Читать книгу Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch - K. ten Bruggencate - Страница 26

Оглавление

Curfew, kɐ̂fjû, poortklok; vieravond; avondklok = —-bell.

Curialistic, kjûriəlistik, tot de curie behoorend.

Curing-house, kjûriŋhaus, suikerraffinaderij; zouterij.

Curio, kjûrjou, rariteit; Curiosity, kjûriositi, nieuwsgierigheid, zonderlingheid, rariteit: —-monger = nieuwtjeslooper; —-shop = winkel met antiquiteiten; Curious, kjûriəs, zonderling, zeldzaam, keurig, nieuwsgierig, moeilijk te voldoen; subst. —ness; Curioso, kjûriousou, verzamelaar v. —s; zonderling.

Curl, kɐ̂l, subst. krul, golving, kronkeling; aardappelziekte; verb. krullen, kronkelen, golven, kabbelen; —er = Curling speler; —iness = krulligheid; —ing = een spel op het ijs waarbij groote gladde steenen met handvat naar een doel, de tee, worden geslingerd (Schotl.); —ing-tongs (—-irons) = frizeerijzer; —y = gekruld, krullig, golvend.

Curlew, kɐ̂ljû, wulp.

Curmudgeon, kɐ̂mɐdž’n, vrek, onaangenaam mensch, vlegel; —ly = vrekachtig.

Currant, kɐr’nt, krent, aalbes (= Red —), zwarte aalbes (= Black —), kruisbes (= Rough —); —-cake.

Currency, kɐr’nsi, stroom, loop, omloop, circulatie, gangbaarheid, waarde, koers, gangbare munt, schatting; Current, kɐr’nt, subst. stroom, loop; adj. stroomend, gangbaar, algemeen verspreid of aangenomen, [127]loopende, tegenwoordige: To pass — = gangbaar zijn; Atmospheric —s = luchtstroomen, winden; The — month = loopende; Of this — = dezer (maand) = instant; He reported it —ly = vertelde het overal.

Curricle, kɐrik’l, subst. een licht 2-wielig rijtuig gewoonlijk met twee paarden; Curriculum, kərikjəlɐm, cursus (aan Schotsche universiteit, etc.).

Currier, kɐriə, leertouwer; —y = ambacht of werkplaats van een currier.

Curry, kɐri, subst. kerrie; verb. met kerrie (—-powder) kruiden; leer touwen (opmaken na het looien); roskammen, afranselen: He curried favour with the Royalists = hij trachtte bij de R. in de gunst te komen; —-comb, kɐrikoum, roskam.

Curse, kɐ̂s, subst. vloek, vervloeking, verdoeming; verb. vloeken, vervloeken, bezoeken, teisteren: I do not care a — = ik geef er geen lor om; A —d calumniator = vervloekte lasteraar.

Cursitor, kɐ̂sitə, vroegere griffier in het Court of Chancery.

Cursive, kɐ̂siv, subst. en adj. loopend (schrift); Cursores, kɐ̂sôrîz, loopvogels; Cursoriness = vluchtigheid; Cursory, kɐ̂səri, haastig, vluchtig.

Curt, kɐ̂t, kortaf, barsch; subst. —ness.

Curtail, kɐ̂teil, verkorten, verminderen, beperken; afsnijden, kortstaarten; subst. Curtailment = verkorting, enz.

Curtain, kɐ̂tin, subst. gordijn (van bed, enz.). schuifgordijn of overgordijn (voor het raam), scherm (tooneel); tusschenwal, die twee bastions verbindt; verb. met gordijnen omsluiten, omhullen: Nothing could — in the tender light of her eyes = verdonkeren; —-lecture = bedsermoen; —-raiser = vóórstukje; —-rings.

Curtal, kɐ̂t’l, subst. hond met korten staart (= —-dog); adj. m. korten staart, beknopt.

Curtilage, kɐ̂tilidž, erf.

Curtle-axe, kɐ̂t’laks = Cutlass.

Curts(e)y, kɐ̂tsi, subst. dienaresse, buiging; verb. eene buiging maken = To drop (make) a —.

Curule, kjûrûl, adj. curulisch: — seat = curulische stoel, ambtelijke zetel; triumph = zegetocht.

Curvation, kɐ̂veiš’n, kromming = Curvature, kɐ̂vətšə; Curvate(d), kɐ̂veit(id), gekromd, gebogen; Curve, kɐ̂v, subst. kromme lijn, bocht; adj. gebogen (Curving); verb. regelmatig buigen of krommen.

Curvet, kɐ̂vet, kɐ̂vət, subst. korte boogsprong; bokkesprong; verb, springen, dartelen.

Curviform, kɐ̂viföm, boogvormig; Curvilineal, kɐ̂vilinj’l, kromlijnig.

Cushat, kɐšət, kušət, ring- of woudduif.

