Читать книгу Mythen en Legenden van Egypte - Льюис Спенс - Страница 34
Kleeding.
ОглавлениеDe kleederdracht verschilde aanzienlijk in de respectievelijke dynastieën. Zooals wij reeds opmerkten, bezaten de Pharaohs een bijzondere kleeding en in zekeren zin was die van de hoogere rangen der samenleving daarnaar gevormd.
Het klimaat stond het dragen van zware stof niet toe en derhalve was fijn lijnwaad veelvuldig in gebruik. De bovenste deelen van het lichaam werden slechts gedeeltelijk bedekt en onder den adel in de oude tijden werd een soort linnen hemd gedragen. De kleederdracht der vrouwen bestond vanaf de oudste tijden uit een kleed, reikende van den oksel tot de enkels, met riemen over de schouders vastgemaakt. De mannendracht was gewoonlijk een soort van lendendoek. Het dragen van pruiken was vrij algemeen en was al in prae-historische tijden ontstaan.
Op een of ander vroeg tijdstip had de inheemsche rituaal voorgeschreven, dat het hoofd moest geschoren worden, zoodat het dragen van de lange pruik, of de goedsluitende muts met oorlappen, feitelijk een noodzakelijkheid werd.
Wij vinden echter, dat sommige dames weigerden haar haardos op te offeren, en bij het welbekende beeld van Nefert kunnen wij de banden van natuurlijk haar opmerken, welke netjes over de wenkbrauwen zijn gladgestreken en uit de zware pruik gluren, welke zij draagt. Alle klassen droegen sandalen van leer, of gevlochten papyrus.
Wat zijn uiterlijke verschijning betreft, was de Egyptenaar slank en overtrof den Europeaan belangrijk in hoogte. Het ras was voor het meerendeel van een lang voorhoofd voorzien, met een dun middel en hoekig.
Op lateren leeftijd werd hij gewoonlijk corpulent, maar gedurende zijn jeugd en vroegste mannelijke leeftijd had hij een mager en gespierd uiterlijk. Hij had echter breede schouders en een goed ontwikkelde borstkas. Het onderzoek van duizenden mummies, door Dr. Elliot Smith verricht, heeft bewezen, dat het Egyptische ras in later tijd beter werd in physiek en spierkracht.
Wat het karakter betreft, was de Egyptenaar ernstig en misschien een weinig van stilzwijgende natuur en in dit opzicht niet ongelijk aan den Schot en den Spanjaard. Zijn aard en zijn volkslitteratuur zijn op sommige plaatsen een welsprekend bewijs voor een filosofie van het laissez-faire. Het is waarschijnlijk, dat het strenge godsdienstige wetboek, waaronder hij leefde, hem soms dreef tot een walging voor zijn omgeving. Het amusement van den Egyptischen landbouwer nam soms den vorm aan van dronkenschap en nog bestaan er schilderijen, waarop men ziet, dat de landbouwer op de schouders van zijn knechts naar huis wordt gedragen.
Men kan niet ontkennen, dat onder de hoogere klassen de filosofie van genoegen een zeer krachtigen steun had gekregen, voornamelijk in latere tijden. Waarschijnlijk dachten zij, dat, indien zij “Het boek der dooden” ter harte namen, zij van een zalige toekomst verzekerd waren en dat hierin hun geheele moreele plicht was vervat.
Wat hun ethisch standpunt betreft, kan men zeggen, dat zij eerder zonder moraal, dan immoreel, waren en dat goed en kwaad, volgens onze opvatting, aan hen onbekend waren. De Egyptenaren echter, als ras, bezaten een aangeboren liefde voor rechtvaardigheid en rechtschapenheid en zij zullen altijd in de rij der naties hun plaats innemen als een volk, dat, misschien meer dan eenig ander, heeft medegewerkt tot den opbouw der orde, betamelijkheid en welvoeglijkheid.
1 Zie Seligmann, Journal of the Royal Anthropological Institute, deel 14.
2 Pl.m. 570 v.C.