Читать книгу Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch (met uitgeschreven verkortingen) - K. ten Bruggencate - Страница 23

Оглавление

Compromit, komprəmit, in gevaar stellen, compromitteeren.

Comptant, kaunt’nt, contant geld.

Comptoir, koŋtwö, kantoor, toonbank.

Comptroller, k’ntroulə. Zie Controller.

Compulsion, k’mpɐlš’n, dwang: On (By) compulsion = gedwongen; Compulsory = dwingend, gedwongen, dwang - -: Compulsory attendance = verplicht schoolbezoek; Compulsory military service.

Compunction, k’mpɐŋkš’n, wroeging, gewetensknaging; Compunctious = berouwhebbend.

Compurgation, kompɐ̂geiš’n, vrijspraak van een beschuldigde op de beëedigde verklaring van 12 personen; Compurgator of kəmpɐ̂gətə = iemand die zoo’n verklaring aflegt.

Computable, kəmpjûtəb’l, kompjutəb’l, berekenbaar; Computation = rekenen, berekening, omslag; Compute = (be)rekenen, omslaan, overwegen.

Comrade, komreid, kameraad, “burger”; Comradeship.

Con, kon, subst. het tegen: Pro and con = het vóór en tegen.

Con, kon, zorgvuldig nagaan, van buiten leeren; een schip sturen door aanwijzingen van den roerganger: He conned over his lessons = leerde zijne lessen van buiten; He conned thanks = betuigde zijn dank.

Concatenate, kənkatəneit, aaneenschakelen; subst. Concatenation.

Concave, konkeiv, subst. holte, (hemel), gewelf; adj. hol, concaaf; Concave verb. uithollen; Concavity, kənkaviti, holheid; Concavo-concave = hol aan de beide oppervlakten; Concavo-convex = hol aan de eene, bol aan de andere zijde.

Conceal, k’nsîl, verbergen, geheim houden, wegstoppen, vermommen; Concealable = wat verborgen kan worden; A concealed royalist = verkapte; Concealer = verberger, heler; Concealment = geheimhouding: Place of conceal = schuilhoek.

Concede, k’nsîd, toegeven, opgeven, toestaan, toestemmen: To concede attention to = schenken.

Conceit, k’nsît, subst. bevatting, begrip, meening, valsche waan, verwaandheid; eigenaardige, grillige opvatting of denkbeeld, spitsvondige geestigheid; Conceit verb. opvatten, zich verbeelden: He was a little out of conceit with her = hij mocht haar niet meer zoo graag; A man of a quick conceit = vlugge bevatting; A conceited fellow = verwaande vent; Conceitedness = inbeelding, geaffecteerdheid.

Conceivable, kənsîvəb’l, denkbaar, begrijpelijk; Conceive, k’nsîv, een denkbeeld vormen, denken, zich voorstellen, begrijpen, bevatten, opvatten, zwanger worden, ontvangen.

Concentrate, kons’ntreit, kənsentreit, in een punt vereenigen, concentreeren, samentrekken op; subst. Concentration; Concentrative = geneigd of dienend tot concentratie; Concentrativeness.

Concentre, k’nsentə, in een middelpunt samenkomen (samenbrengen); Concentric = Concentrical = concentrisch; subst. Concentricity = de eigenschap van of geschiktheid tot concentreeren.

Concept, konsept, begrip; Conceptual: Conceptual incongruities = begripsverwarringen, inconsequenties; Conception = voorstelling, begrip, opvatting, gedachte, ontwerp; ontvangenis.

Concern, k’nsɐ̂n, subst. zaak, onderneming, ding; belang, bezorgdheid, angst; Concern verb. betreffen, aangaan; ontstellen, bezorgd maken: A manufacturing concern = fabriekszaak; I have no concern with it = niets mee te maken; That is no concern of any one’s = dat gaat geen mensch wat aan; I do not care for the whole concern = ik geef niets om het heele spul: Common concerns = alledaagsche zaken; Forget such worldly concerns now = wereldsche zaken; I am concerned for your welfare = stel belang in (maar maak mij ongerust over); He was greatly concerned for the loss, his friend had suffered = hij had erg te doen met; To be concerned in a plot = betrokken bij; I am not concerned with his opinions = - - - gaan mij niet aan; So far as I am concerned = wat mij aangaat; Concerning = betreffende; Concernment = zaak: He has no concernment for it = hij bekommert er zich niet om.

Concert, konsət, overeenstemming, harmonie, concert: The European concert; They acted by concert = één van zin; I have acted in concert with your wishes = overeenkomstig uwe; Concert-hall; Concertize = concerten geven.

Concert, k’nsɐ̂t, samenwerken, afspreken, een plan maken, meerstemmig arrangeeren: The concerted works were Beethoven’s Seventh Symphony and Schumann’s Quartet in A minor = de uitgevoerde, ten gehoore gebrachte stukken.

Concertante, kontšɐ̂tanti, concertstuk voor solo-instrumenten; Concertina, konsɐ̂tînə, concertina (soort v. harmonica); Concerto = concertstuk (voor solo met begeleiding).

Concession, k’nseš’n, vergunning, concessie; Concession(n)aire, Fr. uitspraak, Concessionary, k’nseš’nəri. Concessioner (Amer.), concessionaris; Concessive = vergunnend, concessief.

Conch, koŋk, zeeschelp; Concha, koŋkə, oorschelp; gewelf van een halfkoepel of nis; Conchifera, koŋkifərə, schelpdieren met twee [106]schelpen; Conchiferous, koŋkifərɐs, schelpen voortbrengend of bevattend; Conchology, koŋkolədži, kennis van schelpen en hare bewoners.

