Читать книгу De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis - Johan Winkler - Страница 11

Оглавление

Sinia en Synja zijn voluit Sininga, en dit is het patronymikon van den mansvóórnaam Sine, welke, in dien form en ook als Siene en Syno nog heden in Friesland in gebruik is. Waarschijnlik vertegenwoordigt deze naam Sine de byzonder-friesche uitspraak van den oud-germaanschen, door Förstemann vermelden mansnaam Sind. Aangaande deze byzonder-friesche uitspraak van dergelyke woorden en namen vergelyke men bl. 63. De friesche mansvóórnaam Sine, welke dan ook zynen oorsprong zy, ligt nog ten grondslag aan de geslachtsnamen Syna, Sienema, Sienes, Synen en Zijnen, allen patronymika in verschillende tweede-naamvalsformen, en allen nog heden ten dage voorkomende. De laatstgenoemde geslachtsnaam is slechts eene verhollandsching van den oorspronkelik zuiver-frieschen form Synen. Ook de plaatsnaam Syns, een gehucht by Hartwert in Wonseradeel (Friesland), is van den mansnaam Sine afgeleid. En waarschijnlik is dit ook het geval met den naam van het dorp Synghem (Sining-hem? Sininga-heim), in Oost-Vlaanderen gelegen.—Over den hoogst merkwaardigen geslachtsnaam Sminia zal in § 31 nader worden gehandeld.

Buiten Friesland, in Holland en andere nederlandsche gewesten komen eenige geslachtsnamen voor, die ik anders niet weet te verklaren dan door aan te nemen dat het zulke versletene patronymika zijn. Zy zijn dan zekerlik eigen aan oorspronkelik-friesche geslachten, die hun vaderland met der woon verlaten hebben. Deze namen zijn Balje, Havie, Pierie, Schaalje en Schaly, Schoonie, Surie en Sury, Thierie, enz. Zoo als men ziet, vertoonen deze namen ook de volle kenmerken der geheel versletene friesche ia- en ie- en jenamen. Balje zal dan zijn Ballia, Ballinga, het patronymikon van den oud-germaanschen mansvóórnaam Ballo, Balle, die tevens oorsprong gaf aan de geslachtsnamen † Ballama en † Ballema, Balma, Balsma en Bals, en aan de plaatsnamen Ballum, een dorp op ’t eiland Ameland, en Ballingham, in Hereford, Engelland. De in spelling dwaselik verfranschte geslachtsnaam Baljé (een tegenhanger van den op bl. 69 en 70 vermelden maagschapsnaam Tanjé) is oorspronkelik eveneens dit patronymikon Balje, Ballia, Ballinga.—Havie komt ook nog in Friesland in den onversletenen form Havinga voor.—Pierie acht ik oorspronkelik te zijn Pieringa, het patronymikon van den mansvóórnaam Pier, die in Friesland en ook wel in de zuidelike gewesten in gebruik is als eene samentrekking van Pieter of Petrus, en die tevens oorsprong gaf aan de geslachtsnamen Piersma en Piers in Friesland, aan Aupiers (zie § 61 en § 156) in Brabant, en aan Pierson elders voorkomende.—Surie en Sury zijn op bl. 48 reeds verklaard.—Schoonie is eene verbastering van Schonia of Schoninga; deze laatste volle form komt nog als geslachtsnaam in de friesche gewesten voor. De mansvóórnaam die aan dit patronymikon ten grondslag ligt, is de oud-germaansche naam Schone, Skauni, die door Förstemann vermeld wordt. In den tegenwoordigen tijd komt deze naam, althans in de Nederlanden, nog slechts in den vroueliken form, als Schoontje, voor. Ook oudtijds schijnt deze naam niet zeer verbreid geweest te zijn. My zijn althans, behalve Schoninga en Schoonie, geene andere hedendaagsche geslachtsnamen voorgekomen, die tot dezen mansnaam terug gebracht kunnen worden, dan Schöningh, oorspronkelik een westfaalsche geslachtsnaam, maar die ook in Holland ingevoerd is, en den vlaamschen geslachtsnaam Schoentjens. Of de naam van het oud-friesche geslacht Schunia (in beter friesche spelling Skunia), voluit Skuninga, ook van Schone, Skauni moet afgeleid worden, wil ik niet met zekerheid beweren. Deze geslachtsnaam is als zoodanig onder de hedendaagsche Friesen uitgestorven. Maar hy leeft toch nog in den naam van het gehucht Skunia-bûren, by Mirns in Gaasterland. Men verhollandscht dezen naam ook wel tot Schuinjebuurt.

