Читать книгу De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis - Johan Winkler - Страница 13

Оглавление

§ 32. Behalve de oude, op ing, enz. eindigende vadersnamen, hiervoren vermeld, bestaan er ook vele patronymikale geslachtsnamen, die nieuere taalformen vertoonen. Zy onderscheiden zich hierin van de oude patronymika, dat zy niet het aanhangsel ing (ink, inga) achter den mansnaam dragen, maar achter dien naam de gewone, nog heden in de nederlandsche schrijf- en spreektaal in gebruik zijnde tweede-naamvalsformen, op s en en, vertoonen. Buitendien hebben velen van deze nieuere vadersnamen nog het woord zoon, meestal verkort als son, sen, soms ook tot eene enkele s of z versleten, achter zich. Dit geldt voor de algemeen-nederlandsche patronymika als maagschapsnamen die van nieueren oorsprong zijn. Maar de Friesen hebben buitendien nog vele geslachtsnamen, die eveneens patronymika zijn, in tweede-naamvalsformen van de oud-friesche taal. Deze gaan op eene enkele a, op ma en na, op sma, sema, sna, sena uit. Bruining, Bruinink, Bruininga b. v. zijn oude patronymika; Bruins, Brunen, Bruinsen, Bruna, Bruinema, Bruinsma zijn nieue vadersnamen, en allen te samen, met vele andere geslachtsnamen (Brunings, Brunia, † Brunsema, Bruininkweerd, Van Bruyningen) zyn van éen en den zelfden mansvóórnaam Bruno ontleend.

Even als de oude vadersnamen zijn ook de nieue patronymika afgeleid van de namen van vaders, en door de zonen dier mannen als toenamen, ter onderscheiding, gedragen. In den beginne natuurlik uitsluitend door de zonen. Later kregen deze vadersnamen een meer vasten aard, eene meer algemeene strekking. Niet enkel de zonen, ook de kleinzonen en verdere nakomelingen van den man, wiens eigen vóórnaam tot het formen van een nieu patronymikon gebruikt was, bedienden zich daarvan als van eenen vasten toenaam, eerlang ook als van eenen vasten geslachtsnaam. En niet slechts de zonen, ook de dochters noemden zich oudtijds evenzeer naar den naam van haren vader. Heette een man Albert, zijn zoon Hendrik noemde zich Hendrik Albertszoon, zyne dochter Brechta werd Brechtje Albertsdochter genoemd. De toenaam, het patronymikon Albertszoon, spoedig door het vele gebruik tot Albertsen versleten, of tot Alberts ingekort, kwam als een vaste toenaam, weldra als een vaste geslachtsnaam voor de kinderen en verdere nakomelingen van Hendrik Albertszoon in gebruik, en bleef tot op onzen tijd in het leven. Maar de toenaam van Brecht Albertsdochter verdween toen deze vrou zelve stierf, ook al had zy zonen en dochteren. Deze immers noemden zich weêr naar hunnen vader, niet naar hunne moeder.

De nieue patronymika zijn de oude vadersnamen opgevolgd. Zy zijn van lateren tijd. In de laatste middeleeuen, van de elfde eeu tot de vijftiende, verloor de taal, die, in zoo verschillende formen door het volk tusschen Schelde en Eems gesproken werd, de macht, de kracht, de eigenschap om, door achtervoeging van ing, ink, inga, van mansvóórnamen patronymika te formen. De beteekenis van dit aanhangsel ging voor het volk verloren. Men verstond niet meer wat zulke namen als Huging, Ernestink, Homminga eigenlik beduidden. En zoo maakte men zulke toenamen dan ook niet meer, en raakten ze geheel in onbruik. Overal in de Nederlanden geschiedde dit niet gelijktydig. Hier gebeurde ’t eerder, dáár later. In de zuidelike Nederlanden wel het eerst; later in Holland en Gelderland; het laatst in Friesland. Ook verdwenen de echte patronymika in eenige bepaalde landstreek niet plotseling uit het gebruik. Sedert de eerste nieue patronymika opkwamen, en tot dat de laatste oude vadersnamen in den levenden volksmond nog geformd werden, verliep er allicht eene eeu.

Behalve de nieue patronymika, die vaste geslachtsnamen zijn geworden, zijn deze naamsformen ook buitendien nog by ’t nederlandsche volk tot op dezen tijd in gebruik gebleven, in hunnen oorspronkeliken zin. Jan Smit b.v., die een zoon is van Hendrik Smit, noemt zich nog wel, ter onderscheiding van anderen, die even zoo heeten, Jan Hendriksz. Smit, of Jan Smit Hendrikszoon. Maar sedert de zestiende eeu is dit gebruik toch langzamerhand by ’t nederlandsche volk verminderd, en thans, met uitzondering van de friesche gouen, nergens meer algemeen in zwang. Hier hebben wy ons verder slechts bezig te houden, met die hedendaagsche nederlandsche geslachtsnamen, welke die nieuere patronymikale formen vertoonen.

§ 33. De oudste, tevens de volledigste form van nieue patronymika bestaat uit eenen mansvóórnaam in den tweeden naamval, met het woord zoon daar achter. My zijn slechts een paar hedendaagsche geslachtsnamen bekend, die dezen volledigen form in de hedendaags geldige spelling vertoonen. Het zijn Egbertszoon en Jacobszoon. Buitendien eindigt de geslachtsnaam Moederzoon eveneens in dezen form. Toch behoort deze naam niet tot de patronymika, wijl het eerste lid er van (moeder) geen mansvóórnaam is. In § 60 zal deze byzondere naam nader besproken worden.

Dat het woord zoon in vorige eeuen niet aldus, maar als zone, zoone, sone, soone, soen, soon gespeld werd, is bekend. Van daar dat eenige hedendaagsche geslachtsnamen nog die oude formen en spelwyzen vertoonen. En die namen bewyzen daar door dat zy van oude, gedeeltelik zeer oude dagteekening zijn, terwijl de twee of drie bovengenoemden op zoon uitgaande, juist door dien nieuen form aantoonen, dat hun oorsprong in het laatst der voorgaande of in het begin dezer eeu te vinden is. Zie hier eenigen van die hedendaagsche maagschapsnamen, welke het woord zoon nog in zulke oude spellingen vertoonen: Baertsoen, van den mansvóórnaam Baart, Barend, Bernard, Bernhart;—Bettesone (over den mansnaam Bette zie men § 59); Boecksoone en Boucksoone. De mansvóórnaam Boek, Boeke, die aan laatstgenoemden geslachtsnaam ten grondslag ligt, is waarschijnlik de oud-germaansche, in Förstemann’s Namenbuch vermelde naam Bucco, die als Bokke (waar van de geslachtsnamen Bokkes, Bokkema, Bokma, Bockma, Boksma) nog heden by de Friesen in volle gebruik is. In den form Boek, Boeke vinden wy dezen mansnaam terug in de geslachtsnamen Boeckx in Vlaanderen, Boekema, † Boekma en Boeken in Friesland, allen ook patronymikale formen. Bucing en Bocing kwamen reeds als echte patronymika by de Angel-Saksen35 voor. Dat de geslachtsnamen Beukinga, Beukema en Beuckens ook van dezen zelfden mansvóórnaam afgeleid zijn, komt my zeer waarschijnlik voor.