Conciliar, k’nsiljə, Concilium - - -.

Conciliate, k’nsiljeit, verzoenen, bevredigen, (voor zich) innemen: A conciliating person = innémend mensch; Conciliation = verzoening, etc.; Conciliative, Conciliatory = verzoenend; Conciliator = bemiddelaar.

Concise, k’nsais, beknopt, zaakrijk; subst. Conciseness.

Concision, k’nsiž’n, besnijdenis; beknoptheid.

Conclave, konkleiv, (geheime) kardinaalsvergadering; de vergaderde kardinalen, hunne vergaderzalen, geheime zitting.

Conclude, k’nklûd, besluiten, beslissen, bepalen, opmaken uit, ten einde brengen, vaststellen, eindigen, sluiten: To conclude alliances (peace) = sluiten; I conclude from your words to his guilt = ik maak uit uwe woorden op, dat hij schuldig is; To be concluded = slot volgt; Conclusion, k’nklûž’n, besluit, einde, afloop, gevolgtrekking: I will try conclusions with him = mij met hem meten; Conclusive, k’nklûsiv, afdoende, beslissend: Conclusive evidence = afdoend bewijs; subst. Conclusiveness.

Concoct, k’nkokt, samenkoken, bereiden, zuiveren, overlèggen, smeden, beramen, verteren; Concoction = bereiding, overleg; beraming; Concocter = bewerker.

Concomitance, k’nkomit’ns, Concomitancy, co-existentie: In concomitance with = tegelijk met.

Concomitant, k’nkomit’nt, subst. het begeleidende of bijkomende; adj. vergezellend, bijkomend.

Concord, koŋköd, eendracht, overeenstemming, harmonie; Concordance, k’nköd’ns, overeenstemming, index, concordans; Concordancy = overeenstemming; Concordant = overeenstemmend; Concordat, k’nködat, overeenkomst, concordaat.

Concourse, kon(g)kös, toeloop, samenloop, menigte, vergadering.

Concrete, koŋkrît, kənkrît, subst. concreet begrip; beton; adj. compact, concreet, uit beton bestaande: The floor is concrete = de vloer is van beton; Concrete-steel = Ferroconcrete = gewapend beton.

Concrete, k’nkrît, een compacte massa vormen (daartoe vereenigen), kristalliseeren, met beton bouwen; Concreteness = concreetheid, geronnen of bevroren zijn, verdikking; Concretion = vastworden, vaste massa, verharding; Concretionary = door concretion ontstaan.

Concubine, koŋkjubain, bijzit; Concubinage, k’nkjûbinidž, concubinaat.

Concupiscence, kənkjûpisens, wellust, zondige begeerte, ontucht; adj. Concupiscent = Concupiscible.

Concur, k’nkɐ̂, samenkomen, samenvallen, overeenkomen, overeenstemmen, bijdragen tot, medewerken: I concur in this opinion, wish = ben het daarmede eens; To concur with the views of an author; Concurrence, k’nkɐr’ns, Concurrency, k’nkɐr’nsi, samenvallen, overeenkomst, vereeniging, goedkeuring, medewerking: Their entire concurrence with our plan; We acted in concurrency = wij traden gemeenschappelijk op; Concurrent, k’nkɐr’nt, subst. bijkomende omstandigheid, medewerker, mededinger; adj. samenwerkend, mededingend, gelijktijdig; subst. Concurrentness.

Concuss, k’nkɐs, schokken, dwingen (into); Concussion = schok, botsing; afdreiging: Concussion of the brain = hersenschudding; Concussive = schokkend.

Cond, kond, van eene hoogte de richting aanwijzen, waarin een schuit gestuurd moet worden, met ’t oog op een naderende school visschen; Conder, kondə, de persoon, die zulks doet.

Condemn, k’ndem, veroordeelen, afkeuren, berispen, onbewoonbaar of ongeschikt verklaren, verbeurd verklaren, dicht spijkeren: Ship and cargo were condemned = verbeurd verklaard; Condemned cells, Condemned sermon = cellen, preek voor ter dood veroordeelden; Condemned dwelling = onbewoonbaar verklaarde; Condemnable, k’ndemnəb’l, verwerpelijk, strafbaar; Condemnation = veroordeeling, verwerping, afkeuring; Condemnatory = veroordeelend, etc.

Condensability, k’ndensəbiliti, verdichtbaarheid; Condensable, k’ndensəb’l, verdichtbaar; Condensation, kondənseiš’n, condensatie, bekorting; Condense, k’ndens, verdikken, bekorten, condenseeren; zich condenseeren; Condenser, k’ndensə, condensor.

Condescend, kondəsend, zich verwaardigen, zich inlaten met, zich vernederen: He did not condescend to answer (on an answer) = verwaardigde zich niet; Condescending = minzaam, nederbuigend; Condescension: His condescension struck us all very favourably = zijne minzaamheid deed ons allen aangenaam aan.

Condign, k’ndain, verdiend: Condign punishment.

Condiment, kondiment, kruiderij.

Condite, k’ndait, inleggen, konfijten.

Condition, k’ndiš’n, subst. toestand, rang, eigenschap, voorwaarde, bepaling; Condition verb. bepalen, voorwaarden maken, bedingen, in goeden (gezondheids)toestand brengen en houden, keuren: I am not in a condition to feast with you = in de stemming, met u feest te vieren; Our horses take months to condition in South Africa = om aan ’t klimaat te gewennen; She felt herself growing quiet and conditioned again = gezond, flink; Conditional, subst. voorwaardelijke wijs, beperking; adj. voorwaardelijk; Conditionality = ’t afhankelijk zijn.

