Читать книгу De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis - Johan Winkler - Страница 7

Оглавление

§ 4. Zoodra zich by de menschen van ’t eene of andere land de behoefte had doen gevoelen om nog eenen toenaam te voegen by den eigenen naam, ter onderscheiding van gelijknamige personen, ontstonden die toenamen, welke afgeleid zijn van den naam des vaders van den betrokkenen persoon. Als er b. v. in eene en de zelfde plaats twee mannen woonden, die beiden Hendrik heetten, maar waar van de eene een zoon was van zekeren Willem, de andere van zekeren Frederik, dan lag er wel niets naders voor de hand, dan dat men den eenen Hendrik, zoon van Willem of Willems-zoon, den anderen Hendrik, zoon van Frederik of Frederiks-zoon noemde.

Deze zeer eenvoudige en natuurlike wyze om aan kinderen, ter onderlinge onderscheiding, toenamen te geven, afgeleid van de namen hunner vaders, is zeer algemeen onder de meeste volken der aarde verspreid geweest. Zy was dit reeds in vroege tyden; de geschiedenis weet daarvan talryke voorbeelden aan te wyzen, by Joden, Persen, Grieken, enz. De bekende namen van Gyges Dascili, van Darius Hystaspis, Zapyrus Megabizi, Xantippus Periclis, Ptolemaeus Lagi, Seleucus Antiochi, enz. kunnen als voorbeelden dienen. Vooral by de Israëliten werd, duidelikheidshalve, en meest als de naam geschreven werd in geslachtsregisters, de vadersnaam, als toenaam, gevoegd achter den naam van iederen man. De bybelboeken geven daar van talryke voorbeelden aan; o. a. het eerste hoofdstuk van ’t boek Numeri. En de Romeinen, uit den tijd toen zy reeds aanmerkelik in beschaving en ontwikkeling waren vooruit gegaan, droegen niet aleen wel tweederlei soort van geslachtsnamen, maar zy voerden buitendien nog dikwijls hun vaders naam in den tweeden naamval daar by. Zoo is ons een Lucius Furius Marci filius Camillus bekend, en een Cneius Cornelius Publici filius Scipio, en meer anderen. En ook nog later, zelfs tot in onzen tijd, is deze naamsforming by sommige volken in stand gebleven, vooral in het oosten. Joden en Arabieren aldaar noemen zich in dezer voege: Jehuda ben Halevi (Juda, zoon van Levi, of van den priester), Abraham ben Esra; Osman ben Omar of Osman ibn Omar (Osman, zoon van Omar), Achmet ben Ali, enz. Grieken, Bulgaren, Bosniaken en andere christelike volken, die tot voor korten tijd nog onder turksche heerschappy stonden, of ten deele ook nog heden staan, hebben mede dit oude gebruik in stand gehouden, wijl de Turken het dragen van vaste geslachtsnamen niet verplichtend stellen. Georgios Michaëlopoulos (Georg of Joris, zoon van Michiel), Dimitri Rafaëlovich (Demetrius, zoon van Rafaël), Spiridion Daniëlowitz, enz. zijn namen, met den vadersnaam als toenaam, van mannen uit die landen. Onder de Russen heerscht deze gewoonte eveneens, wijl ook in Rusland de zaak der geslachtsnamen nog niet vast geregeld is; Paul, die een zoon is van Iwan, noemt zich Paul Iwanowitz (Paul, zoon van Jan, of Paulus Janszoon, of Paul Jansen), en Iwan, wiens vader Paul heet, noemt zich, omgekeerd, Iwan Paulowitz. Maar wy kunnen ook by onze eigene germaansche stamverwanten blyven. Immers tot voor weinige jaren, toen ook in de skandinaafsche landen het voeren van geslachtsnamen nog niet vast geregeld was, volgden Zweden, Noren, Denen en IJslanders eveneens dit gebruik, en zelfs heden is het nog veelvuldig by de Skandinaviers in zwang. Heet de vader Sven, de zoon Harald noemt zich Harald Svensen; draagt de vader van Axel den naam van Thorbrand, eerstgenoemde wordt Axel Thorbrandson geheeten. Zoo heette de vader van Per Thomasson, den zweedschen, in 1818 geborenen dichter, natuurlik Thomas, en wel Thomas Svensson, en zyne moeder Hanna Svensdotter (Sven’s dochter); toeval was het dat zyne beide grootvaders, naar luid der patronymika zyner ouders, Sven heetten. En zelfs onder de hedendaagsche Friesen in Nederland en Duitschland, ofschoon dan in ’t begin dezer eeu reeds het dragen van vaste geslachtsnamen onder hen aan eene vaste regeling werd onderworpen, is dit aloude en waardige gebruik, van gepasten kinderliken eerbied voor den vader getuigende, nog steeds in stand gebleven. Vooral ten platten lande in de friesche gewesten is dit het geval. Daar heeten de mannen nog steeds Frank Eabes, Sybren Hoites, Auke Sjoerds, en de vrouen Sytske Walles, Wybrechtje (of Wibrichje) Teakes, Baukje Tjaards, enz. Althans zóó, en nooit anders, worden Frank, Sybren en Auke, Sytske, Wybrechtje en Baukje in ’t dageliksche leven genoemd, naar de namen hunner vaders Eabe, Hoite en Sjoerd, Walle, Teake en Tjaard. En dit niettegenstaande deze lieden vaste geslachtsnamen hebben, en b. v. als Frank Wynalda, Sybren Ruurda, Auke Rommertsma, en als Sytske Abbinga, Wybrechtje Hoitema, Baukje Heidstra in de boeken van den burgerliken stand ingeschreven staan. Vraagt men den Friesen ten platten lande, hoe deze of gene man heet, gewoonlik zal men u den vóórnaam van dien man noemen, met zynen vadersnaam in den tweeden naamval, b. v. Albert Sierks. Wil men weten hoe de geslachtsnaam is van den eenen of den anderen, dan moet men niet vragen: hoe heet hy? (ho hjit er?) maar: hoe schrijft hy zich? (ho skriuwt er him?) Dan zal men u antwoorden: Remmerda, Oeblema, Hattinga, enz. Zie ook § 37.