Claeissone komt van Claei, Claeis, ’t welk de, in West-Vlaanderen volkseigene verkorting van Nicolaas is. Deze geslachtsnaam is dus de zelfde als Klaassen in Holland, Klasema in Friesland, Clausson in Neder-Duitschland, Nicholson in Engelland. Florizoone, van Floris, heeft eene s verloren, even als Florison, een andere form van dezen zelfden geslachtsnaam. Huyssoone en Huyssoon, van den mansnaam Huso (zie bl. 29 en 30). Jansone en Janssone, van Jan, zijn duidelik genoeg. Liefsoons en Lievesoons stammen van den mansvóórnaam Lieven, Lieve, Liwijn, Liefwin. Deze twee laatste geslachtsnamen zijn nog byzonder, wijl ze nog eens, ten tweeden male dus, door de achtergevoegde s, in den tweeden naamval geplaatst zijn. Letterlik beteekenen deze namen dus: zoon van den zoon van Lieven.—Mabesoone weet ik niet te verklaren, even min als Tierssoone en Tryssesoone.—Moyersoen is een andere, oudere form van het hier boven reeds genoemde Moederzoon.—Verheyllesone eindelik is een byzonder metronymikon en wordt in § 60 nader besproken.

Het woord zoon, soon is achter eenige geslachtsnamen ook tot son ingekort. By de Engelschen en Skandinaviers is juist dit de form waar onder deze patronymikale maagschapsnamen, en dat wel zeer veelvuldig, voorkomen. Johnson, Thomson aan den westeliken, Erikson, Björnson aan den oosteliken oever van de Noordzee. Ook in noordelik Duitschland komt deze form geenszins zeldzaam voor. In Nederland is hy oorspronkelik zeldzamer. En dan nog zijn velen dier namen uit Noord-Duitschland naar de Nederlanden overgekomen. Een echt nederlandsch karakter vertoonen ze des niet te min. Zie hier eenigen van die namen: Derkson, Hanson, Jansson met Janson en Johansson,36 enz. De meesten van deze namen eischen weinig nadere toelichting. Derk, de oorspronkelike naam waar Derkson van is afgeleid, is de saksische (geldersche en overijsselsche) form van Dirk, Durk, Diederik, Theodorik.—Pier (waar van Pierson) is eene, vooral in Friesland en Vlaanderen volkseigene verkorting van Pieter, Petrus. Over Hemmingson zie men bl. 44. In dezen naam is een valsch en een echt patronymikon op elkanderen gestapeld. Letterlik beteekent deze naam: zoon van den zoon van Hemmo. Eerst toen men het patronymikon Hemming niet meer verstond, kon men er toe komen om er nog een son achter te voegen. De mansvóórnaam Tammo, Tamme, nog heden by de Friesen in volle gebruik, ligt aan den geslachtsnaam Tamson ten grondslag, even als aan Tamminga, Tammes, Tamming enz. Over den oorspronkeliken mansnaam die aan den geslachtsnaam Muysson ten grondslag ligt, zie men het tijdschrift De Navorscher dl. XXVI, bl. 561, en dl. XXVII, bl. 78 en 80. Neeteson is waarschijnlik ontleend aan den oud-germaanschen mansnaam Nato, die in Förstemann’s Namenbuch vermeld staat. Van dezen zelfden mansnaam, die ook als Natto voorkomt, zijn ook de geslachtsnamen Nettinga, † Nettema, Nettes en Netten, met Nettekoven ontleend. Deze laatste naam is eigenlik een plaatsnaam, en samengetrokken uit den volledigen form Nettinkhoven. Een gehucht by Bonn in de Duitsche Rijnprovincie heet alzoo.

Deze geslachtsnaam Neeteson komt te Antwerpen voor onder den afwykenden form Neettesonne, en dezen zelfden vreemden form vertoonen ook de geslachtsnamen Heylesonne, Leenesonne, Meiresonne.

Patronymikale maagschapsnamen op son eindigende, komen ook veelvuldig onder duitsche Israëliten als geslachtsnamen voor. En met deze lieden zijn eenigen van die namen in de Nederlanden gekomen; b. v. Abrahamson, Davidson, Benjaminson, Levison met Levisson, Salomonson, enz. Eenige namen op sohn uitgaande, zijn natuurlik ook van hoogduitsche inkomelingen afkomstig; b. v. Behrensohn, Elsensohn, Levyssohn en Leefsohn. Ook zijn de namen dezer kleine groep hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, aan israëlitische geslachten eigen.

Door hollandsche misspelling is de oorspronkelike uitgang son by eenige nederlandsche geslachtsnamen tot zon geworden. Deze dwaze spelling vinden wy in de namen Gerbenzon, Gosenzon, Hanzon, Harmenzon, Janszon, enz. Gerben, de naam die aan Gerbenzon ten grondslag ligt, is een friesche mansvoornaam, nog heden in volle gebruik. Deze naam gaf ook oorsprong aan de geslachtsnamen Gerbens en Gerbensma.—Gosenzon beteekent: zoon van Gosen, van Gosewyn of Godeswyn, Godswin. Van dezen zelfden schoonen naam (Godswin immers beteekent Gods vriend) zijn ook de veelvuldig voorkomende geslachtsnamen Gozens, Gosens, Goossen, Goossens afgeleid.—Eenen zeer zonderlingen, pruikerig-geleerden form vertoont ook de geslachtsnaam Brouckxon, die in Vlaanderen inheemsch is, en in eenvoudig nederlandsche spelling als Broekson dient geschreven te worden. Nevens dit Brouckxon komen in de vlaamsche gewesten nog de geslachtsnamen Brouckx, Broecx en Broeckx voor, even als in de friesche gouen Broekema, Broeksma, Broeksema en Broekens, allen (zoon) van Broek, Broeke (Bruco) beteekenende. Dat dit Broeke een oude mansvóórnaam is, blijkt ontegenzeggelik uit de bovenstaande patronymikale geslachtsnamen. Hy is my echter in oude geschriften nooit voorgekomen; en evenmin vond ik hem vermeld in de bekende naamlijsten.

In het grootste deel der nederlandsche gouspraken luidt het woord zoon als zeun, seun of seune. Een paar hedendaagsche geslachtsnamen vertoonen dien byzonderen form. Dit zijn Goudezeune en Goudeseune, Janseune en Janszeune, en Lyseseune. De mansvóórnaam Goude, die aan Goudeseune oorsprong gaf, houd ik voor den zelfden naam als Goue, die, meestal in den verkleinform Gouke, nog heden by de Friesen in volle gebruik is. De friesche geslachtsnamen Gouma, Goukema en Goukes zijn daarvan afgeleid. En waarschijnlik ook de friesche dorpsnamen Dola-Goutum, meestal enkel Goutum genoemd, en Scharne-Goutum. De geslachtsnaam Gouwe (Gouwen? een tweede-naamval van Goue?), in Holland voorkomende, zal hier ook wel mede samenhangen. Over Lyse, de stamnaam van Lyseseune, zie men nader § 59.

§ 34. By het grootste deel der nederlandsche nieue patronymika is het oorspronkelike achtervoegsel zoon, soon nog meer versleten en verbasterd, dan in bovengenoemde voorbeelden aangegeven is. Namelik tot zen, sen, se en zelfs tot eene enkele z of enkele s. De geslachtsnamen die deze versletene formen vertoonen, zijn veel talryker dan die welke op de vollere formen son, zon, soone, enz. uitgaan.

Zie hier eenige geslachtsnamen, waar het oorspronkelike soon of zoon tot sen of zen is verbasterd: Freerkszen, Harmszen, Janszen, Janssen, Janzen en Jansen, Klaassen en Klaaszen, Lambrechtsen, Meinertsen, Pietersen, Willemsen.—Freerk, van Freerkszen, is de oud-nederlandsche verkorting van Frederik, die tegenwoordig in Holland door den hoogduitschen form Frits verdrongen is, maar in Friesland nog dikwijls voorkomt.