Condolatory, k’ndoulətəri, condoleantie…; Condole, k’ndoul, medetreuren, betreuren: He condoled his own misery = hij had medelijden met zichzelf; I condole with you on the loss you have suffered = ik condoleer u met; Condolence, k’ndoul’ns: A visit of condolence; Condolencer = hij die condoleert.

Condonation, kondəneiš’n, vergiffenis, goedvinding, het over het hoofd zien; Condone, k’ndoun, vergeven.

Condor, kondö, Z.-Amer. gier. [107]

Condottiere, köndotjêə, Ital. vrijbuiter of soldaat.

Conduce, k’ndjûs, leiden, strekken, bijdragen tot; Conducive, dienstbaar, strekkend tot: May your measures be conducive to that noble end! = mogen .… dienstbaar zijn aan … doel; subst. Conduciveness.

Conduct, kondəkt, gedrag, leiding, houding, geleide: Safe conduct = vrijgeleide; Conduct-roll = conduitelijst (van ambtenaren en officieren).

Conduct, k’ndɐkt, leiden, aanvoeren, voeren, vergezellen, richten, besturen, geleiden, gedragen: Who conducts your correspondence? = voert; Conducted: A well conducted boy = fatsoenlijke; Conductibility = geleidbaarheid; Conductible = geleidend; Conducting wire = geleiddraad; Conduction = geleiding; Conductive = geleidend; Conductivity = Conductibility; Conductor = leider, gids, bevelhebber, kapelmeester, muziekdirecteur, conducteur (van omnibus of tram), bliksemafleider; Conduct-money = reisgeld voor getuigen; Conductress = geleidster.

Conduit, kondit, kɐndit, waterleiding, kanaal; Conduit-pipe = buis.

Conduplicate, kondjûplikit, adj. dubbel gevouwen; Conduplicate verb. (kondjûplikeit), dubbel vouwen; subst. Conduplication.

Condyl(e), kondil, knokkel.

Cone, koun, kegel, denappel: Cone of sugar = suikerbrood; Cone-shaped = kegelvormig.

Confab(ulation), kənfab (konfab), kənfabjuleiš’n, gemeenzaam gesprek; Confabulate, Confab of Confab = keuvelen.

Confect, konfekt, bonbon.

Confect, k’nfekt, inmaken, maken; Confection, subst. suikergoed, het maken daarvan; confectie (kleeren); Confect verb. suikergoed maken; kleederen maken: She is kind enough to confection for the poor; Confectioner = suikerbakker; Confectionery = suikerbakkerij; suikergoed, bonbons; kroeg (Amer.).

Confederacy, k’nfedərəsi, verbond, complot; de verbondenen; Confederate, k’nfedərit, subst. bondgenoot; adj. verbonden; Confederacy verb. (k’nfedereit), verbinden, een verbond aangaan; Germanic Confederation = de Duitsche Bond (van 1815–66).

Confer, k’nfɐ̂, te rade gaan, beraadslagen; verleenen, overdragen, vergelijken; Conferee, konfərî, lid van een conferentie (Amer.); Conference, konfərens, beraadslaging, bijeenkomst, onderhandeling, overdracht, verleening; Conferrable = overdraagbaar; Conferrer.

Confess, k’nfes, erkennen, bekennen, toegeven, belijden, biechten: The priest confessed him = nam hem de biecht af; I confess to a weakness in his favour = ik beken, dat ik een zwak voor hem heb; She stood confessed, A maid in all her charms (Goldsmith) = bleek te zijn, ontpopte zich als; A confessed culprit = erkend; Confessedly = openbaar; Confession = bekentenis, erkenning, biecht: The Augsburg confession of faith = geloofsbelijdenis; She went to confess = ging biechten; Confessional = confessioneel; subst. biechtstoel; Confessionary, adj. biecht..; Confessor = biechtvader, belijder.

Confidant(e), konfidant, mann. of vr. vertrouweling, boezemvriend.

Confide, k’nfaid, verb. vertrouwen, toevertrouwen: I will confide my experiences in the public ear = aan het publiek toevertrouwen; Confidence = vertrouwen, zelfvertrouwen, driestheid, vertrouwelijke mededeeling: To have (place, put) confidence in; I took him into confidence; Confidence men = soort kwartjesvinders, die de Confidence trick toepassen door het slachtoffer over te halen om als token of Confidence zijn kostbaarheden etc. aan hen in bewaring te geven; Confident = vertrouwend, zeker, driest: I am confident that it is true = overtuigd; Confidential = vertrouwd, vertrouwelijk, geheim: Confidential clerk = procuratiehouder; Confidential position = post van vertrouwen.

Configuration, kənfigjureiš’n, uiterlijke gedaante; Configure, kənfig(j)ə, groepeeren.

Confinable, kənfainəb’l, begrenzend, begrensbaar; Confine, konfain, subst. grens, rand, uiterste.

Confine, k’nfain, begrenzen, opsluiten, beperken, bepalen tot: He is confined to his bed = hij moet het bed houden; To be confined (of) = bevallen (van); Confinedness, begrensdheid; Confinement = opsluiting; bevalling: Solitary confinement = eenzame opsluiting.

Confirm, k’nfɐ̂m, bevestigen, versterken, bekrachtigen; als lidmaat aannemen, vormen: He is a confirmed bachelor = verstokte oude vrijer; Confirmation = bevestiging; H. vormsel: Confirmation classes = catechisaties; Confirmative = Confirmatory = bevestigend, bekrachtigend.