En niet aleen in het hedendaagsche, eigentlik zoo gezegde Friesland, het gewest tusschen Fli en Lauers, heerscht nog deze zede; zy is eveneens nog inheemsch, zy het dan ook in eenigszins mindere mate, in de overige gewesten die eene zuiver- of gemengd-friesche bevolking hebben, vooral ook in Groningerland, Oost-Friesland en in ’t eigenlik gezegde Noord-Holland, benoorden ’t Y. In laatstgenoemd gewest, vooral ook aan de Zaan en in Drechterland en West-Friesland, is by eenige oud-ingezetene geslachten de oud-nederlandsche zede bewaard gebleven om zoo wel de zonen als de dochteren des huizes met het patronymikon in vollen form te noemen; b. v. Dirk Evertszoon Fok en Maartje Folkertsdochter Dijk; Albert Leendertszoon Vlak en Guurtje Wybrandsdochter Sloot.—En ook in andere nederlandsche gewesten wordt de geijkte geslachtsnaam in ’t dageliksche leven weinig of niet gebruikt, b. v. in sommige saksische gouen, als in de graafschap Zutfen en in Twente, waar de naam van huis of hoeve veelal by den bewoner of eigenaar daarvan in de plaats treedt van den eigenen geslachtsnaam. Zie § 9.

En juist zoo als de Friesen nog heden doen, zoo gingen ook de oude Nederlanders in ’t algemeen te werk, eer de vaste geslachtsnamen in gebruik waren gekomen. Ewout, die een zoon van Hugo was, noemde zich Ewout Huygenzoon, ter onderscheiding van eenen anderen Ewout, wiens vader Rykaert heette, en die zich dus Ewout Rykertszoon noemde. In ’t dageliksche leven, door ’t vele gebruiken, sleet dit woord zoon (oudtijds soon, soen en seune) weldra af tot sen (Rykertsen, Evertszen), of ook tot se (Evertse, Albertse). Of ook, men liet het woord zoon geheel achterwege, en zette den vaders naam eenvoudig in den tweeden naamval (Huygen, Rykaerts); daar was dan zoon onder verstaan.

Al deze oude formen van vadersnamen hebben aan hedendaagsche geslachtsnamen oorsprong gegeven.

§ 5. Een andere, onder de germaansche volken nog oudere form om van mansvóórnamen, van de vóórnamen of enkele namen der vaders, toenamen voor de kinders af te leiden, bestond hierin, dat men den lettergreep ing achter den oorspronkeliken mansnaam plaatste. Hugo, de zoon van Bartel (Barthold), noemde zich Hugo Barteling, dat is: Hugo, zoon van Barthold; en omgekeerd, Bartel, wiens vader Hugo heette, noemde zich Bartel Hugink, Barthold, zoon van Hugo. Zoo komt van den mansnaam Bruno, de toenaam Bruning; van Nolt, een afgesleten form van den vollen naam Arnold of Aarnout, komt Nolting; van Albert komt Alberdingk, van Wolter komt Woltringh, enz.

Zulke toenamen, op ing eindigende, zijn later ook in grooten getale, tot vaste geslachtsnamen geworden.

§ 6. De namen (toenamen, geslachtsnamen), die door het eene of het andere achtervoegsel, het zy door zoon of ing, van mansvóórnamen afgeleid zijn, noemt men, met een grieksch woord, patronymika, vadersnamen. Reeds de oude Grieken zelven gebruikten dit zelfde woord in dezen zelfden zin. Zoo droegen by hen b. v. Hippias en Hipparchus, zonen van Pisistratus, den naam van: de Pisistratiden. Deze toenaam, in ’t enkelvoud Pisistratides, was een patronymikon, even als de namen Bruins en Bruning, ook Bruinsma en Bruininga, oorspronkelik toenamen, thans geslachtsnamen, nederlandsche patronymika zijn van den mansvóórnaam Bruno, Bruin.

De nederlandsche patronymika laten zich gevoegelik verdeelen in twee groepen; te weten: in die, welke op ing uitgaan, en in die, welke op zoon (son, sen, se) eindigen, of die ook slechts eenen eenvoudigen tweeden-naamvals-uitgang vertoonen.

De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis

Подняться наверх