By eenigen van bovenstaande namen is de tweede-naamvalsform op s, tusschen den oorspronkeliken mansvóórnaam en het achtervoegsel sen of zen behouden gebleven, terwijl die s in andere namen niet meer geschreven wordt. By Harmszen en Janssen (Harm-s-zen, Jan-s-sen) komt zy voor; by Jansen (Jan-sen) en Pietersen (Pieter-sen) is ze verdwenen. Wijl deze s onmiddellik voorafgaat aan de s of z waarmeê de lettergreep sen, zen begint, zoo versmelten deze beide sisklanken in elkanderen, en raakt een er van gemakkelik in het schryven verloren, omdat men hem in het spreken niet afzonderlik kan onderscheiden.

By een paar geslachtsnamen valt juist het tegenovergestelde op te merken. Daar is niet slechts de s van den tweeden naamval behouden gebleven, maar die tweede naamval van den mansvóórnaam vertoont nog den volledigsten form op es, die sedert eeuen reeds uit de nederlandsche schrijftaal verdwenen is. En daarachter volgt dan nog het tot sen versletene woord zoon. Die namen zijn Gerdessen en Hugessen.—Gerd (Gert, saamgetrokken van Gerhart), in ouden tweeden-naamvalsform Gerdes, met sen, zoon daarachter, maakt Gerdessen. Even zoo Hugo, Huge, in tweeden-naamval Huges, met sen er achter: Hugessen. Uit deze samenstelling blijkt ook dat men de stemsate of klemtoon by ’t uitspreken dezer namen niet op den tweeden lettergreep moet laten rusten, zoo als dikwijls geschiedt. De geest onzer taal eischt dat de volle klemtoon op den eersten lettergreep valle.

De Vlamingen en Brabanders zetten van ouds allerlei reeds bestaande toenamen en geslachtsnamen in den tweeden naamval. Zy maakten er patronymika van voor de zoons van de mannen, die reeds zulke toenamen droegen. Ook by zulke eigenaardige namen welke niet in eenen tweeden-naamval gedacht kunnen worden, of waar de genitivus geheel overbodig was, of rechtstreeks tegen den geest der taal indruischte, deden zy toch zoo. Op bl. 46 is reeds op deze eigenaardige naamsforming gewezen; verder op in dit werk zal men ook nog meer voorbeelden daarvan vinden. En zoo komen er, hooftsakelik in de zuidelike Nederlanden, geslachtsnamen voor, waar nog eene geheel overtollige s, als uitgang van eenen tweeden naamval, gevoegd is achter een nieuformig patronymikon, achter eenen naam die reeds in den tweeden naamval staat. Door die opeenhooping van genitiven wordt den geest onzer taal geweld aan gedaan. Zulke namen konden dan ook slechts dáár ontstaan, waar de geest der taal zoo weinig gekend werd, zoo weinig gevoeld, dat men niet eens meer den reeds bestaanden tweeden naamval in de patronymikale namen erkende, dat men die naamsformen niet meer verstond. Adriaenssens, Aertssens, Bastiaenssens, Claeissens, Claessens, Christiaenssens, Diercksens en Dierckxsens, Janssens, Thijssens zijn voorbeelden van zulke dubbele vadersnamen, die onder de zuid-nederlandsche geslachtsnamen geenszins zeldzaam voorkomen. Janssens b. v. beteekent: zoon van den zoon van Jan. Zulke namen zijn ware monsters, echte wanformen. Dierckxsens is ook buitendien nog een monster van wanspelling.

My zijn nog een paar geslachtsnamen bekend, die ook tot deze groep behooren, maar die nog zonderlinger verbastering vertoonen, wijl het aanhangsel sen tot sin geworden is. Bruinssins en Lampsins zijn deze namen. Bruinssins beteekent: zoon van den zoon van Bruno.—Lampsins komt van den mansvóórnaam Lampe, die weinig of nooit meer in gebruik is, maar die in de lijsten van nederlandsche vóórnamen van Wassenbergh en Leendertz nog voorkomt, en ook, als Lampo, in Förstemann’s Namenbuch vermeld staat. Met Lampsins zijn ook de geslachtsnamen Lamping, Lampsma, Lampen, benevens Lampson in Engelland, van dezen ouden mansnaam afgeleid.

§ 35. Eenvoudiger in hun samenstelling zijn de geslachtsnamen waar het reeds verbasterde achtervoegsel sen ook nog de n verloren heeft en se geworden is. Hollanders en Zeeuen in d’ eerste plaats, maar ook wel Vlamingen en Brabanders, laten geerne, in hunne dageliksche spreektaal, de slot-n achter de woorden weg—’t is genoeg bekend. Zoo is in hun mond, b. v. van ’t oorspronkelike Michielszoon, Michielszen, weldra Michielsze of Michielse geworden. En wijl ze zoo spraken, schreven ze ook alzoo. En toen deze losse toenamen eerlang vaste geslachtsnamen werden, bleef die eigenaardige schrijfwyze wel behouden. Dat dit aanhangsel se achter sommige geslachtsnamen in der daad eene verbastering, eene inkorting is van sen, zoon, blijkt ook uit het voorkomen dezer namen meest in Holland en Zeeland, waar juist deze byzondere uitspraak heerscht. In de noordelike en oostelike Nederlanden, onder de friesche en saksische bevolking dier gewesten, waar men de slot-n achter de woorden juist zoo vol en duidelik, als met nadruk hooren laat, zijn deze namen oorspronkelik niet inheemsch. Van daar dat mansvóórnamen, die bepaaldelik in de friesche en saksische streken van ons land in zwang zijn of waren, ook niet als wortelnamen van deze geslachtsnamen voorkomen. Maar integendeel zijn dat juist zulke mansnamen als bepaaldelik in Holland en Zeeland gebruikelik zijn. Met ééne uitzondering—Jarigse, een geslachtsnaam die aan den frieschen mansvóórnaam Jarich ontleend is. Toch komt deze geslachtsnaam in Holland voor, en niet in Friesland; hy zal ook wel in Holland ontstaan zijn, als toenaam voor de zonen van eenen in Holland wonenden Fries Jarich. Echt friesche tegenhangers van dezen geslachtsnaam Jarigse zijn de geslachtsnamen † Jariga en Jarichsma met Jarigsma. De in Holland voorkomende geslachtsnaam Japikse heeft ook half en half een friesch voorkomen, in zoo verre Japik heden ten dage een meest friesche verbastering is van den naam Jacob, en men by dezen naam als van zelven aan den naam van den grooten frieschen dichter Gysbert Japicx denkt. Maar oudtijds kwam ook in Holland en andere nederlandsche gewesten de naam Jacob in den form Japik en Jappick voor, even zeer als nu nog in Friesland. Zoo vermeld nog het gildeboek van het Sint-Sebastiaans-Handboogschuttersgilde te Inghelmunster in West-Vlaanderen, zekeren Joos Jappick, op den jare 1716. De friesche weêrga van den naam Japikse is de geslachtsnaam Jacobsma, en een andere tegenhanger daarvan is de geslachtsnaam ’S Jacob.

Hier volgen nog eenige geslachtsnamen, patronymika op se: Aarnoutse, Adriaanse, Baafse, Faasse37. Deze namen eischen weinig verklaring. De mansnaam Baaf, die aan den geslachtsnaam Baafse ten grondslag ligt, is eene verhollandsching van het latynsche Bavo, en deze naam is oorspronkelik weêr het friesche Baue (zie bl. 62). In den verkleinform Baafje komt deze naam ook nog in Holland en elders als vrouenaam voor. Faasse komt van Faas, eene verkorting van Bonifacius. Van dit zelfde Faas zijn nog afgeleid de geslachtsnamen Fasinga en Fazinga en Faasma; terwijl het patronymikon Faasse nog in allerlei formen, als Faassen, Vaassen, Fasen, Vaesen, Faessen, Fase, zelfs Vase, als geslachtsnaam voorkomt. Lieven, waarvan Lievense, is de oud-nederlandsche afkorting van den vollen oud-germaanschen naam Liefwin, die, als geslachtsnaam, ook in den verbasterden form van Liwijn voorkomt; zie ook bl. 82.