Confiscable, kənfiskəb’l, confisqueerbaar; Confiscate, konfiskeit, kənfiskeit, adj. verbeurd (verklaard); Confiscate verb. verbeuren, verbeurd verklaren; subst. Confiscation; Confiscator of Confiscator = verbeurd verklaarder; Confiscatory = verbeurd verklarend.

Confiture, konfitjə, bonbon, suikergoed.

Confix, kənfiks, goed bevestigen.

Conflagration, konfləgreš’n, groote brand.

Conflict, konflikt, botsing, strijd, worsteling.

Conflict, k’nflikt, botsen, strijden, worstelen, in tegenspraak zijn met (with); Conflicting = tegenstrijdig.

Confluence, konfluens, samenvloeiing, vereeniging, toeloop; Confluent, subst. zijrivier, bijstroom; adj. samenvloeiend; Conflux = Confluence.

Conform, k’nföm, adj. overeenkomstig; Conform verb. van gelijken vorm maken, passend maken, (zich) schikken of voegen naar, overeenstemmen; zich aan de Staatskerk onderwerpen: You must conform yourself to our customs = u schikken naar; Conformable = overeenkomstig, meegaand: That is not conform to the facts = overeenkomstig; Conformation = vorm(ing), bouw, overeenstemming; Conformist = lid van de Anglikaansche kerk; Conformity = gelijkheid, overeenkomst, overeenstemming (ook: met den ritus der Anglik. kerk): In conformity with; They acted in conformity = dienovereenkomstig.

Confound, k’nfaund, verwarren, dooreenwarren, vernietigen, verbazen, bedremmelen, beschaamd maken: Confound it! = wat drommel; Confounded = verward, verbaasd; verfoeilijk, vervloekt, duivelsch.

Confraternity, konfrətɐ̂niti, broederschap. [108]

Confront, k’nfrɐnt, tegenover staan of plaatsen, het hoofd bieden, confronteeren: I have confronted them together = hen tegenover elkander geplaatst; I confronted him with his guilt = hield hem zijne schuld voor; subst. Confrontation.

Confucius, k’nfjûšiəs, Confusius.

Confuse, k’nfjûz, verwarren, beschaamd of verlegen doen staan, verbijsteren; Confusion = verwarring, verlegenheid, warboel, herrie, onduidelijkheid, ondergang: Confusion! = verduiveld! It was confusion worse confounded = het was eene onbeschrijfelijke verwarring.

Confutable, k’nfjûtəb’l, weerlegbaar; Confutation = weerlegging; Confute, k’nfjût, weerleggen, verijdelen.

Congeal, k’ndžîl, doen stollen of stremmen; Congealable = bevriesbaar; Congealment = Congelation.

Congee, konži, kɐnžî, subst. ontslag, afscheid; rijstwater (Indië). Zie Conjee.

Congelation, konžileiš’n, bevriezing, stremming.

Congener, konžənə, verwant, gelijksoortig iets; adj. verwant, gelijksoortig = Congenerous, k’nženərɐs.

Congenial, k’ndžînj’l, verwant, in geest en aard overeenstemmend, sympathiek; subst. Congeniality.

Congenital, k’ndženit’l, aangeboren, natuurlijk.

Conger, koŋgə, zeepaling (-aal); Conger-eel = (In Calif.) een soort lamprei.

Congeries, k’ndžîriiz, samenhooping, verzameling.

Congest, k’ndžest, ophoopen (van bloed, b.v.); Congestion = ophooping (van bloed), congestie: Congestion of the brain.

Conglobate, kongləbeit, kəngloubeit, Conglomerate, k’ngloməreit; adj. bolrond; subst. conglomeraat; Conglobate verb. tot een bal of bol verzamelen; Conglomeration = conglomeraat.

Conglutinate, kənglûtineit, samenlijmen, samenkleven, verbinden; subst. Conglutination.

Congo, koŋgou, Congo; ook = Congou.

Congou, koŋgû, zwarte thee.

Congratulate, k’ngratjuleit, gelukwenschen, zich verheugen met (on): Congratulation = gelukwensch; Congratulator = gelukwenscher; Congratulatory = felicitatie - -: Congratulatory letters.

Congregate, koŋgrigeit, verzamelen, samenkomen; Congregation = vergadering, (kerkelijke) gemeente, broederschap; Congregational = een gemeente der Independenten betreffend; Congregationalism = kerkel. zelf bestuur of leer der Independenten; Congregationalist = lid dier gemeenten.

Congress, koŋgres, vergadering, congres; Congress-man = lid van het congres (Amer.); Congressional, Congres - -.

Congreve, koŋgrîv: Congreve impression = Congrevische druk; Congreve match = lucifer; Congreve rocket = Congrevische vuurpijl.

Congruence, koŋgruens, Congruency, koŋgruensi, Congruity, k’ŋgrûiti, overeenstemming, gepastheid, congruentie; Congruent (with), Congruous (to, with) = overeenstemmend, samenpassend.

Conic, konik, kegelvormig, kegel - -; subst. kegelsnede = Conic-section = kegelsnede; Conics = leer van de kegelsneden; Conical = Conic (adj.); subst. Conicalness = kegelvorm.

Conifer, kounifə = conifeer (den, etc.); Coniferous = kegelvormige vrucht dragend: Coniferous tree = Conifer.

Conjectural, k’ndžektšurəl, vermoedelijk; Conjecture, k’ndžektšə, subst. gissing, onderstelling, conjectuur; Conjecture verb. gissen.