Cushion, kuš’n, subst. kussen, buffer, samengeperste stoom (lucht), biljartband; verb, op een kussen plaatsen, van kussens voorzien; een bal bij den band brengen; over de band spelen (Amer.), smoren; —et = kussentje; —y = week; dik en vet.

Cusp, kɐsp, hoorn (van de maan), uitstekende punt, oneffenheid (in het ijs; ook purl genoemd); —idate(d), spits uitloopend.

Cuss, kɐs (= Curse), (baloorige) vent (Amer.); —edness = boosaardigheid, dwarsheid (Am.).

Custard, kɐstəd, vlade; —-cup = vladeglaasje of -kopje.

Custodian, kɐstoudj’n, custos, conservator, voogd; adj. Custodial; Custody, kɐstədi, bewaring, hoede, hechtenis.

Custom, kɐst’m, subst. gewoonte, gebruik, klandizie, nering; inkomend recht; jaarlijksche offerande van menschen (bij de Ashantijnen): He lost her — = klandizie; It was the (a) — with them = was gebruikelijk bij hen; —s = in- en uitgaande rechten en accijnzen (ook Duties); —-free = onbelast; —-house = douanenkantoor; —-house officer = tolbeambte; —-law = tariefwet; —able = belastbaar; —ariness = gebruikelijkheid; —ary = gewoonlijk, gebruikelijk: —ary law = gewoonterecht; —er = klant, kwant: I know my —ers = ik ken mijn volkje; A queer —er = rare klant.

Custos, kɐstos, bewaarder: — brevium = griffier (bij het vroegere Court of Common Pleas. Zie Court); — rotulorum = vrederechter van een graafschap, en bewaarder der akten van de Quarter Sessions.

Cut, kɐt, subst. snede, hak, gapende wonde; houw, zweepslag, schok; kanaal, kortere weg; afgesneden stuk, coupon, prent, plaat, het coupeeren (bij kaartspel); vorm, fatsoen, snit; verb. snijden, slijpen, afsnijden, verdeelen, hakken, kappen, maaien, diep treffen of aandoen, bijten, grieven, coupeeren (van kaarten), drukken; zich snijden, uitsnijden, een kuitenflikker slaan: Let us draw —s = laten we er om trekken (wie het langste stuk papier, etc. krijgt); He gave me the — = negeerde me; He took a short — = nam den kortsten weg; A —-and-come-again = groot stuk vleesch, overvloed, zoodat de gasten zich naar hartelust kunnen bedienen; A — and dried theory = pasklaar gemaakte; The —-and-thrust hero in a melodrama = de vechtersbaas; He is of the same — with the rest = van het zelfde slag; That was an unkind — indeed = dat was al heel onhartelijk; That’s where it —s = dat is het pijnlijke ervan; Let us — = uitsnijden, er van door gaan; To — an acquaintance = negeeren, niet willen kennen; — your scientific cackle = schei uit met je wetenschappelijk gewauwel; He — a caper = hij maakte een bokkesprong; — your coat according to your cloth = zet de tering naar de nering; He —s a dash = maakt veel vertoon; He — a noble figure = speelde een mooie rol, gedroeg zich kranig; I will — the lecture = ga niet naar ’t college; To — to pieces = in stukken snijden, hakken; To — somersaults = buitelingen maken; He — his stick = schuurde zijn piek; To — one’s wisdom-tooth = zijn verstandskies krijgen; Let us — across [128]here = laten we hier dwars oversteken; To — asunder = scheiden; — away = ga je gang; To — both ways = voor tweeërlei uitlegging vatbaar; To — dead = volkomen negeeren; To — it fat = opsnijden; To — up rough = grof worden; To — short = in de rede vallen en den mond snoeren; The premier was —ting down trees = was bezig met boomen omhakken; — down = afbikken, afhakken, verkleinen, besnoeien; Here the old woman — in = viel in de rede; I tried to — in, but my samples did not please him = trachtte mijn artikel er in te werken; He was — off in the midst of his work = afgeroepen (door den dood); He was — off with a shilling = onterfd = — out of the will; I shall try to — him out = ik zal trachten, hem een beentje te lichten; He — me out with a woman = hij drong zich in mijne plaats bij; He is — out for a teacher = voor onderwijzer geknipt; He could not — out a coat = geen jas knippen; The piece of cloth was — up = doorgesneden; He was — up by his friend’s death = kapot van; The book was — up by all the critics = werd doorgehaald; He has — up well = veel geld nagelaten; Don’t — up rusty about it = word er maar niet boos om; That merchant — under = verkocht de goederen onder de waarde; A —-glass water-bottle = waterkaraf van geslepen glas; A —-away coat = jas met rondgesneden panden; —-grass = galigaan; —purse, kɐtpɐ̂s, gauwdief, zakkenroller; —-throat = moordenaar; adj. moorddadig; —water = bruggehoofd, golfbreker, scheepsneb; —worm = larve van een uiltje; Cutter = hakker, snijder, coupeur, mes; kotter, boot (bij oorlogschepen), lichte slede (Amer.); —s = steenen, gebruikt om de bogen van vensters enz. te maken: To play —s = een pandspel (“Alle vogels vliegen”); Cutting = subst. scheiding, verdeeling, reepje, uitgraving (v. een heuvel, om kanaal of weg te maken); adj. scherp, grievend: He sent me several —s from the London papers = courantenreepjes, uit de bladen geknipt; — sorrow = schrijnende smart.