Vooral in Zeeland zijn de nieue patronymika op se eindigende, als geslachtsnamen inheemsch. Opmerkelik is het dat er onder deze zeeusche namen eenigen zijn, die afstammen van mansvóórnamen, welke tamelik ongewoon, of in Nederland weinig meer in gebruik zijn. B. v. Aalbregse, Alewijnse, Boudewijnse.38

De geslachtsnaam Cruyce, ofschoon in zulk eene afwykende spelling voorkomende, behoort ook tot deze namen op se, wijl hy eigenlik als Kruisse (Kruissen, Kruis’zoon) moest geschreven worden. Hy komt dan werkelik ook in den form Kruysse als geslachtsnaam voor. Over den mansnaam waarvan dit patronymikon is afgeleid, zie men bl. 57. Waarschijnlik vertoonen de geslachtsnamen Kroese en Kroeze slechts eenen anderen form van dezen zelfden naam. Intusschen kan aan laatstgenoemde namen ook een ander woord ten grondslag liggen. Te weten: kroes, krullend; zie § 126. Waarschijnlik is de geslachtsnaam Bource ook anders niet dan zulk eene zonderling verkeerde, daarenboven nog half vreemde (fransche ou in plaats van nederlandsche oe) spelling van Boerse, (Boerssen, Boers-zoon) een patronymikon, even als Boeren, Boers en Boersma, van den mansvóórnaam Boere; zie bl. 79.

§ 36. In sommige geslachtsnamen is het woord zoon, soon nog meer verkort, dan tot zen, sen of se; het is samengekrompen tot eene enkele z, die men daarenboven slechts in geschriften ziet, maar in de uitspraak niet hoort. Deze geslachtsnamen, die oorspronkelik grootendeels, zoo niet allen, in Noord-Nederland inheemsch zijn, danken hun ontstaan aan de gewoonte van velen, vooral oudtijds en in de eigenlik-hollandsche gewesten, om hunnen vadersnaam, in den tweeden-naamval en met die z er achter, ter onderscheiding, te voegen tusschen hunnen eigenen vóórnaam en hunnen geslachtsnaam, of achter hunnen geslachtsnaam. Indien b. v. in de zelfde plaats twee mannen wonen, die beiden Jan De Boer heeten, maar de een is een zoon van Willem De Boer, en de vader van den anderen heette Hendrik—dan noemt de eerste zich Jan Willemsz. De Boer, en de andere Jan Hendriksz. De Boer, of Jan De Boer Willemsz. en Jan De Boer Hendriksz., voluit: Jan Willems-zoon De Boer en Jan De Boer Hendriks-zoon. Om de omslachtigheid in het noemen van die volle namen te myden, liet men ook weldra den eigenliken geslachtsnaam (De Boer) weg, en sprak men slechts van Jan Willemsz. en Jan Hendriksz., welke toenamen eerlang volkomen de plaats van den oorspronkeliken geslachtsnaam innamen. Heden ten dage, nu de zaak der geslachtsnamen vast geregeld is, kunnen zulke vadersnamen niet meer in vaste geslachtsnamen overgaan. Maar het gebruik om zulke toenamen, ter onderscheiding, te voeren, is nog hier en daar in zwang, niet het minst ook by de burgers, kooplieden en boeren in de kleine steden en dorpen van Noord-Holland, als overblijfsel van eene goede oud-nederlandsche zede.

Zie hier eenige geslachtsnamen, die tot deze groep behooren: Baltensz, Barendsz, Bruynsz.39 Grootendeels zijn ze van welbekende mansvóórnamen ontleend. Balt, (Bold, Bout) en Hilbert (Hildbrecht), de wortels van Baltensz en Hilbertsz, zijn wel weinig in gebruik, maar toch zeer goede oud-nederlandsche mansvóórnamen. En even zoo is het met den wortel van Duivensz, met den mansvóórnaam Duif, die nog zeldzamer voorkomt, en die, als zoodanig, niet gevonden wordt in de naamlijsten van Wassenbergh, Brons en Leendertz. Dat hy toch in gebruik was oudtijds, kan bewezen worden. In een stuk van den jare 1582, voorkomende in de »Oorkonden der geschiedenis van het Sint-Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden”, dl. II, bl. 720, worden vermeld: »die erffgenaemen van Duyff Jelles in Sintte Jacobstraet” te Leeuwarden. Hier is Duyff, Duif ’s mans vóórnaam; Jelles, patronymikon van den nog in volle gebruik zijnden frieschen mansnaam Jelle, de toenaam van Duif. Waarschijnlik hangt deze oude mansnaam samen met den oud-germaanschen mansnaam Dubi, die in Förstemann’s Namenbuch voorkomt. Even als Duyvensz stammen ook de geslachtsnamen Duyfs en Duyvis van den mansnaam Duif af, met Duifjes en Duyfjes, in verkleinform. Waarschijnlik ook het enkele Duif, ofschoon deze naam ook kan ontleend zijn aan den naam van den bekenden vogel, misschien als huisnaam, of van een uithangbord afkomstig. Of de nederlandsche plaatsnamen Duiven, Duivenee, Duivendyke, Duivendrecht, Duivenvoorde, en de namen van de dorpen Duveneck by Hoya in Hanover, Duvenstedt by Hamburg, en Düverodt by Sieg in de Rijnprovincie, ook aan dezen mansvóórnaam ontleend zijn, moet ik in het midden laten, maar komt my toch wel waarschijnlik voor.

Een groot gedeelte van de geslachtsnamen op sz uitgaande, zijn niet van algemeen-nederlandsche, maar van byzonder-friesche mansvóórnamen geformd. Zy komen dan ook meest in Friesland voor. Zie hier eenigen daarvan: Agesz, Edesz, Gelfsz.40—Age, Ede (Edo), Gelf of Gerlif, Halbe, Ige (Ygo), Lolke (verkleinform van Lolle), Meine, Melle, Nanne, Oeble (Oebele (Ubolyn) verkleinform van Oebe, Ubo), Ome (komt vooral in Groningerland en Oost-Friesland in den verkleinform als Oomke, Omke, Umke, Umco voor—van daar de geslachtsnaam Oomkens), Poppe, Rinse, Ruurd, Rouke, Sebe (is vooral aan de Eems in gebruik—van daar de oorspronkelik oostfriesche geslachtsnamen, friesche patronymika, Seba, Seeba en te Amsterdam verhollandscht Zeeba), Sibble, Sibe of Sybo, Sikke of Sicco—dat zijn allen mansvóórnamen in onze friesche gewesten nog in volle gebruik.

De geslachtsnaam Amesz is het patronymikon van den ouden, by Förstemann als Amo, by Leendertz als Ame vermelden mansvóórnaam, waarvan ook de geslachtsnaam † Amama een friesch patronymikon is. Bensz komt van Benne (zie bl. 28) en Lelsz van Lelle, Lello, een friesche mansvóórnaam, die wel zelden voorkomt, maar toch zoo wel door Förstemann, als door Wassenbergh, Leendertz en Brons in hunne lijsten is opgenomen, en die ook oorsprong gaf aan den naam van het dorp Lellens in Fivelgo (Groningen), met Lellingen, een dorp in Luxemburg, en Lelm (Lella-heim), een dorp by Königslutter in Brunswijk.

