Читать книгу Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch (met uitgeschreven verkortingen) - K. ten Bruggencate - Страница 24
ОглавлениеContract, k’ntrakt, samentrekken, verkorten, inkrimpen, verloven, zich op den hals halen, aangaan, maken, oploopen, aannemen: To contract friendship = vriendschap aangaan; Contractibility = inkrimpbaarheid, samentrekbaarheid; adj. Contractible, Contractile; Contracting parties = contracteerende partijen; Contracting price = leveringsprijs; Contraction = samentrekking, afkorting, oploopen, aangaan van; Contractor = aannemer, leverancier, sluitspier; Contractor-built houses = bij aanneming gebouwde.
Contra-dance, kontradâns, quadrille.
Contradict, kontradikt, tegenspreken, ontkennen, weerspreken; Contradiction = tegenstrijdigheid: That is a contradiction in terms = tegenstrijdigheid in woorden; Contradictious = tegenstrijdig, twistziek; subst. Contradictiousness; Contradictoriness = tegenstrijdigheid; Contradictory = tegenstrijdig, onbestaanbaar met elkander (of one another).
Contradistinction, kontradistiŋkš’n, tegenstelling: In contradistinction to (from) = in tegenstelling met; Contradistinctive = tegengesteld; Contradistinguish = door tegenstellingen onderscheiden.
Contralto, kəntraltou, tweede alt.
Contrapuntal, kontrapɐnt’l; Contrapuntist. Zie Counterpoint.
Contrariety, kontrəraiiti, tegenstrijdigheid, moeielijkheid = Contrariness = weerspannigheid; adj. Contrarious; Contrary, kontrəri, subst. tegendeel, tegenstelling; adj. tegengesteld, weersprekend, strijdig, vijandig, weerspannig, knorrig: On the contrary = integendeel; To the contrary = niettegenstaande: He will come, all rumours about his health to the contrary; Unless I hear to the contrary = tegenbericht krijg; Contrary to equity = in strijd met de billijkheid; Contrary wind = tegenwind.
Contrast, kontrast, tegenstelling.
Contrast, k’ntrast, tegenover elkander staan of stellen (met with), afsteken bij.
Contra-tenor, kontratenö, tweede tenor.
Contravallation, kontravəleiš’n, door belegeraars opgeworpen reeks van borstweringen.
Contravene, kontravîn, in tegenspraak zijn, tegenwerken, overtreden; Contravener = overtreder; Contravention = tegenwerking, overtreding: He did it in contravention of that rule = vlak tegen dien regel in.
Contributable, k’ntribjutəb’l, bij te dragen; Contribute, k’ntribjût, bijdragen (voor een gemeenschappelijk doel), bevorderen, medewerken; Contribution = bijdrage, brandschatting, belasting (Contribution-bag = kerkezakje); To levy a contribution on = brandschatten; Contributive = bijdragend, bevorderend; Contributor = bijdrager, medewerker, bevorderaar; Contributory = bijdragend: Contributory river = zijrivier; subst. = Contributor.
Contrite, kontrait, berouwvol, boetvaardig; Contrition, k’ntriš’n, diep berouw, droefheid.
Contrivance, k’ntraiv’ns, plan, uitvinding, middel, list; zuinig overleg; Contrive, k’ntraiv, beramen, maken, bedenken, het aanleggen, overlèggen; Contriver = beramer, etc.
Control, k’ntroul, subst. beperking, bestuur, controle, invloed, macht; Control verb. controleeren, in bedwang houden, invloed oefenen: He cannot control himself = zich niet beheerschen; Controllable = te controleeren; Controller = controleur, stroomregelaar; Controlment = Control.
Controversial, kontrəvɐ̂š’l, strijd …, polemisch; Controversialist = polemicus; Controversy, kontrəvɐ̂si, dispuut, geschil, strijdpunt; Controvert, kontrəvɐ̂t, betwisten, weerleggen; Controvertible = weerlegbaar.
Contumacious, kontjumeišəs, weerspannig, weerbarstig, zich verzettend, niet verschijnend; subst. Contumaciousness; Contumacy, kontjuməsi, (opzettelijke) weerbarstigheid, niet verschijnen; Contumelious = honend, verachtelijk, aanmatigend; Contumely = smaad, hoon.
Contuse, k’ntjûz, kneuzen; subst. Contusion; adj. Contusive.
Conundrum, kənɐndr’m, woordraadsel.
Convalesce, konvəles, beter worden; Convalescence = herstel, genezing; Convalescent = genezend, herstellings - -: Convalescent hospital = hospitaal voor herstellende zieken.
Convallaria, konvəlêrjə de plantensoort, waartoe het lelietje van dalen behoort.
Convection, k’nvekš’n, voortplanting; Convective = voortplantings - -.
Convene, k’nvîn, samenkomen, samenroepen, oproepen; convenieeren (Amer.); Convener = die oproept, etc.
Convenience(-cy), k’nvînj’ns(i), geschiktheid, gepastheid, gemak, gelegen tijd of plaats, wagen, stoel: Do it at your (earliest) convenience = zoo(dra) het u voegt; Consult your own convenience = regel het zooals het u best past; To meet the convenience of = zich regelen naar; Convenient = geschikt, gemakkelijk (gelegen, te vinden): I will make it convenient = zal het schikken, dat….
Convent, konv’nt, (nonnen)klooster.