Cutaneous, kjuteinjəs, tot de huid behoorend, huid…

Cutch, kɐtš = Catechu.

Cute, kjût. Zie Acute.

Cuticle, kjûtik’l, opperhuid, vlies (op dranken); Cuticular = huid..; Cutis, kjûtis, huid.

Cutlass, kɐtləs, breede kromme sabel, hartsvanger.

Cutler, kɐtlə, messenmaker; —y = messenmakerszaak, scherpe werktuigen.

Cutlet, kɐtlət, cotelette.

Cuttle(-fish), kɐt’l(fiš), inktvisch.

Cutty, kɐti: —pipe = neuswarmertje; —-sark = vrouwenhemd; —-stool, kɐtistûl, vrouwelijk zondaarsbankje in Schotsche kerken in vroeger tijd.

Cuvette, kjuvet, lepelvormig chirurgisch instrument; steenen smeltkroes.

Cwt, 112 Eng. ponden (Verkorting van Centum + weight) ± 50,8 K.G. Zie Hundred-weight.

Cyanogen, saianədžen, cyaan; Cyanosis, saiənousis, blauwziekte.

Cybele, sibəli; Cyclades, siklədîz.

Cyclamen, sikləmen, alpenviooltje.

Cycle, saik’l, subst. kringloop, tijdkring, cyclus (van legenden), rijwiel; verb. ronddraaien, fietsen: — of indiction = tijdperk van 15 jaar; — of the moon, of Metonic — = guldengetal = tijdperk van 19 jaar, waarna nieuwe en volle maan op dezelfde dagen der maand terugkeeren: — of the sun = zonnecirkel (28 jaar); To — over from X.; Cycling-costume (—-tour) = fietskostuum (-tocht); Cyclist = Cycler.

Cyclic(al), siklik(’l), tot een cyclus behoorend: — poets = navolgers van Homerus, die allen den Trojaanschen oorlog tot onderwerp hunner epische poëzie kozen; — chorus = het koor te Athene dat, zingende, om het altaar van Bacchus danste.

Cyclone, saikloun, cycloon, wervelstorm; adj. Cyclonic.

Cyclopaedia, saikləpîdjə, encyclopaedie; adj. Cyclopaedic of Cyclopaedic.

Cyclopean, saikləpîən, tot de Cyclopen behoorend; reusachtig; Cyclops, saiklops; meerv. Cyclopes, saikloupîz.

Cyclorama, saiklərâmə, cyclorama.

Cyclostyle, saikloustail, cyclostile.

Cygnet, signət, jonge zwaan.

Cylinder, silində, cylinder, wals, rol, ziel, kaliber: A green tin — = botaniseerbus; adj. Cylindric(al); Cylindriform.

Cymar, saimə, simâ, licht opperkleed, sjerp.

Cymbal, simb’l, bekken.

Cymbiform, simbiföm, bootvormig.

Cymric, kimrik, Kimbrisch; Cymry, kimri, Kimbren; An old Cymro.

Cynic, sinik, subst. cynisch persoon; adj. hondsch, cynisch; —s = de school der cynische wijsgeeren (door Antisthenes gesticht); adj. —al; —ism = cynisme.

Cynosure, sinəšə, sainəšə, middelpunt v. aantrekking; de kleine Beer; poolster, leidster.

Cynthia, sinthiə.

Cypher, Zie Cipher.

Cypress, saipres, cypres; soort krip; adj. gestreept.

Cyprian, sipriən, van Cyprus; Cypriote, sipriout, bewoner van C.; Cyprus, saiprəs; Cyprus; krip.

Cyrus, sairəs.

Cyst, sist, blaas, beursgezwel; —ic worm = lintworm; Cystitis, sistaitis, ontsteking van de blaas.

Cytherea, sithərîə; adj. Cytherean.

Czar, , keizer, czaar; Czarevna, zârevnə, vrouw van den czarewitz; Czarina, zârînə, keizerin, vrouw van den czaar; Czarowitz, zârəvitš, oudste zoon van den czaar.

Czech, tšek, Czech; Czechisch(e taal). [129]

Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch

Подняться наверх