Conjee, kondžî, rijstwater.

Conjoin, k’ndžôin, samenvoegen, (zich) vereenigen: This, conjoined with his silence = in verband met zijn stilzwijgen; Conjoint = vereenigd, mede - -; subst. Conjointness.

Conjugal, kondžug’l, echtelijk; Conjugal knot = huwelijksband.

Conjugate, kondžugit, subst. woord van denzelfden oorsprong als een ander; adj. in paren vereenigd; Conjugate verb. (kondžugeit), vervoegen; Conjugation = verbinding, vervoeging; adj. Conjugational: Conjugational system.

Conjunct, k’ndžɐŋkt, vereenigd, verbonden; Conjunction = vereeniging, verbond, voegwoord, conjunctie; Conjunctive = subst. aanvoegende wijs; adj. nauw verbonden, vereenigd, verbindings …; Conjunctly = vereenigd, gezamenlijk; Conjuncture, k’ndžɐŋktjə, vereeniging, samenloop (van omstandigheden), crisis: Conjunction (Conjuncture) of circumstances.

Conjuration, kondžureiš’n, bezwering, tooverformule.

Conjure, k’ndžûə, bezweren, verzekeren, onder eede bevestigen.

Conjure, kɐndžə, tooveren, heksen, betooveren: To conjure up = bezweren, oproepen; You are no conjurer = gij hebt ook het buskruit niet uitgevonden; I have not got a conjurer’s cap = ik ben (daarin) geen heksenmeester; Conjurer = goochelaar; Conjuring-trick = goocheltoer.

Connate, koneit, kəneit, aangeboren, verwant, samengegroeid.

Connatural, kənatšərəl, nauw verwant, aangeboren (to).

Connaught, konôt.

Connect, kənekt, verbinden, vereenigen, (zich) aansluiten, in verbinding staan: In a connected form = vereenigd, saamgevoegd; Connected by marriage = geparenteerd; To be aristocratically connected = van aristocratische familie zijn; Connecting-rod = drijf-, koppelstang; Connection, kənekš’n, verband, verbinding, (bloed)verwantschap, bloedverwant, connectie, aansluiting (van spoorwegen), vereeniging, aantal klanten of clienten: In this connection = in verband hiermede; I bought a connection in that part of London = ik nam (voor geld) de practijk van een dokter (met diens patienten) over; Connections = handelsbetrekkingen; Connective = verbindingswoord; adj.: Connective tissue = bindweefsel.

Connecticut, kənetikɐt.

Connexion, kənekš’n = Connection.

Connivance, kənaivəns = Connivence = oogluikende toelating; Connive, kənaiv, oogluikend [109]toelaten, opzettelijk door de vingers zien (met at); Conniver = hij, die toelaat.

Connoisseur, konišûə, konisɐ̂, (kunst)kenner; Connoisseurship = Connoisseurschap.

Connotation, konəteiš’n, (bij)beteekenis, kenteeken; Connotative of Connotative, ook beteekenend, bijbeteekenissen hebbend; Connote, kənout, tegelijk beteekenen.

Connubial, kənjûbj’l, huwelijks…, gehuwd: Connubial bliss = huwelijksgeluk; Connubiality = echtelijke staat; Connubialities = echtelijke liefkoozingen.

Conoid, kounôid, conoïde; adj. kegelvormig.

Conquer, koŋkə, veroveren, onderwerpen, overwinnen; Conquerable = overwinnelijk; Conqueror: The Conqueror = Willem de Veroveraar; Conquest, koŋkwəst, verovering, onderwerping, overwinning.

Conrad, konrad; Conrade, konreid.

Consanguineous, konsangwinjəs, verwant in den bloede; Consanguinity = bloedverwantschap.

Conscience, konš’ns, geweten: In conscience = redelijkerwijs; In all conscience = voorzeker; Conscience clause (= Cowper-Temple clause) = bepaling in de Education Act (1870), dat ouders hun kinderen kunnen vrijstellen van het godsdienstonderwijs in de Elementary Schools; Conscience-keeper = iemand die als ons ‘uitwendig’ geweten fungeert; zielverzorger; Conscience money = vrijwillig gezonden bedrag als men te weinig belasting heeft betaald; Conscience-proof = verhard; Conscience-smitten (Conscience-stricken) = gekweld door; Conscientious, konšienšəs, nauwgezet, gewetens - -: subst. Conscientiousness; Conscionable, konšənəb’l, redelijk, billijk; Conscious, konšəs, bewust, gewaar, schuldbewust, zelfbewust: I am not conscious of any guilt = ik ben mij niet bewust van; subst. Consciousness.

Conscript, konskript, subst. iemand, die aangeloot is voor den krijgsdienst; adj. op de dienstrol geplaatst: Conscript fathers = senatoren (van Rome), raadsleden; Conscription = verplichte krijgsdienst.

Consecrate, konsəkrit, adj. geheiligd, gewijd; Consecrate verb. konsəkreit, heiligen, wijden, inwijden, consacreeren; Consecration = wijding, inzegening; Consecrator = inwijder; Consecratory = heiligend, wijdend.

Consecution, konsikjûš’n, opvolging, reeks, gevolgtrekking; Consecutive, k’nsekjutiv, geregeld, opvolgend, volgend; Consecutiveness = ’t op elkaar volgen.

Consensual, k’nsenšuəl, reflex - -; Consensus, k’nsensəs, overeenkomst, -stemming, sympathie.