Conventicle, k’nventik’l, subst. conventikel, geheime godsdienstoefening, bidstond of bedehuis (van afvalligen of uitgestootenen eener kerk); Conventicle verb. behooren tot (bezoeken van) conv.; Conventicler = bezoeker van een conventicle.
Convention, k’nvenš’n, samenkomst, vereeniging, (voorloopig) verdrag van oorlogvoerende partijen, verbond, afspraak, overeenkomst; Conventional, Conventionary = overeengekomen, afgesproken, stilzwijgend gewettigd, gebruikelijk, conventioneel; Conventionalism = conventionalisme, het conventioneele; Conventionalist = aanhanger van het conventioneele; Conventionality = gebruikelijkheid; Conventionalize = convent. voorstellen.
Conventual, k’nventjuəl, klooster - -; subst. kloosterling.
Converge, k’nvɐ̂dž, in één punt samenkomen; Convergence, Convergency = convergentie; Convergent = convergeerend.
Conversant, konvəs’nt, bekend, bedreven in, vertrouwd, gemeenzaam (with).
Conversable, k’nvɐ̂səb’l, gezellig, onderhoudend; Conversation, konvəseiš’n, verkeer, [113]omgang, gesprek: Criminal conversation = echtbreuk; We entered into conversation = wij raakten in gesprek; He joined in the conversation = hij sprak een woordje mee; Conversational = het gesprek betreffend, in gesprekvorm: Conversational powers = spraakzaamheid; Conversationalism: That is a conversationalism = familiare uitdrukking; Conversationalist = Converser.
Conversazione, konvəsatšouni, bijeenkomst ter bespreking van een letterkundig of wetenschappelijk onderwerp.
Converse, k’nvɐ̂s, omgaan (spreken) met, verkeeren; Converser = (onderhoudend) prater.
Converse, konvəs, subst. gesprek, gemeenzame omgang: To hold converse with.
Converse, konvəs, omgekeerd, wederkeerig; subst. omkeering, tegenstelling.
Conversion, k’nvɐ̂š’n, bekeering, verandering, omkeering, conversie, toeëigening; Conversionist = bekeerling: A conversionist sermon = preek van een bekeerling (waarin hij zijne redding vertelt).
Convert, konvət, bekeerde, geredde; leekenbroeder.
Convert, k’nvɐ̂t, veranderen, bekeeren, redden, omzetten in, converteeren, omkeeren, zich veranderen, aanwenden, in eigen gebruik nemen, doen overgaan: He converted his property into money, which he converted to his own use = te gelde maken… aanwenden; Converted India-rubber = gezwavelde; Convertibility = veranderbaarheid, etc.; Convertible = veranderbaar, enz.: Convertible terms = gelijkwaardige uitdrukkingen.
Convex, konveks, subst. en adj. convex; Convexity = convexe vorm; Convexo: Convex-concave = convex-concaaf; Convex-convex = bol aan beide zijden; Convex-plane = plan-convex.
Convey, k’nvei, vervoeren, verschepen (= Convey by water), overdragen, overbrengen, mededeelen; de gedachte wekken: My words do not mean to convey this; Conveyable = overdraagbaar; Conveyance = vervoer, vervoermiddel, rijtuig, overdracht, voortplanting: Letter of Conveyance = akte van overdracht; Conveyancer = Conveyancing-council = een ambtenaar, die akten v. overdracht maakt; Conveyancing-law = recht op de overdracht van eigendom; Conveyer = overbrenger.
Convict, konvikt, veroordeelde, galeiboef; Convict-colony = Convict-establishment = strafkolonie; Convict-ship = transportschip van gestraften.
Convict, k’nvikt, adj. schuldig bevonden; Convict verb. schuldig bevinden, veroordeelen; bewijzen, de onjuistheid aantoonen; Conviction = schuldigbevinding, overtuiging, vast geloof; Convictive = overtuigend.
Convince, k’nvins, overtuigen; Convincible = te overtuigen; Convincing proof = doorslaand.
Convive, konvaiv, tafelgenoot; Convive verb. kənvaiv, feestvieren; Convivial, k’nvivj’l, feestelijk, vroolijk, gezellig; Conviviality = feestelijkheid, enz.
Convocate, konvəkeit, bijeenroepen; Convocation = bijeenroeping, vergadering; synode van de 2 kerkelijke provinces (Canterbury en York) waarin Engeland verdeeld is; vergadering der gegradueerden eener universiteit.
Convoke, k’nvouk, samenroepen, oproepen, samenkomen.
Convolute, konvəl(j)ût, Convoluted, konvel(j)ûtid, ineengerold; Convolution = omdraaiing, ineenwikkeling; Convolvulus, k’nvolvjulɐs, winde.
Convoy, konvôi, konvooi, escorte: Convoy of prisoners = transport gevangenen.
Convoy, kənvôi, convoyeeren.
Convulse, k’nvɐls, krampachtig samentrekken, schokken, schudden, hevig ontroeren: To be convulsed with laughter = zich een stuip lachen; Convulsion = kramp, hevige ontroering, stuip; Convulsionary = krampachtig = Convulsive: Convulsive motion = stuiptrekkende beweging.
Con(e)y, kouni, kɐni, konijn; Con(e)y-burrow = konijnenhol; Con(e)y-wool = konijnenbont.
Conybeare, kɐnibêə.
Conyza, kənaizə, vlooienkruid.
Coo, kû, kirren, vrijen: They were billing and cooing together = zij zaten te vrijen.