Eenige geslachtsnamen zijn my nog bekend, die, door verkeerde schrijfwyze, slechts eene enkele z achter den oorspronkeliken mansvóórnaam vertoonen, en waar van de s, het kenmerk van den tweeden naamval verloren gegaan is. Dat zijn Arentz, Baartz, Baerentz, Clootz,41 van de mansvóórnamen Arend, Barend en Leendert, die welbekend, en Baart, Kloot, Feite, Loot en Reit, die minder bekend zijn. Baart, Baert, ook Beert, is eene verbastering van Barend, Bernart; zie bl. 81. De mansnaam Kloot is my, als zoodanig, nooit in Nederland voorgekomen. Dat hy echter moet bestaan hebben, getuigen, nevens Clootz, nog de geslachtsnamen Cloots, Kloots, Klootsema, ook Clootens, Cloetens en Cluytens; misschien ook, in versletenen form, Kloos en Klosma, allen nieue patronymika. Eveneens de oude vadersnamen Clotinck en Cloetingh, en den naam van het dorp Kloetinge, by ter Goes in Zeeland. Kan deze mansnaam Kloot samenhangen met den oud-germaanschen naam, in frankischen form, Chlodio? De nederlandsche form die aan dezen ouden naam beantwoordt, is anders Lode, Lude, Luite. Deze naam Lode, Lote geeft de verklaring van den geslachtsnaam Lootz, met Loots—dit kan ook een beroepsnaam ijn, loods—, Looten, Loten, Lotinga en Lootsma.—Feite en Reit, van Feitz, Feits, Feytama, Feitema, Feites, en van Reitz, Reitinga, Reidinga, Reiding, Reidsma en Reits, zijn nog in volle gebruik als friesche mansvóórnamen.

§ 37. Eene zeer talryke groep van geslachtsnamen wordt door die vadersnamen geformd, by welken het achtervoegsel zoon, ook in zyne verschillende afgesletene formen, volkomen verloren is gegaan, zoo dat slechts een mansvóórnaam in den tweeden naamval is overgebleven. Zulke zeer eenvoudige namen zijn b. v. Bartels, Bastiaans, Commers42. Het grootste deel dezer namen eischt geenen naderen uitleg. Commer, Kommer is een oud-nederlandsche mansvóórnaam die nog heden, vooral ten platten lande in Zuid-Holland wel voorkomt. Koert en Coenders zijn beide ontleend aan samengetrokkene formen van den mansnaam Koenraad; zie bl. 74. Koop, de wortelnaam van Koops en Coops, is eene verbastering van Jacob, vooral in de friso-saksische streken van Drente en Overijssel in gebruik, en die ook aan de geslachtsnamen Kopinga, Copinga en Koopsma oorsprong gaf. Sibout of Sibolt, voluit Sîgbolt, Sîgbalt, is een schoone, volle oud-germaansche mansvóórnaam, die in Friesland en Groningen nog in gebruik is—onder den form Sibout meest in Friesland, als Sibolt meer in Groningerland. En zoo komen ook de geslachtsnamen Sybouts in het eerste, Sibolts in het laatstgenoemde gewest voor.

Onder deze groep van geslachtsnamen komen er ook velen voor, die aan schoone, volle oud-germaansche mansnamen ontleend zijn. Mansvóórnamen die thans in Nederland weinig of niet meer in gebruik zijn, tenzy dan in onze noordelike en noord-oostelike gewesten, onder de friesche en saksische bevolking dier gouen, maar die in de middeleeuen algemeen eigendom waren van alle germaansche volken. Deze patronymika moeten reeds vroeg, vóór 1600, tot vaste toenamen zijn geworden, en bleven later ook als vaste geslachtsnamen in gebruik, terwijl de oorspronkelike namen, waar zy van afstammen, by het nederlandsche volk als mansvóórnamen uitstierven. Zy getuigen nu nog van oude tyden, toen het germaansche taal-bewustzijn by ons volk nog levendig was. Zulke namen zijn: Arkenbouts, Bloemarts, Ganglofs.43 De mansnaam Arkenbout is nog als Archimbald in Engelland in gebruik. Bloemaart, Bloemhart, Bluomhart, een oude, schoone naam, al wordt hy in geen der my bekende lijsten van nederlandsche namen vermeld, is in Friesland althans nog niet geheel uitgestorven. Petrus Bloemerts (dat is Bloemerts-zoon) Prins, geboren te Dwingeloo, was van 1784–1828 predikant te Diever, in Drente. Van dezen zelfden naam stammen nog de geslachtsnamen Van Bloemersma (Bloemersma-sate is te Niekerk in het Wester-kwartier van Groningerland), en Blommerde, beiden patronymika; buitendien nog Blomhert, Blommaert, Bloemert, Blommert, Bloemer, en in Duitschland Blumhart. Bloemhart is een samengestelde naam, van Bloem en Hart, even als Evert, Everhart van Ever en Hart; Rykert, Richard, van Rijk en Hart, enz. De enkele wortel van dezen naam Bloem was oudtijds ook als mansnaam in gebruik. Dit getuigen de hedendaagsche geslachtsnamen Bloeming, Bloemink in Twente, Blumink in Duitschland, Bloomington in Engelland, allen oude vadersnamen. Buitendien nog Bloema, Bloemsma, Blomsma, Bloems en Bloemen, Blommen, Blomme, allen nieue patronymika. Misschien ook het enkelvoudige Bloem, met Blom. Ik vermeld al deze geslachtsnamen hier zoo opzettelik, omdat Wassenbergh, Leendertz en Brons de mansnamen Bloem en Bloemhart niet in hunne lijsten opgenomen hebben, en Förstemann slechts den stamnaam (Blom) vermeldt. Toch blijkt uit al deze geslachtsnamen dat deze mansvóórnamen hier oudtijds niet zoo zeldzaam kunnen geweest zijn.

De mansnamen die aan de overige hier genoemde patronymika ten grondslag liggen, hebben grootendeels ook nog aan andere hedendaagsche geslachtsnamen het aanzijn gegeven. Gerolt (Gerholt, Gerout) b. v. aan † Gerrolluma, † Gerroltsma, † Van Gerolsma, † Gralda, † Graalda, † Grolda, † Groldama, Greults, Gerelts, Gehrels, Gerrelts, Gerlsma, Geerlsma. In den verbasterden form Greult is deze naam onder de Friesen nog als mansvóórnaam in volle gebruik. Van Helmer (Helimar) komt † Helmersma, Helmering en Helmar. Van Remmer (Reginmar) komt Remmersma, Remmersna, Remmers. Van Wigmar, als Wiemer by de Friesen nog in dageliksch gebruik, behalve Wyemars en Wiemers nog Wiemerink.