Consent, k’nsent, subst. overeenstemming, berusting, toestemming; Consent verb. instemmen, berusten, toegeven: Silence gives consent = die zwijgt stemt toe; By (with) one, By common consent = éénstemmig; The age of consent = 14 jar. leeftijd in Engel.; Consentaneity, konsentənîiti, onderlinge overeenkomst; Consentaneous, konsenteinjəs, overeenstemmend, gelijktijdig; subst. Consentaneousness; Consentient, k’nsenšiənt, eenstemmig.

Consequence, konsikwens, gevolg, uitwerking, gewicht: In (By) consequence of = ten gevolge van, dientengevolge; That is of no consequence = van geen belang; He gave a bottle to keep up his consequence = hij schonk eene flesch voor zijn fatsoen; A man of consequence = van invloed; To play consequences = protocollen maken; Consequent = daaruit volgend, consequent; subst. gevolg; Consequential = consequent, gewichtig doende.

Conservancy, k’nsɐ̂v’nsi, behoud, bewaring: Thames Court of Conservancy = College ter bescherming van en toezicht op de visscherij en de scheepvaart op de Theems onder presidium van den Lord Mayor.

Conservation, konsəveiš’n, behoud: Conservation of force, energy = behoud van arbeidsvermogen; Conservatism = conservatisme; Conservative = subst. behoudsman; adj. behoudend, behoedzaam.

Conservatoire, konsɐ̂vətwö, muziekschool.

Conservator, konsəveitə, konsəveitə, bewaarder, conservator; Conservatrix, k’nsɐ̂vətriks.

Conservatory, k’nsɐ̂vətəri, broeikas, serre; muziekacademie (Amer.); adj. conserveerend, conservatief.

Conserve, konsɐ̂v, conserf.

Conserve, k’nsɐ̂v, conserveeren, goed houden; Conserver = inmaker.

Consider, k’nsidə, overwegen, beschouwen, waarnemen, bedenken, beloonen: Consider the end = let op; He put on his considering-cap = hij begon te overleggen; Considerable = aanzienlijk, gewichtig; subst. Considerableness; Considerate = attent, zorgvuldig, kiesch, omzichtig; subst. Considerateness; Consideration, k’nsidəreiš’n, overweging, aanzien, onderscheiding, achting, beweeggrond, invloed, vergoeding, premie, valuta, welwillendheid: He sold the picture for a consideration = voor iets meer dan den kostenden prijs; In consideration of = ter vergoeding van, met het oog op; Out of consideration for your interests = met het oog op; That is a consideration to me = een heele som voor mij; He extended his consideration to me = behandelde mij met consideratie; To take into consideration = in aanmerking nemen; Considerative = beschouwend, peinzend; Considering = in aanmerking nemende, lettende op, wat betreft.

Consign, k’nsain, overdragen, toevertrouwen, overmaken, consigneeren, toewijzen, onderwerpen: Consigned to happiness, to fetters = gewijd aan, verwezen tot; Consignation, konsigneiš’n, endossement, deponeering, consignatie; Consignee, konsainî, factor; geconsigneerde, geadresseerde; Consigner, k’nsainə, consigneerder, vervrachter = Consignor, k’nsainə, konsinô; Consignment, k’nsainm’nt, consignatie; geconsigneerde artikelen.

Consist, k’nsist, bestaan, voortbestaan, bestaanbaar zijn met: Happiness consists in contentment = het geluk is gegrond in de tevredenheid; What does it consist of? = waaruit bestaat het? Such things cannot consist together = zijn niet met elkander bestaanbaar; Consistence = samenstelling, dichtheid; Consistency = overeenstemming, volharding, consequentie: His idol was consistency = consequentie; Consistent, adj. vast, consequent, zich-gelijk-blijvend. [110]

Consistory, konsistəri, kənsistəri, vergadering, consistorie, kerkeraad.

Consolable, k’nsouləb’l, troostbaar; Consolate = To console; Consolation = troost; Consolatory = troostend, troost…

Console, k’nsoul, troosten, bemoedigen, tot berusting aansporen: I hope she will be consoled = dat zij zich zal schikken in haar lot; Consoler = trooster.

Console, konsoul, console; Console-table = consoletafeltje.

Consolidate, k’nsolideit, tot eene vaste en krachtige massa vereenigen, samentrekken, consolideeren; Consolidated fund = de gezamenlijke staatsinkomsten van Engeland en Ierland; Consolidated Stocks = Consols = werkelijke schuld; Consolidation = verdichten, vast worden, combinatie.

Consols, kənsolz, konsolz, Engelsche staatspapieren (Werkelijke Schuld).

Consonance, Consonancy, konsən’ns(i), overeenstemming, harmonie; Consonant = subst. medeklinker; adj. gelijkluidend; overeenstemmend; Consonantal = medeklinker…

Consort, konsöt, gemaal, makker: Prince Consort = Prins Gemaal.

Consort, k’nsöt, omgaan met (with), overeenstemmen, passen bij, vergezellen, escorteeren.

Conspectus, kənspektəs, overzicht, synopsis.

Conspicuous, k’nspikjuəs, duidelijk zichtbaar, buitengewoon, opzichtig: To be conspicuous by one’s absence = schitteren door afwezigheid; He made (rendered) himself conspicuous = maakte, dat de aandacht op hem viel; subst. Conspicuousness.

Conspiracy, k’nspirəsi, samenzwering, complot; Conspirator, k’nspirətə, samenzweerder; Conspire, k’nspaiə, samenzweren, beramen.

Constable, kɐnstəb’l, konstabel, slotvoogd, connetable: County constable = veldwachter; He has been outrunning the constable = heeft te groot geleefd; Constableship = ambt van - -; Constabulary, k’nstabjuləri, subst. de gezamenlijke konstabels, de geheele politiemacht; adj. politie - -: Constablary force.