Cooee (Cooey), kûi, signaal der Austral. boschbewoners; ook verb.
Cook, kuk, subst. keukenmeid, kok; Cook verb. koken, bereiden, een geflatteerde balans maken, vervalschen: Too many cooks spoil the broth = te veel koks bederven de brij; To cook a person’s goose = iemand geducht beetnemen; To cook up = opwarmen; Cook-shop = gaarkeuken; Cookery-book; School of cookery; Cooking-box = hooikist; Cooking-range (-stove) = fornuis.
Cookie, kuki, koekje; (Am.).
Cooky, kuki, iemand die met Cook (den Engelschen Lissone) reist.
Cool, kûl, subst. koelheid, frischheid; adj. koel, frisch, kalm, onhartstochtelijk, onverschillig, onbeschaamd, brutaal: Cool verb. afkoelen, bekoelen, koelen, koel (kalm) worden (down): Cool as a cucumber = zoo brutaal mogelijk; bij zijn neus langs; I call it cool = onbeschaamd; It cost me a cool hundred = honderd guldentjes; Cool your brain = kalmeer je wat; He cooled his heels = hij moest lang buiten wachten; Cooler = koeldrank, koelvat, koelkan: Butter cooler; Cool-headed = onhartstochtelijk, zichzelf meester; subst. Cool-headedness = bezonnenheid; Coolish = wat koel (koud); Coolness = koelheid, kalmte, koudbloedigheid, onbeschaamdheid; Coolth = het koel zijn.
Coolie, kûli, koelie.
Coom, kûm, dik wagensmeer, roet, zaagmeel, stof, vuil.
Coomb, kûm, maat van vier bushels (± 141 L.); ook: Comb, koum.
Coon, kûn, verkorte vorm van Racoon, waschbeer: You are a gone coon = je bent erbij, voor de poes (Am.); Old coon = slimmerd.
Coop, kûp, subst. kippenhok, konijnenhok, kuip.
Cooper, kûpə, subst. kuiper; mengsel van half stout en half porter; Cooper verb. kuipen; bederven, vervalschen; begrijpen (Am.): [114]Coopered up = opgeknapt; Cooperage, kûpəridž, kuiperswerk, kuiperij, kuipersloon = Coopery.
Co-operant, kou-opər’nt, medewerkend; meewerkende oorzaak; Co-operate, kouopəreit, samen-, medewerken; Co-operation = samenwerking, medewerking; Co-operative: Co-operative Society = Vereeniging Eigen Hulp; Co-operative Stores = winkel v. E. H.; Co-operator = medewerker.
Co-ordinate, kouödinit, adj. van dezelfde orde of macht; subst. coördinaat; Co-ordinate verb. (kouödineit), doen coördineeren, samenvatten, in overeenstemming brengen; Co-ordination = coördinatie.
Coot, kût, meerkoet.
Cop, kop, pakken, gappen, stelen.
Copaiba, kəpeibə = Balsam of Copaiba.
Copal, koup’l, copal.
Copartner, koupâtnə, deelhebber, compagnon; Copartnership = compagnieschap.
Cope, koup, koorhemd, kap; (blader)dak, uitspansel (= Cope of heaven); Cope verb. met een mantel (dak, koepel) bedekken; een kapgewelf vormen; bestrijden, tegemoet treden; handel drijven; wedijveren, meedoen: To Cope with = voldoen aan; This copes best with women = daarmee komt men bij vrouwen het verst; The doctors could not cope with all the wounded = konden al de gewonden niet helpen.
Copenhagen, koup’nheig’n.
Coper, koupə, vaartuig, dat aan de visschers op de Noordzee jenever, etc. verkoopt.
Copernican, kəpɐ̂nik’n, van Copernicus.
Copestone, koupstoun, sluit-, hoek-, of deksteen.
Cophetua, kəfetjuə.
Copier, kopjə, copiïst, naäper, copieermachine.
Coping, koupiŋ, muurkap: Coping-stone = Copestone.
Copious, koupjəs, overvloedig, volledig, wijdloopig, vrijgevig; subst. Copiousness.
Copper, kopə, subst. rood koper, ketel, koperen munt; klabak, smeris; adj. van koper; Copper verb. met koperen platen bedekken; Coppered = Copper-bottomed = gekoperd; Copper-beech = bruine beuk; Copper-head = vergiftige slang (Am.); heimelijke vijand; scheldnaam (in den Am. vrijheidsoorlog) voor een Noord-Amerikaan, die het met de Zuidelijken hield (Copper-headism); Copperish = koperachtig; Copper-plate = koperplaat, kopergravure; Copper-smith; Copper-wire; Copper-worm = paalworm; Coppery = koperachtig, koper - -; naar koper smakend.
Copperas, kopərəs, koperrood.
Coppice, kopis, onderhout, kreupelboschje.
Coprolite, koprəlait = Coprolith, coprolieten, dreksteen.
Copse, kops, onderhout wegsnoeien, of aanplanten; subst. = Coppice; Copsy = met struikgewas begroeid.
Copt, kopt, Kopt; Coptic, subst. en adj. Koptisch(e taal).
Copula, kopjulə, koppelwoord; Copulate, verb. paren; copuleeren; Copulation, verbinding, paring; Copulative, adj. verbindend, parings - - - -; subst. copula, verbindingswoord.