Schaalje is Schalia (Skalia), Schalinga (Skalinga), het patronymikon van den oud-germaanschen, door Förstemann vermelden mansvóórnaam Scal, die vroeger in Friesland als Skele (Schele) in gebruik was, gelijk uit de naamlijsten van Brons en Leendertz blijkt. In den geslachtsnaam Schaallema (Schalema, of Skalama ware beter spelling) vinden we dezen ouden mansvóórnaam terug. Misschien ook in Schalekamp. En zekerlik in Scheelings.

§ 30. In de zuidelike Nederlanden en vooral ook in noordelik en oostelik Frankrijk, maar ook wel in de andere nederlandsche gewesten, en tevens in andere germaansche landen (Engelland en Duitschland), komen geslachtsnamen voor, in grooter of kleiner aantal, die dit gemeenschappelike vertoonen, dat zy op y uitgaan. Maar ook overigens vertoonen deze namen veel gelijkformigheid, zoodat men ze tot eene groep kan samenvoegen. Die gelijkformigheid blijkt vooral uit de omstandigheid dat men deze uitgang y slechts in ing (ink, inga, ynck) behoeft om te zetten, om ware patronymika, echt-germaansche vadersnamen van oud-duitsche mansvóórnamen afgeleid, te verkrygen. Naar myne meening zijn deze ynamen dan ook anders niet als versletene ware patronymika, en wel van byzonder-frankischen form, even als de ia en jenamen versletene patronymika van byzonder-frieschen form zijn. Door den frankischen oorsprong dezer namen kan het voorkomen er van hooftsakelik in de zuidelike Nederlanden, gereedelik verklaard worden. Wijl een goed deel des algeheelen nederlandschen volks van frankischen oorsprong is, zoo moeten de ynamen wel degelik tot de nederlandsche geslachtsnamen gerekend worden. Zie hier eenigen van deze namen tot voorbeeld. De patronymikale geslachtsnamen waar mede zy overeenkomen, heb ik er achtergevoegd. Bonny (Bonnink, Bonninga in Friesland, Bonning in Engelland); Borry († Bornia = Borringa in Friesland)31. Deze byzondere overeenstemming in aanmerking genomen, komt de stelling my niet te gewaagd voor, dat ook deze geslachtsnamen tot de versletene patronymika behooren, al hoe vreemd, hoe ongermaansch hun voorkomen thans ook zy. Trouens, de sprong van ’t oorspronkelike Borring tot Borry is niet grooter dan van Borringa tot Bornia, dan van Bruninga tot Bruinje. Het voorkomen dezer namen in het romaansche Frankrijk laat zich zeer gereedelik verklaren door aan te nemen dat de geslachtsnamen op y verbasteringen zijn van de volle patronymika die als toenamen gedragen werden door de germaansche Franken, Burgundiers, enz. welke een deel van het hedendaagsche Frankrijk bevolkt hebben, en er zelfs hunne namen nog aan lieten (Frankrijk, Bourgondie). In allen gevalle, al vertoonen deze namen nu een vreemd, een romaansch voorkomen, zy zijn toch zuiver germaansch van oorsprong.