Constance, konst’ns, Constanz; Constantia.

Constancy, konst’nsi, standvastigheid, volharding, trouw; Constant = onveranderlijk, voortdurend, standvastig, trouw.

Constantia, k’nstanšiə, soort wijn; Constantine, konst’ntain, konst’ntain, Constantijn; Constantinople, k’nstantinoup’l, Constantinopel; Constantinopolitan, adj. en subst.

Constellate, konstəleit, kənsteleit: The constellated sky = de met sterren bezaaide lucht; To be constellated = door zijn geboortester voorbestemd tot; Constellation = gesternte, sterrenbeeld.

Consternate, konstəneit, doen ontstellen; Consternation, konstəneiš’n, ontsteltenis.

Constipate, konstipeit, verstoppen; Constipation = hardlijvigheid.

Constituency, k’nstitjuənsi, de gezamenlijke kiezers; Constituent, subst. wezenlijk bestanddeel, lastgever, afgever, kiezer; adj. vormend, samenstellend, hoofd.., grond.., kies..: Constituent body = kieslichaam; Constitute, konstitjût, samenstellen, vormen, uitmaken, machtigen, benoemen: The constituted authorities = gestelde, wettige machten; We constituted ourselves the champion of the coloured races = wij wierpen ons op als; Constitution = inrichting, samenstelling, aanstelling, ziels- of lichaamsgesteldheid, regeeringsvorm, grondwet, staatsregeling; Constitutional = lichaams - -, geestes - -, gemoeds - -; constitutioneel; subst. wandeling: Constitutional government = grondwettelijke regeering; He went for a constitutional every day = maakte eene wandeling voor de gezondheid; Constitutive = Constituent: Constituent power = wetgevende macht.

Constrain, k’nstrein, dwingen, weerhouden, bedwingen, noodzaken, binden; Constrainable = bedwingbaar; Constrained = gedwongen: Constrained demeanour = gedwongen houding; Constraint = dwang, beperking, verlegenheid.

Constrict, k’nstrikt, samentrekken, samenkrimpen; subst. Constriction; Constrictor = sluitspier: Boa constrictor = reuzenslang.

Constringent, k’nstrinžənt, samentrekkend.

Construct, k’nstrɐkt, bouwen, opbouwen, vormen, plaatsen, construeeren, verklaren; Construction = samenstelling, maaksel, bouw, inrichting, uitlegging, constructie: What construction shall I put upon your words? = welke uitlegging moet ik - - -? The building was in course of construction = in aanbouw; Constructive = vormend, opbouwend; afgeleid, aangenomen: Constructive contempt (trust) = aangenomen smaad (vertrouwen); Constructor = bouwer, maker.

Construe, k’nstrû, konstrû, verklaren, uitleggen, vertalen, prepareeren.

Consuetudinal, konswitjûdin’l, Consuetudinary, konswitjûdinəri, door de gewoonte geijkt.

Consul, kons’l, consul; Consular, konšulə, consulair; Consulate = consulaat = Consulship.

Consult, k’nsɐlt, raadplegen, beraadslagen, letten op, overleggen: They consulted together = staken de hoofden bij elkaar; Consultation = beraadslaging, consult: Writ of Consult = verwijzing weer naar het eerste gerechtshof; Consultative = raadplegend; Consulting-room = spreekkamer (van een dokter).

Consumable, k’nsiuməb’l, verteerbaar, verbruikbaar; Consume, k’nsiûm, vernietigen, uitroeien, verteren, uitteren, gebruiken, afzetten: Consumedly = kolossaal, verduiveld; Consumer = verbruiker, afnemer.

Consummate, k’nsɐmit, adj. volkomen, volmaakt: Consummate verb. kənsɐmeit, konsəmeit, voltooien, afmaken: Consummate scoundrel = doortrapte schurk; Consummation = voltooiing, vervulling, dood; huwelijksgemeenschap.

Consumption, k’nsɐmš’n, uittering, vertering, verbruik, tering; consumptie: To be (go) in (into) a consumption = de tering hebben (krijgen); Far gone in consumption; Consumptive, teringachtig, tering - -; teringlijder.

Contact, kontakt, aanraking, voeling, contact, vereeniging: To come in contact with the law; Angle of contact = hoek, gevormd door een kromme lijn en de tangens daarvan; Point of contact = raakpunt. [111]

Contagion, k’nteiž’n, besmetting, pest, smetstof, gif; Contagious = besmettelijk, giftig: The Contagious Diseases Acts = Wetten op Besmettelijke Ziekten; subst. Contagiousness; Contagium = smetstof.

Contain, k’ntein, bevatten, omvatten, insluiten, bedwingen, (zich) goed houden: We contained the enemy until nightfall; I could not contain my laughter = inhouden, bedwingen; Containable = te bevatten; Container = vat, bak.

Contaminate, k’ntaminit, adj. bevlekt, besmet, bedorven: Contaminate verb. k’ntamineit, bevlekken, besmetten, bezoedelen, bederven: Contaminated fish; Contamination = besmetting, bederf; Contaminative = besmettend.

Contango, k’ntaŋgou, opgeld, betaald om de betaling der gekochte stukken tot over 14 dagen (Settlement-day) te mogen uitstellen (het tegengestelde van Backwardation); Contango-day = afrekeningsdag.

Contemn, k’ntem, verachten, geringschatten.