Copy, kopi, subst. afschrift, manuscript, exemplaar, kopie, model; Copy verb. afschrijven, nabootsen: Foul copy = concept, ontwerp; That’s copy = dat is een bekende zaak; He made copy out of it = maakte er gebruik van voor krant of tijdschrift; He set us copies = hij schreef ons een regel voor om na te schrijven; To take copy of = tot voorbeeld nemen; To copy fair, To copy out = in ’t net schrijven (To write out a fair copy); To copy from nature; Copy-book = schrijfboek (voor schoonschrift), copieboek; Copyhold, kopihould, een soort erfpacht (Het erfpachtsrecht van den Holder of a Copyhold Estate bestaat in een copy van de inschrijving daarvan in the Court Rolls van de Manor waarvan elke copyhold steeds een deel uitmaakt. Voldoet de holder slechts aan zekere Customs of the Manor, dan staat zijn bezit even vast als dat van eenig landeigenaar); Copying-ink (Copy-paper, Copy-press) = copieerinkt, etc.; Copyist = Copier; Copyright = copierecht: The paper was duly copyrighted = het recht op den inhoud van het blad (of artikel) was (werd) volgens de wet verzekerd.
Coquet, kəket, coquetteeren; Coquetry, koukətri, kəketri, behaagzucht; Coquette, kəket, behaagziek meisje, coquette; Coquettish = coquet.
Cor, kö = Coroner; Corinthians.
Coracle, korək’l, visschersboot, bestaande uit een houten geraamte met leer of wasdoek overtrokken (Ierl.).
Coral, kor’l, subst. koraal, kinderrammelaar; adj. van koraal, koraalachtig: Coral-beads = koralen halssnoer; Coral-diver; Coral-fishing; Coral island; Coralliferous = koraalbevattend; Coralliform, Coralliform = koraalvormig; Coralline, korəl(a)in, koraal…; subst. koraalmos, koraaldier; Corallite, korəlait, koraliet.
Corb, köb, kolendragers- of mijnwerkersmand, aalmoezenmand.
Corban, köb’n, offerande als gevolg van eene gelofte (bij de Israelieten); de offerande van schapen (bij de Mahomedanen), die onder de armen verdeeld worden.
Corbeil, köb’l, schanskorf.
Corbel, köb’l, subst. draagsteen of draagijzer, nis, kraagsteen van eene Corinthische zuil; Corbel verb. laten steunen op een corbel; Corbel-steps = geveltrapjes, trapgevel; Corbel-table = aan den muur bevestigde, op een corbel rustend uitsteeksel.
Cord, köd, subst. touw, snoer, band, streng, snaar; vadem hout (128 kub. voeten); Cord verb. met een touw binden (ook: Cord up), vamen; Cord-maker = touwslager; Cordwood = vademhout; Cordage = touwwerk.
Cordate(d), ködeit(id), hartvormig.
Cordelia, ködîljə.
Cordelier, ködəlîə.
Cordial, ködj’l, subst. hartsterking, opwekkend middel, likeurtje; adj. hartelijk, hartsterkend, opwekkend; Cordiality = hartelijkheid; Cordiform, ködiföm, hartvormig.
Cordilleras, ködiljêrɐz, ködiləraz, Sierra Nevada, Rotsgebergte; de Andes. [115]
Cordite (powder), ködait, cordiet.
Cordon, köd’n, lint, cordon; rand van een muur: Cordons and decorations = lintjes; Cordon bleu = hoogste onderscheiding; beste kok.
Cordova, ködəvə; Cordovan, ködəv’n, corduaan = Cordova leather.
Corduroy, ködjurôi, ködərôi, geribd katoen, fluweelachtige stof voor broeken (= Corduroys); Corduroy-road = weg van dikke stukken hout door venen of moerassen (Amer.).
Core, kö, hart, binnenste, kern, klokhuis; Core verb. boren (v. appels), inzouten; Corer = appelboor.
Corea, kərîə.
Co-regency, kourîdžənsi, mederegentschap; Co-regent.
Co-religionist, kourilidžənist, geloofsgenoot.
Co-respondent, kourispond’nt, mede-aangeklaagde, medeminnaar of medeplichtige (bij een echtscheidings-proces).
Corf, köf, sleeptrog in mijnen.
Coriaceous, kourieišəs, lederen, taai.
Coriander, kouriandə, koriander.
Corinth, korinth; Corinthian, kərin-thiən, Corinthisch; subst. fat, aristocratisch amateur (tegenover den professional prize-fighter); Coriolanus, kəraiəleinəs, koriəleinəs.
Co-rival, kouraiv’l, medeminnaar, -dinger; Co-rivalship = wedijver; Co-rivalry.
Cork, kök, subst. kurk; Cork verb. kurken, onderdrukken, kniezen, met een kurk zwart maken; Cork-jacket = zwemvest; Cork-oak; Corkscrew = kurketrekker; Corkscrew stairs = wenteltrap; Corkage fee = kurkengeld; To pull the cork out of an entertainment = het spel bederven; To draw a cork = een bloedneus slaan; To smell the cork = drinken; Corked = naar de kurk smakend; Corker = kurker; dooddoener; spelbreker; Corking = kolossaal; Corking-machine = toestel om flesschen te kurken; Corking-pin, groote doekspeld, bakerspeld, naald om insecten op te steken; Corky = kurkachtig, wankel, schichtig, naar de kurk smakend; Corky flavour.
Cormorant, kömər’nt, aalscholver, waterraaf; vraat.
