Читать книгу Mythen en Legenden van Egypte - Льюис Спенс - Страница 26
Oudste onderzoekingen.
ОглавлениеIn 1821 vond de ontcijfering van de Steen van Rosette, door Champollion, plaats en dit feit was een nieuwe aansporing voor onderzoek en verzameling. Champollion zelf, tezamen met Rosellini, werd door de gouvernementen van Frankrijk en Toscane voor een expeditie naar Egypte uitgezonden en veel werd gedaan door het copieeren van zuilen en inscriptie’s.
De regeering van Pruisen echter nam in het jaar 1842 het initiatief tot een grootere onderneming, onder Lepsius, en deze strekte haar onderzoekingen tot Nubië en Khartoum uit en verder tot Syrië en Palestina. Deze expeditie, met haar wetenschappelijke methode, leverde een kostbaar resultaat op.
De officieele bescherming der oude monumenten en ruïnes, tegen de exploitatie door opkoopers, of vernieling door vandalen, werd het eerst door Mehemet Ali ter hand genomen; deze benoemde Mariette tot dezen moeilijken post en onder zijn verstandig en kundig beheer werd veel waardevols tot stand gebracht. Dit is onder de Britsche souvereiniteit tot ontwikkeling gekomen.
De oude bouwterreinen worden door het Gouvernement gehuurd en de Oudheidkundige Dienst beschikt over een ruime jaarlijksche subsidie en heeft vele Europeanen en inboorlingen tot haar beschikking. Alle provincies ressorteeren onder haar en geen opgravingen zijn zonder haar toestemming geoorloofd en dezen worden alleen aan verantwoordelijke personen toegestaan en wel onder deze voorwaarde, dat de helft van de te vinden voorwerpen het eigendom zullen worden van het Egyptisch Gouvernement, terwijl de vinders de andere helft mogen behouden.
Sir Gaston Maspero, directeur van het Museum te Caïro, heeft veel tot de volmaking der Egyptische archaeologie bijgedragen.
Reeds in het jaar 1862 zag de Schotsche archaeoloog Rhind de noodzakelijkheid in tot een bepaald wetenschappelijk systeem van opgraven te geraken, indien men werkelijk waardevolle resultaten wilde verkrijgen, en hij beklaagde zich over het gebrek aan zulke methodes in zijn tijd. In 1883 werd van dit systeem van onderzoek te Tanis, onder professor Flinder Petrie, het eerst gebruik gemaakt. Ieder voorwerp, hetzij groot of klein, hetwelk men bij het ontgraven van een tempel, stad of graf vond, werd bij een verzameling gevoegd en verklaard, om zijn aandeel in het bewijsmateriaal aan te brengen. Deze methode geeft aan elk voorwerp zijn waarde.
De aandacht is niet alleen op één gebied geconcentreerd, sinds niets vernield of verloren is gegaan en de kennis van de kunsten en nijverheid, de gebruiken, de literatuur en de godsdienst van het oude Egypte is langzaam bijeengebracht en alles neemt de hem passende plaats in de geschiedenis, welke voor ons ontvouwd wordt, in.
Veel van het mysterieuse, dat over Egypte hing, is verdwenen, doch de betoovering, welke zij in het verleden uitoefende, is bijna even groot als ooit te voren. Deze is niet door de meer inwendige kennis van haar oude beschaving verminderd, maar integendeel honderdvoudig vergroot.
Het stilzwijgen van vele eeuwen is verbroken, de hieroglyphen hebben haar geschiedenis aan den modernen mensch verteld en deze luistert met steeds grootere belangstelling naar de stem van het verledene. Het zand der woestijn is weggevaagd en oude bouwwerken staan opnieuw in het zonlicht te schitteren en geven hun geheimen, welke eeuwen lang bedekt waren, prijs.
De graven vertellen voor de zooveelste maal van verdriet over den dood en de eeuwenoude verlangens der menschen. Nog afgezien van de letterkundige overblijfselen, papyri en inscripties is het materiaal onmetelijk groot. De oude topographie van het land is door de overblijfselen van wegen, kanalen, steengroeven en mijnen bekend geworden.
De platte gronden der steden met haar tempels, versterkingen en particuliere woningen zijn uitvoerig besproken, zoodat de getuigenis van den bouw, tot de decoratieve teekeningen der kunstenaars toe, bijna geheel compleet zijn. De plattegrond van iedere stad is, over het algemeen genomen, bijna dezelfde als van verscheidene, welke tot verschillende tijdvakken behooren; men hoogde de ruïnes van oude bouwwerken op en de nieuwe gebouwen begonnen verscheidene voeten hooger.
Deze aldus gevormde ophoogingen zijn somtijds 80 of 90 voet hoog. Deze fundeeringen schrikten de Egyptische architecten er niet van af hooge gebouwen er op te plaatsen, zooals bijvoorbeeld die in Memphis, want in verscheidene steden bestaan nog heden muren van 30 of 40 voet hoog. Om dezen te dragen werden zij aan den voet dikker gemaakt en het fundament weder versterkt.
Onder de ruïnes van kalksteen, van huizen afkomstig, vindt men soms stukken zandsteen, graniet en albast, uit tempelruïnes aangesleept en dit bewijst, dat de Egyptenaren uit die lang vervlogen dagen precies hetzelfde deden als hun nakomelingen en de verwaarloosde en ineengestorte monumenten van hun steen beroofden.