Contemplate, kont’mpleit, k’ntempleit, beschouwen, overpeinzen, van plan zijn, op het oog hebben, ernstig denken over; Contemplation = beschouwing, nadenken, droomerij: This is in contemplation = overweging; Contemplative = nadenkend, beschouwend, speculatief; subst. Contemplativeness; Contemplator, Contemplator = denker, etc.

Contemporaneous, kəntempəreinjəs, gelijktijdig; subst. Contemporaneousness; Contemporary (with), k’ntemp’rəri, gelijktijdig; subst. tijdgenoot, persoon (blad, tijdschrift) van denzelfden (leef)tijd.

Contempt, k’ntemt, verachting, geringschatting: Contempt of Court = beleediging van het (gerechts)hof; In contempt of = in weerwil van; To hold in contempt = verachten; Contemptible = verachtelijk, nietig; subst. Contemptibleness; Contemptuous, k’ntemtjuəs, smalend, onbeschaamd; subst. Contemptuousness.

Contend, k’ntend, betwisten, betoogen, beweren, strijden, worstelen, streven (met for); Contending = tegenstrijdig.

Content, k’ntent, subst. voldaanheid, berusting; Content verb. tevreden stellen; adj. tevreden, voldaan; vóór (stemmer in het House of Lords): To one’s heart’s content = naar hartelust; I am content = ik stem het toe, ben er voor; Not content = (ik stem) tegen; To content oneself = zich vergenoegen; Contented(ness) = tevreden(heid) = Contentment: Contentment is above riches = tevredenheid gaat boven rijkdommen.

Content, k’ntent, kontent, inhoud: Table of contents = inhoudsopgave; Content bill = inhoudsopgave van sommige couranten.

Contention, k’ntenš’n, strijd, twist, naijver, argument, bewering: My contention is, that.… = ik beweer, durf volhouden, dat.…; Contentious, twistziek; subst. Contentiousness.

Conterminous, k’ntɐ̂minɐs, dezelfde grenzen hebbend, aangrenzend.

Contest, kontest, strijd, twist, geschil.

Contest, k’ntest, betwisten, strijden om, worstelen, wedijveren: Contested election = verkiezing, waarbij meer dan één candidaat voor ééne plaats is; To contest a borough = als candidaat optreden voor; Contestable = bestrijdbaar, strijdig; Contestant = mededinger.

Context, kontekst, samenhang; Contesture, k’ntekstjə, samenweefsel, samenstelling, samenhang, bouw.

Contiguity, kontigjûiti, samenhang, nabijheid; Contiguous, k’ntigjuəs, aangrenzend, nabij (met to).

Continence, kontinens, Continency, kontinensi, matigheid, zelfbeheersching, maat, kuischheid.

Continent, kontinent, subst. vastland, Europa (behalve Engeland), stoffelijk omhulsel, aarden vat; adj. kuisch, matig, onafgebroken, bevattend; Continental = continentaal; subst. bewoner van het Continent: The Continental Powers = de Europeesche mogendheden (behalve Engeland); The Continental system, van Napoleon I; Continentalize = zich naar vastelandsgewoonten schikken.

Contingency, k’ntinž’nsi, gebeurtelijkheid, toevallige gebeurtenis: In a certain contingency = onder bepaalde omstandigheden; Contingencies = onvoorziene uitgaven: Contingencies of war = krijgskans; Contingent, k’ntinž’nt, subst. toevallige gebeurtenis, aandeel, contingent; adj. voorwaardelijk, toevallig, mogelijk, eventueel: My promise is contingent on your going away = ik beloof het onder voorwaarde, dat gij weggaat.

Continual, k’ntinjuəl, voortdurend, onophoudelijk, herhaald, voortgezet: Continual fever = aanhoudende koorts; subst. Continualness; Continuance = onafgebroken opeenvolging, volharding, verloop, verblijf: For a continuence = op den duur; In continuence of time = in verloop van tijd; Continuation, k’ntinjueiš’n, voortduring, voortzetting, vervolg, prolongatie: Continuation day = beursdag, waarop de interest verrekend wordt; Continuation-schools = M.U.L.O. scholen; Continuations = broek; Continuative = uitdrukking die, of koppelwoord, dat voortduur uitdrukt.

Continue, k’ntinjû, voortduren, voortzetten, blijven, duren, vertoeven: The weather continued fair for several days = het weer hield zich verscheidene dagen goed (bleef droog); To be continued = wordt vervolgd; Continued in our next = voortzetting in ’t volgend nommer; Continued fever = hardnekkige.

Continuity, kontinjûiti, samenhang, onafgebroken verband, continuiteit; Continuous: Continuious rains = onophoudelijke regens.

Contort, k’ntöt, adj. ineengedraaid; Contort verb. wringen, draaien; Contortion, k’ntöš’n, verdraaiing, verminking (vooral der ledematen); verrekking: To make contortions = zich in alle bochten wringen; Contortionist = slangenmensch; woordverdraaier.

Contour, k’ntûə, kontûə, subst. omtrek, buitenlinie; Contour verb. een omtrek of schets maken.

Contra, kontra, contra: Per contra = in tegenvordering; Contraband, kontrəband, subst. smokkelhandel, verbod, smokkelgoederen (= Contraband-goods); adj. (wettig) verboden: Contraband trade; Contraband of war; Contrabandist, kontrəbandist = smokkelaar.

Contract, kontrakt, contract, verdrag, acte, overeenkomst; huwelijk; huwelijksacte, [112]aanneming (v. bouwwerken, etc.): Contract-work = aangenomen werk.

Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch (met uitgeschreven verkortingen)

Подняться наверх