Corn, kön, subst. korrel, koren; maïs (Am.), whisky (Amer.); likdoorn; Corn verb. pekelen, zulten; met graan of haver voederen; tot korrels maken: There is corn in Egypt = er is overvloed; He measures our corn by his own bushel = zooals de waard is, vertrouwt hij zijne gasten; Corn-chandler, köntšandlə, korenhandelaar; Corn-crake = kwartelkoning (spriet); Corn-cutter = maaimachine (Amer.); Corn-exchange = korenbeurs; Corn-floor = (Corn-loft) = korenzolder; Corn-mill; Corn-plaster = likdoornpleister; Corn-poppy = gewone klaproos; Corn-salad = veldsalade; Corn-stalk = korenhalm; Corn-violet, könvaiəlit, onechte kantvrucht; Corn-weevil, könwîv’l, graan- of klanderworm; Corned = gepekeld; aangeschoten; Corning-house = korrelhuis.
Cornac, könək, kornak.
Cornea, könjə, hoornvlies.
Cornel, kön’l, eetbare kornoelje = Cornel-berry, Cornel-cherry.
Cornelia, könîljə.
Cornelian, könîlj’n, cornalijn, corneool.
Cornelius, könîljəs; Cornell, könel.
Corneous, köniəs, hoornachtig.
Corner, könə, subst. hoek, bocht, geheime plaats; kliek, die door opkooping den prijs opjaagt; Corner verb. in een hoek zetten (fig.); den prijs van iets opjagen, eene schaarschte verwekken door opkooping: To drive into a corner = in het nauw brengen; To put (stand) one in the corner = in den hoek zetten; To turn the corner = het hoekje (crisis) te boven zijn; Atween the four corners of the parish = in de geheele; To be at the four corners for = niet weten waar vandaan te halen; To be within the four corners of = behooren tot; The Corner = Tattersall’s bij Hydepark Corner; To corner a person = in ’t nauw brengen; Corner-boy = lanterfanter; (Cornerer =) Corner-man = lid van een corner of kliek; Corner-stone; Corner-wise = met vooruitspringenden hoek.
Cornet, könət, hoorn, cornet, ruiterbende onder bevel van een cornet; doctorssjerp, neepjesmuts, peperhuisje; Cornetcy = rang van cornet.
Cornice, könis, kroonlijst; Cornice-pole = stok (van overgordijnen).
Corniculate, kônikjulit, gehoornd, hoornvormig.
Cornish, köniš, van Cornwallis; subst. bewoner en taal v. C.; Cornish-engine = soort van stoompomp.
Cornucopia, könjukoupjə, hoorn des overvloeds.
Cornute(d), kônjût(id), gehoornd.
Cornwall, könwôl; Cornwallis, könwolis.
Corollary, korələri, kəroləri, gevolgtrekking uit het voorafgaande.
Corona, kərounə, krans, kroontje, kroon (van een kies), kring (vooral om de maan); Coronal = kroon - -, krans - -: Coronal bone = voorhoofdsbeen; Coronal-feathers = kuifveeren; Coronary = kroonvormig, kransachtig: Coronary arteries = de twee uit de groote slagader zich vertakkende hoofdaderen; Coronate(d) = eene kroon, krans, kuif dragend; Coronation = kroning: Coronation-oath = kroningseed.
Coroner, korənə, lijkschouwer: Coroner’s inquest = gerechtelijke lijkschouw.
Coronet, korənət, kroontje, krans; Coroneted = met een kroontje.
Coronule, korənjûl, zaadkroontje.
Corporal, köpər’l, subst. korporaal; adj. lichamelijk, stoffelijk: Corporal punishment = lijfstraf.
Corporal, köpər’l, Corporale, köpəreili, corporale, een met figuren bestikt lijnwaad waarop de hostieschotel en de kelk worden geplaatst.
Corporate, köpərit, tot één lichaam vereenigd: Body corporate = rechtspersoon; Corporation, köpəreiš’n, staatkundig of wetgevend lichaam, gilde, gemeentebestuur; dikke buik (scherts.): Municipal corporation = gemeentebestuur; Corporation-pictures = regentenstukken; Corporation spiritual = bestuur van eene cathedraal; Corporation temporal = bestuur van eene gemeente; Corporator = lid v. eene corporatie. [116]
Corporeal, köpöriəl, lichamelijk, stoffelijk: He is a corporealist = materialist; Corporeality, Corporeity = lichamelijkheid; Corporealize, belichamen.
Corposant, köpəz’nt, St. Elmusvuur.
Corps, kö (Meerv. Corps, köz), legerkorps.
Corpse, köps (Meerv. Corpses, köpsiz), lijk; Corpse-candle, Corpse-light = licht bij lijken; dwaallicht.
Corpulence, köpjulens, Corpulency, zwaarlijvigheid; adj. Corpulent.
Corpus, köpəs, lichaam, corpus: Corpus Christi = Sacramentsdag; Corpus delicti, diliktai; Corpuscle, köpɐs’l, köpɐs’l, lichaampje, atoompje; Corpuscular = tot atomen behoorende.
Corral, kəral, subst. omheining (voor vee; ook ter verdediging); Corral verb. omsluiten, opsluiten.
Correct, kərekt, adj. precies, goed, juist, nauwkeurig; Correct verb. verbeteren, gelijk of op tijd zetten (v. een klok), straffen, verzachten: To be correct = juist zijn, gelijk hebben; Correction, kərekš’n, verbetering, terechtwijzing, tuchtiging: House of Correction = verbeterhuis, gevangenis; Correction of the press = correctie der drukproeven; He observed under correction = merkte bescheiden op; Correctional = straf…, verbeterings…; She stood corrected = daar stond ze, zich van hare schuld bewust; Corrective, kərektiv, verbeterend, verbeterings…, verzachtend; subst. correctief: We will apply a corrective; Correctness = juistheid; Corrector = verbeteraar.