In Friesland in d’ eerste plaats, maar ook onder de oorspronkelik friesche bevolking onzer andere noordelikste gewesten, is het oude gebruik om den vadersnaam in den tweeden naamval te plaatsen tusschen den eigenen vóórnaam en den eigenen geslachtsnaam nog in zwang gebleven tot op dezen dag. Nog in de vorige eeu heerschte dit gebruik daar algemeen. In deze eeu stierf het er in de steden eenigszins uit; thans is het er hooftsakelik tot het platte land bepaald, en ook daar neemt het reeds af. Ofschoon deze tusschengevoegde vadersnamen (Sibren Tjeerds Veldstra b. v. en Auke Sjoerds Sikkema) geene wettelike namen zijn, ofschoon de mannen die in het dageliksche leven zoo genoemd worden, in de boeken van den burgerliken stand slechts als Sybren Veldstra en Auke Sikkema vermeld staan, zoo hechten de Friesen aan deze patronymikale tusschennamen toch zoo veel weerde, dat zy volkomen de plaats innemen der eigenlike geslachtsnamen. Menigeen is in den kring zyner dageliksche omgeving slechts als Sibren Tjeerds of Auke Sjoerds bekend; en lieden, die dageliks met die mannen omgaan, weten soms in het geheel niet dat hunne geslachtsnamen Veldstra en Sikkema zijn. Zie ook bl. 14. In vorige eeuen, tot in het begin van de tegenwoordige, was dit gebruik nog veel meer in zwang, wijl de meeste Friesen uit de lagere standen toen geene geslachtsnamen hadden, en anderen hunne geslachtsnamen volkomen verwaarloosden. En dit is de oorzaak dat zoo velen van die toenamen, van die patronymika, van die friesche mansnamen in den tweeden naamval, in 1811 als geslachtsnamen aangenomen werden. Het getal dezer namen is zeer groot in alle noordelike gouen van Nederland. Slechts een twaalftal dier namen moge hier eene plaats vinden, als voorbeelden; Boeles, Bokkes, Binkes.44 De wortels dezer geslachtsnamen Boele, Ealse, Renger, enz. zijn allen als mansvóórnamen onder de Friesen in volle gebruik, en hebben buitendien nog aan menig anderen geslachtsnaam het aanzijn gegeven. Om ons tot drie er van te bepalen: Boelema, Boelma en Boelsma, Boelen, Boele, Boels, Boelens, Van Boelens, Bulens, Boelsen en Boelings, ook nog, van verkleinformen dezes naams: Boeltjes, Boeltjens en Boelken. Van Fedde komen Feddinga, Feddema, Fedden en Feddens. Van Rinke, verkleinform van Rinne, Renno, komen Rinkema, Rinken en Rinkens, † Rinnema, Renninghoff, Renning in Engelland, Renkema en Renken, Rentjema, Rintjema, en Rintjes.

§ 38. De oude Nederlanders schreven veelal eene x in plaats van eene ks; zy spelden de woorden bliksem, fluks, hoekske als blixem, flux, hoecxken. Nog veel meer boekstaafden zy hunne eigennamen alzoo, en die oude spelling vinden wy nog in sommige hedendaagsche geslachtsnamen terug. In § 19 zijn reeds eenigen van die namen (op incx uitgaande) behandeld. Hier dienen eenige maagschapsnamen, in nieuen patronymikalen form, welke die vreemde letter behouden hebben, vermeld te worden. Het zijn mansvóórnamen die op zich zelven eene k tot eindletter hebben; b. v. Hendrik, Dirk. Sommigen dezer geslachtsnamen hebben die k nog vóór de x behouden; by anderen is die letter volkomen in de x versmolten. Als voorbeelden noemen we: Bakx, Bax, Boeckx.45—Bakke, waar van Bakx en Bax tweede naamvallen zijn, is een oud-germaansche mansvóórnaam die in Förstemann’s Namenbuch als Bacco vermeld wordt, en waar de geslachtsnamen Baksma, Bakkes en Bakken, en, middellik, Bakhuizen en Van Bakkum ook van afkomstig zijn. Boeckx is op bl. 81 en 82 besproken. Derx is Derks, van Derk, de saksische form van Dirk; zie bl. 83. Farx is Farks, van Farke, een verkleinform van den ouden mansnaam Farre, Fare, Faro, die door Förstemann en Leendertz vermeld wordt. De friesche patronymika Faringa en † Farnia zijn van dezen mansnaam afgeleid, met de engelsche Farringdon en Farrington; en misschien ook wel Vaartjes, van den verkleinform. Hake, Haco is de oud-nederlandsche mansnaam, zoowel door Förstemann als door Leendertz in hunne naamlijsten opgenomen, waar de geslachtsnaam Haex (Haeks) van afgeleid is, met Haakma, Haaksma en Haaxma—deze laatste geslachtsnaam ook weêr met x in plaats van ks geschreven. Marx eindelik is de tweede-naamval van den mansnaam Marco, Marke, Mark (niet te verwarren met Marco, Marc, verkortingen van den bybelschen naam Marcus) een oud-germaansche naam, ook in samenstellingen (Markwart, Markolf) voorkomende. In den form Marks komt dit zelfde patronymikon ook als geslachtsnaam voor, terwijl de mansnaam Mark, Merk nog aan eenige andere geslachtsnamen oorsprong gaf, b. v. aan Markens, Merks, Merkens, enz.

Nog dient hier, wegens zyne byzondere, geheel verouderde spelling vermeld te worden de geslachtsnaam Wincqz. In eenvoudiger spelling is deze naam Winks, een tweede-naamval van den mansnaam Winke, die weêr een verkleinform is van den oud-nederlandschen mansvóórnaam Winne, Wyne of Win, Wyn, ’t welk vriend beteekent in de oud-germaansche talen. Vele oude en volle mansnamen zijn met dit woord win of wyn samengesteld; b. v. Alewijn (Adelwin), Boudewijn (Boldwin, Bolduin), Liefwijn (zie bl. 82 en 88), Harrewijn, Oortwijn, enz. Als Winne en Wyne, Wynke en Winke zijn deze namen nog heden by de Friesen in gebruik. Zy hebben oorsprong gegeven aan de geslachtsnamen Winsma, Wynsma, Wyninga, Winia (zie § 29), Wynen, Wijnne, Wijnkes en Wienken. Misschien ook aan Windsma; zie bl. 63.

§ 39. Aan den Zaankant komen eenige geslachtsnamen voor, die hierin afwyken van andere patronymika, dat ze niet op es of eene enkele s, maar op is eindigen; b. v. Avis, Duyvis. Uitsluitend aan de Zaan eigen zijn deze namen niet. Ze zijn ook wel elders in Noord-Holland ten platten lande inheemsch (Galis, Tamisz), en komen eveneens, maar zeldzaam, in andere nederlandsche gewesten voor (Jonxis, Tanis). De oorsprong van den afwykenden form dezer vadersnamen is te zoeken in de gewoonte, welke sommige nederlandsche schryvers in vorige eeuen hadden, om den tweeden naamval van mansvóórnamen aldus te spellen. Eene gewoonte die in taalkundig opzicht wel verkeerd was, maar waar de eigenaardige uitspraak der volkstaal in sommige landstreken aanleiding toe gaf—gelijk zulks ook nog heden het geval is. Vooral by de Friesen heerscht deze uitspraak, en de spelwyze is in plaats van es achter mansnamen vinden we dan ook nog meest in oude friesche geschriften. In de »Oorkonden der geschiedenis van het Sint-Anthony-Gasthuis te Leeuwarden” kan men van deze spelling vele voorbeelden aanwyzen. In een geschrift van het jaar 1455, in dien bundel voorkomende (dl. 1 bl. 22), vinden we iemand als Hemka Reenkys zoen vermeld; dat is Hemka, Reenkes zoon. In een ander geschrift—aldaar dl. I, bl. 28—, van den jare 1457 komt Jarich Joenkis zoen voor; dat is: Jarich Joenkes zoon. En deze zelfde man heet in eene andere oorkonde van dat zelfde jaar—dl. I, bl. 30—slecht weg Jarich Joenkis. Dan staan nog in deze oorkonden vermeld: Bauke Sickis—in plaats van Sickes, zoon van Sikke—46, Hiilgond Siiurd Buiickis wiif—Hillegonda, de vrou van Sjoerd Buikes (zoon)—47, Jan Nannis48, Jan Mennis49, Trin Jeppis50, en in een register van het jaar 1511, waar in de burgery de stad Dokkum met name wordt vermeld, Take Sapis.51

Merkweerdig is het, dat de geslachtsnamen op is en isz heden ten dage juist niet meer in ’t eigenlike Friesland voorkomen, maar meest in Noord-Holland. Trouens, de Noord-Hollanders zijn oorspronkelik Friesen, en de friesche eigenaardigheden bleven juist aan de Zaan het langst bewaard, tot in deze eeu.