§ 31. Tot besluit van deze verhandeling over de oude patronymika, dient hier nog eene kleine groep van zeer byzondere geslachtsnamen vermeld te worden. Deze namen, op ing, ink, inga eindigende, zijn, wat hun form aangaat, echte patronymika. Maar zy onderscheiden zich hier in van alle andere patronymika, dat zy niet van mansvóórnamen afgeleid zijn, maar van woorden, die een beroep of bedrijf of ambt aanduiden; b. v. Jagerink, Meestringa, Vogeding, van de woorden jager, meester en voged, voogd, en dus zoon van den jager, nakomeling van den meester, van den voogd beteekenen. Het ontstaan dezer namen is gemakkelik te verklaren door aan te nemen dat oudtijds deze of gene man, door zyne omgeving en tijdgenooten, in het dageliksche leven, niet by zynen naam genoemd werd, maar by den naam van het bedrijf dat hy uitoefende, of van het ambt dat hy bekleedde. Deze zaak is niet vreemd, en geschiedt nog dageliks, en is ook de oorsprong van al de hedendaagsche geslachtsnamen, als Jager, de Meester, Voogt, die op zich zelven een ambt of beroep aanduiden. Maar in deze byzondere gevallen hadden de beroepsnamen zoo volkomen de plaats der eigennamen ingenomen, dat die eigennamen geheel vergeten en in onbruik geraakt waren, zoo dat de zonen dezer mannen hunne patronymika niet ontleenden aan hun vaders vóórnamen, zoo als de regel was, maar aan hun vaders toenamen. In dit geval, aan de namen van het beroep door hunne vaders uitgeoefend. Dat de naam van eenig beroep zóó volkomen den eigennaam van den persoon die dat beroep vervulde, verdrong, als noodig was om er voor de zonen patronymika van te formen, was zeker slechts by uitzondering het geval. Van daar ook dat zulke oneigenlike patronymika als geslachtsnamen weinig voorkomen. My zijn de volgenden bekend: Beckeringh en Beckering, van becker, bäcker, bakker; Borchgrevink, van borchgreve, burggraaf; Grevinge, Greving, Greevingh, † Grevinga, van greve, graaf.32 Dezen laatsten geslachtsnaam zou men ook nog van eenen mansvóórnaam kunnen afleiden, naar dien Grawo in Förstemann’s Altdeutsches Namenbuch als zoodanig vermeld wordt. Behalve de patronymika Grevinge, enz., bovengenoemd, zijn van dezen zelfden naam nog ontleend de geslachtsnamen Graafsma, Greven en Greeven, met Grevinchovius (zie bl. 52 en 74); waarschijnlik ook nog ’S Graauwen; zie § 64. In overeenstemming met den geslachtsnaam Borchgrevink, waar by aan eenen oorsprong van borchgreve, burggraaf of slotvoogd, niet getwyfeld worden kan, zoude ik by Greving, enz. liever aan het woord graaf, dan aan den mansnaam Grawo denken. Grutterink is van grutter en Maaldrink van maalder, maler, mulder of molenaar. De friesche geslachtsnaam Meestringa, van meester, kwam oudtijds ook in eenen anderen, meer saksischen form voor: zekere Johan Meisterinck toch woonde in den jare 1640 te Groningen.33 Neirinckx en Neyrinckx en Neirynck zijn vlaamsche geslachtsnamen, waarschijnlik ontleend aan het woord neier, neyer, naeyer, naaier, dat in Vlaanderen gebruikt wordt voor het hollandsche woord kleêrmaker. Van daar ook de vlaamsche geslachtsnaam De Naeyer.—Rigterink is van richter, rechter; Ridderink, van ridder; Schildering en Schippering van schilder en schipper; Scholting, Schulting, Scholtink, Schulting zijn afgeleid van het woord scholte, schulte, schout. Dit woord was oudtijds ook wel als mansvóórnaam in gebruik, zoo dat bovengenoemde geslachtsnamen ook wel kunnen worden beschoud als echte, oorbeeldige vadersnamen. Schelte, beter skelta, is de friesche form van het Saksische scholte, schulte, van het frankische schout; en Schelte is tevens nog heden een friesche mansvóórnaam, in volle gebruik. De friesche patronymikale geslachtsnamen Scheltinga en Van Scheltinga, met het saxo-friesche Schultinga in Groningerland, en waarschijnlik ook met Schuitinga en Schuttinga, zijn tegenhangers van Scholting, Schulting, enz.34 Weeveringh en Weverink zijn afgeleid van het woord wever.