Correlate, korilit, subst. correlatief; subst. correlaat; Correlate verb. korileit, in correlatie staan of brengen; Correlation, correlatie; Correlative = Correlate: Correlative conjunctions, zooals either … or; These words are correlatives.
Correspond, korəspond, overeenkomen, correspondeeren, aansluiting hebben, bij elkander passen (to): A mutton-chop, with potatoes to correspond = een schapenboutje, met daarbij behoorende aardappelen; That corresponds to this = dat stemt hiermede overeen; I correspond with him = houd briefwisseling; Correspondence = overeenstemming, omgang, briefwisseling: To carry on (keep up) a correspondence with = briefwisseling houden met; Correspondent = subst. correspondent; adj. overeenstemmend.
Corridor, koridö, gang; open galerij om een gebouw; bedekte weg om eene versterking: Corridor-train = D-(harmonica)trein.
Corrie, kori, kloof (Schotl.).
Corrigendum, koridžendəm, verbetering; mv. Corrigenda.
Corrigible, koridžib’l, te verbeteren.
Corroborant, kərobər’nt, subst. en adj. versterkend (middel), bevestigend; Corroborate, kərobəreit, versterken, bevestigen, verzekeren; Corroboration = bevestiging, versterking; Corroborative = versterkend, bevestigend.
Corrode, kəroud, wegvreten, invreten, verteren; Corrodent = invretend (middel); Corrodible, Corrosible = voor invreting vatbaar; Corrosion = wegvreting, uitbijting; Corrosive = subst. en adj. bijtend (middel); subst. Corrosiveness.
Corrugate, korugeit, adj. gerimpeld, gefronst: Corrugate verb. fronsen, samentrekken: Corrugated iron, glass = gegolfd plaatijzer, glas; subst. Corrugation.
Corrupt, kərɐpt adj. bedorven, omkoopbaar, onecht, verknoeid; Corrupt verb. bederven, verontreinigen, omkoopen; Corrupt food; Corrupt tinned meats = bedorven; Corrupt practices = gemeene verkiezingspraktijken; Corrupter = verleider, omkooper; Corruptibility, kərɐptibiliti, bederfbaarheid, omkoopbaarheid; Corruptible = bederfbaar, omkoopbaar; Corruptibleness = Corruptibility; Corruption = bederf, etter, verdorvenheid, vervalsching, omkooperij; Corruptive = bedervend, verleidend; Corruptness = Corruption.
Corsage, kösidž, corsage.
Corsair, kösêə, zeeroover, vrijbuiter(schip).
Corse, kös = Corpse.
Corselet, köslət = Corslet.
Corset, kösət, subst. korset (vaak Corsets).
Corsica, kösikə, Corsican = Corsikaan(sch).
Corslet, köslət, borstharnas; borstschild.
Cortège, kötêž, stoet, gevolg.
Cortes, kötəs, de Cortes.
Cortex, köteks, schors: Cortical, kötik’l, met schors bedekt, schors..; Corticate(d), kötikeit(id), een schors hebbend.
Coruscate, kərɐskeit, korəskeit, flikkeren; Coruscation = schittering, glans.
Corvette, követ, Corvet, kövət, korvet.
Corvus, kövəs, kraai, enterhaak (bij de Romeinen); Corvine = kraai…
Corybant, koribant, priester van Cybele; Corybantic, koribantik, dol, woest.
Corydon, köridən.
Corymb, korimb, tros.
Corypheus, korifiəs, koorleider, coryphee.
Cos, koz, kôz = Because.
Cosey, kouzi = Cosy.
Cosher, košə, vertroetelen, liefkoozen; Cosherer = smulpaap (fig.); Coshering = Iersch gebruik, waarbij de landheer (Cosherer) van zijn pachter voedsel en onderkomen kon eischen voor zich en zijn gevolg.
Cosine, kousain, co-sinus.
Cosmetic, kozmetik, schoonheids..; subst. cosmetiek.
Cosmic(al), kozmik(’l), het heelal betreffend, wereld…, kolossaal.
Cosmogony, kozmogəni, cosmogenie; Cosmographer = cosmograaf; Cosmographic(al); Cosmography = cosmographie; Cosmology = cosmologie.
Cosmopolitan, kozməpolit’n, cosmopolitisch, onbevooroordeeld; subst. cosmopoliet = Cosmopolite, kozmopəlait, wereldburger; Cosmopolitism, cosmopolitisme.
Cosmos, kozmos, het Heelal, etc.
Coss, kos, onbekende grootheid; lengtemaat tusschen 1,6 en 3,2 K.M. (Brit. Ind.): The rule of coss = oude naam voor de algebra.
Cossack, kosək, kozak.
Cosset, kosət, ooilam (ook fig.); Cosset verb. liefkoozen, verwennen.
Cost, kost, subst. prijs, uitgaaf, verlies, boete, nadeel; Cost verb. kosten, te staan komen op: At any cost = tot elken prijs; I have experienced it to my cost = tot mijne schade; The court sentenced him to three months and costs = en in de kosten (van het [117]geding); That cost him his life; Cost-price = inkoopsprijs; Costless = zonder kosten; Costliness = kostbaarheid, pracht; Costly = duur.