De geslachtsnamen op is en isz, my bekend, zijn de volgenden: Alvis, Arisz, Avis.52 Het grootste gedeelte van de mansvóórnamen, die aan deze patronymika ten grondslag liggen, zijn bepaaldelik friesche namen, of althans by de Friesen meest in gebruik. Ook uit deze byzonderheid blijkt de friesche oorsprong dezer geslachtsnamen. De mansnaam Ave wordt door Leendertz vermeld. In verkleinform, als Aafje of Aafke is hy over geheel Noord-Holland en Friesland nog heden als vrouen-vóórnaam in volle gebruik. Over den naam Duif, waarvan Duyvis een nieue vadersnaam is, zie men bl. 90; over Fene, de stamnaam van Veenis, bl. 58. Jonxis komt van Jonke, Joenke, een oud-friesche mansvóórnaam, die tevens aan de geslachtsnamen Jonks, en † Joenkema oorsprong gaf, en zekerlik één is met den frieschen mansvóórnaam Jonge. Zoo dat ook de geslachtsnamen Jongema, Jongma, Jongsma, Jonges, Jonks enz. met Jonxis uit den zelfden wortel voortspruiten. Gale, tegenwoordig in Friesland ook als Geale voorkomende, is een friesche mansvóórnaam, waarvan, met Galis, nog de geslachtsnamen Galama en Galema, Galen en Gales, en, van den verkleinform, Gaaljema afgeleid zijn.

Niet enkel eenvoudige patronymika, die slechts tweede naamvalsformen zijn, zooals de bovengenoemden, vertoonen den uitgang is in plaats van es, ook in eenige met sen (zoon) samengestelde vadersnamen komt deze byzondere form voor. Het zijn de geslachtsnamen Alberdissen (Alberdes zoon, Alberts zoon), Breunissen (van Bruno? of van Bronno?), Domissen (als tegenhanger van Domis en Dommisse, dat de n verloren heeft, (van den ouden mansnaam Domme; zie § 46). Deze namen behooren dus eigenlik tot die welke in § 34 zijn vermeld, en staan in de zelfde verhouding tot de eenvoudige patronymika op is, als b. v. Bruinssins tot Bruinssens, Gerdessen tot Gerdes.

§ 40. De ryke nederlandsche taal kent twee verschillende wyzen om tweede naamvallen van mansvóórnamen te formen—afgezien nog van de byzonder-friesche wyzen. Te weten op s en op en: Dirks huis en Dirken huis. In de middeleeuen waren beide formen naast elkanderen in gebruik; ja, in vele nederlandsche gouen zal de laatste form wel de meest gebruikelike geweest zijn. Dit is tegenwoordig niet meer zoo. De schrijftaal heeft langzamerhand den form op en verworpen, en dien op s behouden. Heden ten dage is de genitivus op en geheel uit de schrijftaal verdwenen, en dien ten gevolge ook byna geheel uit de spreektaal. Slechts in enkele nederlandsche gouspraken bleef die oude, goede en welluidende form tot op dezen dag in gebruik. Onder anderen in het zoogenoemde Strand-hollandsch, in de volkstaal der hollandsche visschersdorpen aan de Noordzee, Zandvoort, Noordwijk, Katwijk, Scheveningen, enz. Dáár spreekt men nog van Dirken wægen, Gijsen skoit, Louen seun en Krijnen dochter, waar de schrijf- en spreektaal der stedelingen slechts Dirks wagen, Gijsbrechts schuit of Gijs z’n schuit, Laurens’ zoon of Lou z’n zoon en Krijns dochter of de dochter van Quirinus kent.

Natuurlik formde men oudtijds de nieuformige patronymika, die oorspronkelik anders niet zijn dan eenvoudige tweede-naamvals formen, even zoo op en. Zulke namen en toenamen als Marten Huyghen soon, Govert Thysen zone, Gerlof Bruynen zoon en Harm Foppen seun kan men in oude oorkonden zeer talrijk vinden. Het woord zoon sleet in het dageliksch gebruik ook al spoedig achter die toenamen weg, en zoo bleven slechts over: Marten Huyghen, Govert Thysen of Thyssen (zóó geschreven om den scherpen klank der s af te beelden, om te verhoeden dat men Thyzen zou lezen), Gerlof Bruynen, Herman Foppen, enz. Zelfs al hadden de oude Nederlanders reeds eenen vasten geslachtsnaam, dan plaatsten zy nog ten overvloede hunnen vadersnaam in dien byzonderen tweeden-naamval, achter hunnen eigenen doopnaam. Laurens, de zoon van Joost Baeck, een aanzienlik Amsterdammer uit de zeventiende eeu, schreef zynen naam als Laurens Joosten Baeck. En zyne tijdgenooten deden vast allen zoo. Zulke patronymika zijn ook in grooten getale als vaste geslachtsnamen tot op den dag van heden in stand gebleven. Toch is hun aantal niet zoo groot als dat der vadersnamen op s. Dat komt omdat reeds sedert de 16de eeu de schrijftaal den form op s begunstigde boven dien op en, en de meesten dezer toenamen van na dien tijd dagteekenen. Ook zal menigeen, die een zoon was b. v. van Dirk, en die door zyne tijdgenooten steeds (Jan) Dirken genoemd werd, toch dien toenaam, als hy hem schryven moest, wel als Dirks of Dirksz hebben neêrgesteld, wijl de mode dat eischte.

Zie hier eenigen van die geslachtsnamen op en, waar by de opmerking nog gemaakt moet worden, dat ze in alle nederlandsche gouen inheemsch zijn, maar meest by Friesen, Hollanders en Vlamingen: minder of slechts zeldzaam by Gelderschen en Brabanders. Alderden, Barten, Fransen53. Het grootste deel dezer namen is van bekende mansvóórnamen afgeleid, sommigen in oud-hollandsche afkortingen: Bart, Frans, Gijs, Huig, (Hugo), Joris en Goris (oud-nederlandsche formen van den kerkeliken mansnaam Georgius, George), Joost, Kerst (Kerstiaan, Christiaan), Luik (Lucas), Nolt (Arnold), Onno, Otto, Rijk, Thijs (Mattheus). Kees is de gewone nederlandsche verbastering (kosename) van den mansnaam Cornelis. De patronymika Keessen, Krelissen, Nelissen, Knelisse en Cornelissen stammen allen van dezen zelfden mansnaam af. Over den mansnaam Wyn, waarvan Wynen en Wijnne zie men bl. 97. Aan den geslachtsnaam Alderden ligt de volle oud-nederlandsche mansnaam Aldert, in Friesland meest Allert, ook Allart, voluit Adelhart, ten grondslag. De geslachtsnamen Aldringa en Van Aldringa, Aldrink, Alderding, Aaldrink, Alders, Alderts, Aldertsma, Allertsma en Allersma, Alers, Alerding, Alring, met Aldring en Aldrington in Engelland, zijn allen van dezen schoonen naam afgeleid. Zoo mede de plaatsnamen Aldrington in Sussex, Engelland; Aldringa-burcht te Bedum in Hunsego, Groningerland; Audrehem, dat is Alderda-heim, Adelharta-heim, woonplaats van Aldert, in Artesie, Frankrijk; Aldersbach by Vilshofen in Beieren; Allersma-heert te Godlinse in Fivelgo, Groningerland; en Alerdink, eene havesate by Heino in Salland, Overijssel.