Smeding, Smedink en Smedinga zijn patronymikale formen van het woord smid, en beteekenen dus: zoon van den smid. De i van het nederlandsche woord smid gaat, by samenstellingen en in den meervoudsform, in eene e over: smedery, smeden. Zoo is ook het patronymikon van smid Smeding en niet Smidding. Het woord smid op zich zelven luidt trouens ook in menige vlaamsche en brabantsche gouspraak als smet; van daar de geslachtsnamen De Smedt en De Smet in de zuidelike Nederlanden. Afgaande op de verbazende talrijkheid der geslachtsnamen Smid, Smit, Smits, De Smedt, Smets, Schmitt, Schmidt, Schmitz, Smith, Smithson, enz. by Nederlanders, Duitschers en Engelschen, zijn smeden zeker van alle handwerkslieden het menigvuldigst naar hun bedrijf genoemd geworden. En was dit oudtijds reeds het geval, ook nog heden spreekt men zulk eenen man veelal als smid aan, en wordt hy, vooral in dorpen en kleine steden, steeds zóó genoemd, zoodat menigeen die dageliks met den smid omgaat, ’s mans eigen naam niet kent. Van daar dat ook het woord smid, smith zelf by de oude Germanen wel als een mansvóórnaam gebruikt werd. In Förstemann’s Altdeutsches Namenbuch vinden wy eenen man vermeld die in de 9de eeu leefde, en Smido heette. Talrijk zijn de patronymikale geslachtsnamen, die van het woord smid, of van den mansvóórnaam Smido geformd zijn. In alle formen komen ze voor. Behalve de volledige formen Smeding en Smedinga, bestaan er de geslachtsnamen Schmeding en Schmedding, die beiden aan hoogduitschen infloed deze byzondere schrijfwyze danken. Ook Schmeink, waar de d uitgesleten is; zoo spreekt men in Holland het werkwoord smeden ook als smeeën (sme-je) uit. Eindelik ook Smeengh, nog meer samengetrokken. Even als in de friesche taal het werkwoord smeien bestaat tegenover het nederlandsche werkwoord smeden, zoo bestaat in Friesland ook de geslachtsnaam Smeyenga, nevens het oorspronkelike Smedinga. Uit dezen vollen form verfloeid en samengetrokken zijn de friesche geslachtsnamen † Smenga en Smynga, op de wyze als in § 27 is vermeld, en Sminia en Van Sminia, op de manier als in § 29 medegedeeld is. De Saksische namen Smeenk en Smink, even als de naam Smeengh, zijn uit de volle formen Smedink en Smidink samengetrokken; en Smeenks is een tweede-naamvalsform daar van; zie § 18. Het woord of de naam smid, smede is in verkleinform smedeke; van daar de geslachtsnaam Smeeking, die uit Smedeking, het patronymikon van Smedeke is samengetrokken. Pseudo-patronymika, eveneens hedendaagsche geslachtsnamen, van smede zijn nog: Smeda, Schmeda en Smedema, drie friesche formen, benevens Smedes en Schmedes. Al deze geslachtsnamen zijn in de noordelike en oostelike gewesten van Nederland inheemsch; tevens in de aangrenzende noord-westelike gouen van Duitschland. Ook de geslachtsnaam Goldschmeding, van hoogduitschen oorsprong, komt in Nederland (te Amsterdam) voor. Hy is afgeleid van het woord goldschmid, goudsmit, en strekt nog tot een byzonder bewijs dat smid wel degelik het woord is, waar van het patronymikon Smeding is ontleend.

Dat zulke vadersnamen, van beroepsnamen geformd, zeer oud zijn, blijkt uit de op bl. 23 vermelde oorkonde van 1188, waarin de twentsche erven Smedinc en Spelemanninc worden opgenoemd. Is het patronymikon Smedinc, van smid, tot in onzen tijd talrijk en veelvuldig bestaan gebleven, de vadersnaam Spelemanninc, van speleman, speelman (muzikant in nieuerwetsch hollandsch), schijnt uitgestorven te zijn. Een geslachtsnaam Speelmannink is my althans nooit voorgekomen.

Of de patronymikale geslachtsnamen Boerink, Boering, (met Buerinck, Buringh, Buringa en Buiringa, en Burring in Engelland), ook tot deze groep behooren, moet ik in het midden laten. Zy kunnen immers zoo wel tot den mansvóórnaam Bure, Burre, Boere worden terug gebracht, als tot het woord boer, als naam van een bedrijf.

Over deze geslachtsnamen in patronymikalen form, en van beroepsnamen afgeleid, heb ik ook het een en ander medegedeeld in een opstel Eenige nederlandsche geslachtsnamen, voorkomende in het tijdschrift De Navorscher, dl. XXIX, bl. 207.

De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis

Подняться наверх