Costal, kostəl, nerf.., zij…
Costard, kostəd, groote appel, kop.
Coster(monger), kostə(mɐŋgə), fruitverkooper (langs de straat): A coster ditty = soort café-chantantliedje.
Costive, kostiv, hardlijvig; subst. Costiveness.
Costume, kostjûm, kostjûm, kostuum, kleeding; Costumer, kostjumə, kostjûmə, costumier = Costumier, kostûmiə.
Co-surety, koušûriti, medeborg.
Cosy, kouzi, adj. gezellig, aangenaam (ook: Cozy); subst. theemuts.
Cot, kot, huisje, hut, bootje, schaapskooi; kamerwiegje, hangmat, krib (ook: Cote); Cot (Betty) = janhén; Cotland = akker, tot een cot (arbeiderswoning) behoorende.
Co-temporary, Zie Contemporary.
Cothurn, kəthɐ̂n, kouthɐ̂n, cothurne.
Cotill(i)on, koutiljən, cotillon.
Cotquean, kotkwîn, janhén, manwijf.
Cotswold, kotswould: Cotswold Hills, in Gloucestershire; langharig schapenras.
Cottage, kotidž, hut, villatje, klein buitentje: Cottage-allotments = stukken gronds behoorende bij de woningen van boerenarbeiders; Cottage piano = pianino; Cottager = hutbewoner, eenvoudig landman.
Cotton, kot’n, subst. katoen; Cotton verb. zich nauw aansluiten bij, intiem zijn met, harmonieeren: Cotton-gin = égreneermachine; Cotton-grass = wolgras; Cotton-grower = katoenplanter; Cotton-lord = rijk katoenfabrikant; Cotton-prints = gedrukt katoen; Cotton-wool = ruwe katoen, watten (op wonden): To be in cotton-wool = zich vertroetelen, verwend worden; To cotton to a person or thing = op hebben met; inpakken: I do not cotton to him; Cottonocracy, (polit.) invloed der cotton-lords; Cottonopolis = Manchester (schertsend); Cottonous = donzig, als katoen.
Cotyledon, kotilîd’n, zaadlob; Cotyledonous = van zaadlobben voorzien.
Couch, kautš, subst. rustplaats, canapé; laag, verflaag; leger (ligplaats); Couch verb. (op de knieën) gaan liggen (b.v. als een kameel), gedekt liggen, in hinderlaag liggen, zich buigen, bukken; te bed leggen; uitspreiden, vellen (van eene speer); van den staar lichten: To couch an eye; He couched it in glowing terms = drukte het uit in hartstochtelijke woorden; Couch-grass = hondsgras; Couch-mate = slaapkameraad; A lion couchant = liggende leeuw (heraldiek).
Cougar, kûgâ, poema.
Cough, kof, subst. hoest: That’s a churchyard cough; Cough verb. hoesten, opgeven (= up), door hoesten beletten te spreken (= down); Cough-drop = hoestbonbon.
Could, kud, Imperf. van can.
Coulisse, kûlis, kulîs, coulisse, gleuf (waarin de c. staan), ruimte tusschen de c.
Coulter, koultə, ploegijzer, kouter.
Council, kaunsil, raad, raadsvergadering, concilie: Common council = gemeenteraad; County council = graafschapsraad; Privy Council = Raad van State; geheimraad; Council-board = raadstafel, raad; Councillor = raadslid, raad; Council-man = gemeenteraadslid.
Counsel, kaunsəl, subst. raad, overleg, onderzoek, plan; advocaat, rechtskundige; Counsel verb. raadgeven, aanraden: Good counsel is never out of date = komt altijd gelegen; Don’t tell her; she cannot keep counsel, her own counsel = de zaak niet stil (geheim) houden; He took counsel with his friends = raadpleegde; To take counsel of one’s pillow = zich op iets beslapen; Counsellor = raadsman; Counsellorship = ambt van C.
Count, kaunt, subst. getal, berekening, waarde, schatting; punt van aanklacht, onderdeel van eene beschuldiging; (niet Engelsche) graaf; Count verb. optellen, rekenen, achten, rekenen op: He was beaten on that count = op dat punt verslagen; He keeps no count = telt of controleert niet; I lost the count of the hours = wist van geen uur of tijd meer; You must take no count of it = er geene rekening mee houden, er niet om geven; Without taking it into count = mee te tellen; How many fingers have we got? Five, if you count the thumb in = meetelt; To count out the House = de zitting verdagen wanneer na telling is vastgesteld dat het vereischte aantal leden (40) in ’t Lagerhuis niet aanwezig is (Vergelijk To move a count = zulk eene telling voorstellen); I should count myself a coward = achten, beschouwen als; Count-palatine, Countpalət(a)in, paltsgraaf; titel van den bestuurder van een der in vroegeren tijd met bijzondere privilegiën begiftigde Counties Palatine; Count-wheel = tandrad voor het slagwerk; Countable: It is countable on the fingers of your hands = ge kunt het op uw vingers natellen (fig.); Countess = gravin.
Countenance, kauntən’ns, gelaat, uitzicht, blik, gezicht; gunst, steun, aanmoediging; Countenance verb. steunen, begunstigen: The church gave countenance to the party = steunde; He kept his countenance = beheerschte zich, hield zich goed; He got quite out of countenance = raakte van zijn stuk (in de war, ontmoedigd); That put him out of countenance = deed hem beschaamd staan; To put in countenance = kalmeeren; The authorities countenanced the school-feast = gaven het schoolfeest door hunne tegenwoordigheid zedelijken steun; Countenancer = beschermer, begunstiger.