De geslachtsnaam Alderden komt te Aalsmeer voor. Opmerkelik is het dat in dit overoude hollandsche dorp zoo vele eigenaardige oud-hollandsche geslachtsnamen, van volle, oud-germaansche mansnamen afgeleid, voorkomen. Trouens, Aalsmeer, dat eeuen lang, zoo lang de Haarlemer-meer nog meer was, een afgelegen dorp bleef, heeft eene eigenaardige bevolking, waaronder Oud-Doopsgezinden en Oud-Roomschen, die tot in deze eeu aan hunne oud-hollandsche, eenvoudige zeden getrou bleven, en zich door allerlei eigenaardigheden in kleeding, levenswyze, enz. van de andere hollandsche dorpelingen bleven onderscheiden. Behalve Alderden bestaan te Aalsmeer nog de soortgelyke geslachtsnamen Lubberden (van Lubbert, Ludbert, Ludbrecht), Syberden (van Sybert, Sîgbrecht), Jooren (van Jore) enz. Deze laatste naam is ook een oud-nederlandsche mansnaam, die door Wassenbergh, Leendertz en Brons in hunne lijsten wordt vermeld, en die ook aan de geslachtsnamen Joors (aan de Zaan) en Jorink (in Twente), en aan den plaatsnaam Jorum (Jora-heim, woonplaats van Jore), zooals eene state heet te Kubaart in Friesland, oorsprong gaf. De geslachtsnaam Kommerden (zie bl. 92) behoort ook tot deze kleine byzondere groep, benevens Blommerde (van Bloemhart, zie bl. 93 en 94) en Remmerde (van Remmer, Reginmar, zie bl. 94); de twee laatste namen in versletenen form, zonder slot-n; zie de volgende §.

By alle geslachtsnamen, patronymika op en, is de oorspronkelike mansvóórnaam niet zoo duidelik aan te toonen als by de bovengenoemden het geval is. Velen zijn van byzonder friesche mansvóórnamen afgeleid, en komen dies den niet-frieschen Nederlander vaak onverstaanbaar voor. Anderen zijn van oude, niet meer gebruikelike namen ontleend. Zie hier eenigen van zulke geslachtsnamen: Binken, Blanken en Blenken, Coelen54. De friesche mansvóórnamen Binke, verkleinform van Binne, Benno (zie bl. 28), Foppe (waarvan ook de geslachtsnamen Foppema, Fopma, Foppes, Foppens), Hedde (waarvan Heddinga, Heddema, Heddes, en Hedding in Engelland), Heere of Hero, Luit, (in verkleinform Luutzen) Makke, Okke of Occo, Poppe, Rense of Renso of Rinse, Sine (zie bl. 72), Temme of Tammo, Uneke of Unico, ook Oenke, Oentsen, alles verkleinformen van Uno, Oene; Warre en Wobbe, in verkleinform Wobke, Wopke, Wopco—die allen weêr aan zeer talryke geslachtsnamen oorsprong gaven, zijn de wortels van velen der genoemde patronymika. Blank, Blanco, waarvan Blanken en Blenken, even als Blanksma en Blanks, is een oud-germaansche, door Förstemann vermelde mansvóórnaam. De geslachtsnamen Coelen, Koelinga, Coelingh, Colinck en Koelinck, met Koolsma en Coolsma, Coolen en Coole, met Coles in Engelland (Coleshill heet eene stad in Warwickshire, Engelland; en Koolskamp is een dorp in West-Vlaanderen); met Kooltjes, van den verkleinform, misschien ook met Kool en Cool, wyzen duidelik op eenen mansvóórnaam Koele of Kole, al is my die naam nergens op zich zelven ontmoet. Hubben (de naam komt te Duinkerke voor) is een patronymikon van den oud-frieschen en ook oud-engelschen mansvóórnaam Hubbe, Hobbe, en bewijst al weêr de byzondere verwantschap van Vlamingen, Friesen en Engelschen. De vóórnaam Hobbe is in Friesland nog in volle gebruik, en gaf oorsprong aan de geslachtsnamen Hobbing, Hobbema, Hobma, Hobbes en Hobbie (zie bl. 70) alle in friesche gouen; Hobbes en Hobson komen ook in Engelland voor. Aan den geslachtsnaam Pollen, zoo mede aan Pollema en Polsma met Polsius in Friesland, Polling in Drente, aan Pols en Pollsen, waarschijnlik ook aan Pol (in Friesland), en aan de plaatsnamen Polleben, dorp by Eisleben in Saksen; Polling, dorp by Weilheim in Beieren; Pollhorn by Rendsburg in Holstein, moet een mansvóórnaam Pol of Polle ten grondslag liggen—al kan ik dien naam niet met bewyzen staven. Deze naam zal wel één zijn met de friesche mansnamen Pelle en Palle, waarvan Pelsma, Pels, Pellens en middellik Van Pellecom, met Palma, Palsma en Pals. Het patronymikon Snellen eindelik, is afgeleid van den oud-hollandschen mansnaam Snel, door Leendertz en Brons vermeld, en welke naam, volgens Förstemann, als Snello, ook aan andere germaansche volksstammen eigen was; zie bl. 47. De geslachtsnamen Snellens en Snellings, met Sneltjes—in den verkleinform—, misschien ook met het enkele Snel, en de plaatsnamen Snelleghem (Snellinga-heim), dorp in West-Vlaanderen, Schnellingen, dorp by Hasslach in Baden en Schnelsen, dorp by Pinneberg in Holstein, stammen allen ook af van Snello, dat is gezeid: de snelle, de vlugge.

By eenige geslachtsnamen, patronymika op en, is de mansvóórnaam die er aan ten grondslag ligt, over ’t algemeen zóó weinig bekend, dat men die namen voor alles eerder zoude houden, dan juist voor wat zy zijn. Immers zullen de meeste menschen, zoo zy deze zaak niet opzettelik onderzocht hebben, eer geneigd zijn in de geslachtsnamen Dyken, Roozen, Staelen, Sterren, Struyken, Veenen, Veeren, Vinken en Vossen meervoudsformen te zien van de woorden, dijk, roos, staal, ster, struik, enz. dan tweede-naamvalsformen van mansvóórnamen. En toch zijn zy dit laatste in der daad. Over de namen Fene en Fere, waar van Veenen en Veeren, kan men bl. 58 en bl. 30 naslaan. Dike, waar Dyken van komt, met Dykama, Dykema, Dikema, Dijkma, Dijksma, Diekes, Dykens en Dijksen, ook met Diekenga en Dikena in Oost-Friesland, en met † Dicing dat reeds een stamnaam was onder de oude Engelschen, is een mansvóórnaam, in Friesland nog in gebruik, en oorspronkelik eene samentrekking van Dideke, dat weêr een verkleinform is van Dide.—Roozen, met Roosen, misschien ook met Rose en Roos, stamt van den oud-nederlandschen, door Leendertz vermelden mansnaam Roos, die ook door Förstemann als oud-germaansch wordt aangegeven. Van dezen mansnaam stammen vele geslachtsnamen, die over alle Nederlanden verspreid zijn, en die het dus byna zeker maken, dat de mansvóórnaam Roos oudtijds hier te lande geenszins zeldzaam moet geweest zijn. Het zijn Rosinga, Rosema, Rozema, Roosma, Rozenga in onze friesche gouen, Rösing in Oost-Friesland, Roosens, Rooses en Reusens in Vlaanderen; en van de verkleinformen: Roosjen in Friesland, Roosjes en Roskes in Holland en Brabant, Röskens in Oost-Friesland.

Het zou waarlik te omslachtig worden, zoo ik hier alle verwante formen van de mansnamen, die aan de overige bovengenoemde geslachtsnamen ten grondslag liggen, en alle geslachtsnamen die er nog verder van afgeleid zijn, uitvoerig wilde aanduiden. Het zy dus genoeg hier nog te melden dat Stale of Stalle, Sterre of Stere of Star, Struuk, Finke (verkleinform van Finne) en Fosse allen goede oud-nederlandsche mansvóórnamen zijn, die allen uit oude oorkonden en andere geschriften kunnen bewezen worden, en allen aan talryke geslachts- en plaatsnamen oorsprong gaven.

De Nederlandsche Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis

Подняться наверх