je moet wel slecht over Willoughby denken, wanneer je, na al wat tusschen hen is voorgevallen, nog kunt twijfelen aan den aard van hun onderlinge verhouding. Dus hij sou al dien tijd tegenover je zuster een rol hebben gespeeld? Denk je dat hij in zijn hart onverschillig haar is?”

“Neen, dat kàn ik niet denken. Hij moet haar liefhebben, en dat doet hij; daaraan twijfel ik niet”.

“Een vreemd soort van teederheid is dat dan toch, die hem toestaat haar te verlaten, zoo onverschillig, zoo onbezorgd omtrent de toekomst, als je denkt, dat hij doet.”

“U moet niet vergeten, mama, dat ik de zaak nooit als zeker beschouwde. Ik beken, dat ik wel eens twijfel heb gekoesterd. Die twijfel is echter reeds verminderd en zal misschien spoedig geheel verdwijnen. Als het blijkt, dat zij in briefwisseling zijn, dan ben ik niet bang meer.”

“Je bent wèl toegevend, moet ik zeggen! Als je hen voor het altaar zaagt staan, dan zou je nog denken, dat ze misschien wel gingen trouwen. ’t Is een leelijke trek in je.—Maar zulke bewijzen heb ik niet noodig. In mijn oogen is er niets gebeurd, dat twijfel rechtvaardigde; tot verbergen werd geen poging gedaan; alles ging volkomen open en zonder terughouding in zijn werk. Aan je zuster’s wenschen kan je niet twijfelen. ’t Is dus Willoughby, dien je verdenkt. En waarom? Is hij niet gevoelig en een man van eer? Gaf hij ons door onstandvastigheid reden tot zorg en vrees? Zou hij bedriegelijk kunnen zijn?”

“Ik geloof van niet; ik geloof van niet,” riep Elinor. “Ik houd van Willoughby; ik houd oprecht van hem; en twijfel aan de zuiverheid van zijn karakter doet mijzelve niet minder pijn dan u. Tegen mijn wil is die twijfel gerezen, en ik wil dat gevoel niet aanmoedigen. Ik beken, dat ik schrikte van morgen, door die verandering in zijn houding; hij sprak niet zooals van hem te verwachten viel, en bleef onhartelijk tegenover uw vriendelijkheid. Maar dat alles laat zich verklaren door de omstandigheden, die u als waar veronderstelt. Hij had pas afscheid genomen van Marianne, had haar zien gaan, wanhopig bedroefd; en als hij zich verplicht achtte, uit vrees Mevrouw Smith te ergeren, de verleiding te weerstaan om hier spoedig terug te keeren, terwijl hij toch wist, door het weigeren van uwe uitnoodiging, door te zeggen dat hij voor langen tijd afscheid nam, tegenover ons gezin den schijn op zich te laden van illoyaal en zonderling gedrag, dan had hij waarlijk wel reden verlegen en verward te zijn. Onder die omstandigheden zou een eenvoudige en openhartige uiteenzetting van zijn moeilijkheden hem meer tot eer hebben gestrekt, en mijns inziens meer hebben gestrookt met zijn aard en aanleg; maar ik zal niemand zijn gedrag verwijten, wegens zoo enghartige redenen als een verschil in zienswijze met mijzelve, of eene afwijking van wat ik als goed en redelijk beschouw.”

“Nu spreek je, zooals het behoort. Willoughby verdient waarlijk niet beschouwd te worden met achterdocht. Al kennen wij hem nog niet lang; hij is hier geen vreemdeling; en wie heeft ooit iets te zijnen nadeele gezegd? Hadden zijn omstandigheden hem veroorloofd, zelfstandig op te treden en onmiddellijk te huwen, dan had het vreemd kunnen schijnen, dat hij ons verliet, zonder mij alles thans reeds te bekennen; doch dit is niet het geval. Het is een verloving, die in sommige opzichten geen voorspoedig begin heeft gehad, want de tijd van hun huwelijk is onzeker en veraf; zoodat dan ook stilzwijgen omtrent de zaak, thans, voor zoover het mogelijk is, zeer raadzaam is geworden.”

Hier werden zij gestoord door Margaret, die binnenkwam; en Elinor had thans gelegenheid, na te denken over haar moeder’s opvattingen; te erkennen dat vele van haar vermoedens gegrond schenen, en te hopen, dat alle zouden bewaarheid worden. Zij zagen Marianne niet eer het tijd was om te eten, en zij zonder een woord te zeggen de kamer binnenkwam en aan tafel ging zitten. Haar oogen waren rood en gezwollen, en het scheen alsof zij slechts met moeite hare tranen weerhield. Zij vermeed hun aller blikken, kon noch eten, noch spreken, en toen haar moeder na eenigen tijd zwijgend en met innig medelijden haar hand drukte, bezweek haar geringe kracht geheel—zij barstte in tranen uit en verliet het vertrek.

Deze diepe verslagenheid van geest bleef den geheelen avond voortduren. Zij had geen macht over zichzelve, wijl die macht door haar niet werd begeerd. Bij de geringste opmerking over iets, dat met Willoughby in verband stond werd zij overweldigd door hare droefheid, en ofschoon haar moeder en zusters hun uiterste best deden om haar te ontzien, het was onmogelijk, tenzij ze een volstrekt stilzwijgen wilden bewaren, elk onderwerp te vermijden, dat voor haar gevoel op hem betrekking had.

Gevoel en verstand

Подняться наверх