Counter, kauntə, subst. legpenning, dam-, schaakstuk, fiche (in ’t spel); toonbank, teller; boeg (van een paard), tegenstem, tegenstoot, gat (van een schip), valsch spoor, hielstuk; adj. tegenover; Counter verb. tegenwerken, pareeren: Across the counter = over de toonbank: To sell spirits across the counter = in ’t klein drank verkoopen, over de toonbank een borrel schenken; To go counter = het spoor verliezen; To run counter to = tegenwerken, in strijd zijn met; Counter to the hearth = tegenover den haard; Counter-jumper = elleridder.
Counteract, kaunt’rakt, tegenwerken, verijdelen, verhinderen; Counteraction = tegenwerking, reactie; adj. Counteractive; Counter-agent = wat tegenwerkt. [118]
Counterbalance, kauntəbal’ns, tegenwicht, evenwicht; Counterbalance verb. kauntəbal’ns, opwegen tegen, compenseeren.
Counter-blast, kauntəblâst, tegenwind (stoot); tegenslag.
Counterbond, kauntəbond, revers.
Counterbuff, kauntəbɐf, subst. terugslag; Counterbuff verb. terugslaan, kauntəbɐf.
Counter-cab, kauntə-kab, taxameter.
Countercharge, kauntətšâdž, tegenaanklacht; Countercharge verb. kauntətšâdž, een tegenklacht indienen.
Countercharm, kauntətšâm, ontgoocheling, een tegenovergestelde bekoring; Countercharm verb. kauntətšâm, de uitwerking van een betoovering neutraliseeren, een tegenovergestelde bekoring uitoefenen.
Countercheer, kauntətšiə, subst. tegentoejuiching (gew. meerv.): Countercheer verb. kauntətšîə, de toejuiching der vijandige partij niet tartend gejuich beantwoorden.
Counterdraw, kauntədrô, op elkaar trekken.
Counterfeit, kauntəfit, subst. bedrog, huichelarij, valsch geld, valsche wissel, nadruk; adj. nagebootst, onecht; Counterfeit verb. namaken, huichelen, bedriegen: To counterfeit notes; Counterfeiter = huichelaar, valsche munter.
Counterfoil, kauntəfôil, contraregister, coupon, bagagebriefje.
Counterguard, kauntəgâd, kleine wal vóór een bastion.
Countermand, kauntəmând, subst. tegenbevel, herroeping; Countermand verb. kauntəmând, een tegenbevel geven, herroepen; afcommandeeren, afbestellen, afzeggen.
Countermarch, kauntəmâtš, tegenmarsch, Countermarch verb. kauntəmâtš, terugmarcheeren.
Countermark, k´a´untəmâk, subst. contramerk; Countermark verb. kauntəmâk, merken.
Countermine, kauntəmain, subst. tegenmijn; krijgslist; Countermine verb. kauntəmain, eene tegenmijn aanleggen, heimelijk tegenwerken of verijdelen.
Counterpane, kauntəpein, sprei, doorstikte deken: A patchwork counterpane = lappendeken.
Counterpart, kauntəpât, tegenhanger, duplikaat, tegenstem.
Counterplea, kauntəplî, tegenpleidooi, repliek; Counterplead, kauntəplîd, tegenpleiten, weerspreken.
Counterplot, kauntəplot, tegenlist; Counterplot verb. kauntəplot, eene tegenlist verzinnen of gebruiken.
Counterpoint, kauntəpôint, contrapunt; sprei.
Counterpoise, kauntəpôiz, tegenwicht, evenwicht; Counterpoise verb. kauntəpôiz, in evenwicht houden, opwegen tegen.
Counterpoison, kauntəpôiz’n, tegengif.
Counterscarp, kauntəskâp, contrescarp, tegenwal.
Countersign, kauntesain, subst. wachtwoord, contrasigne, mede-onderteekening; Countersign verb. kauntəsain, medeonderteekenen.
Counter-signal, kauntəsign’l, contrasein; Counter-signature, kauntəsignətjə, mede-onderteekening.
Counterstroke, kauntəstrouk, tegen-, terugslag.
Countervail, kauntəveil, opwegen tegen, compenseeren: Countervailing duties = contrarechten.
Countess, kauntəs, gravin. Zie Count.
Counting-house, kauntiŋhaus (kassiers- of bankiers)kantoor.
Countrified, kɐntrifaid, boersch, landelijk; Countrified verb. Countrify, kɐntrifai; Country, kɐntri, grondgebied, streek, staat, de bewoners daarvan, vaderland, platteland (tegenover stad): So many countries, so many customs = ’s lands wijs, ’s lands eer; No one called him country = boerachtig; To go into the country = naar buiten gaan; The ministry will go to the country = de kamer(s) ontbinden en de kiezers laten beslissen; Country-cousin = nichtje “van buiten”; Country-dance = oude dans, waarbij de heeren en dames in twee rijen tegenover elkander staan; tusschen de rijen worden eenige passen uitgevoerd; Country-gentleman = landedelman; Countryman = landgenoot, landman; (Countrywoman = landgenoote); Country-party = de agrariërs; Country-seat = buitenplaats, landgoed; Country-squire = landjonker; Country-town = vlek.