Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 13
Oude Keltische kunst.
ОглавлениеDe overblijfselen van oude Keltische kunstwerken geven alle hetzelfde beeld. In het jaar 1846 werd een groote vóór-Romeinsche necropolis (doodenstad) ontdekt te Hallstatt, bij Salzburg, in Oostenrijk. Het bevat overblijfselen, die naar de meening van Dr. Arthur Evans afkomstig zijn uit den tijd van 750 tot 400 v.C. Die overblijfselen wijzen in sommige gevallen op een hoogen trap van ontwikkeling en beschaving en een uitgebreiden handel. Men vindt daar barnsteen uit de Oostzee, Phoenicisch glas en goudblad van Oostersche bewerking. Er worden ijzeren zwaarden gevonden, waarvan de gevesten en scheeden rijkelijk versierd zijn met goud, ivoor en barnsteen.
De Keltische beschaving, zooals die zich openbaart in de overblijfselen te Hallstatt, ontwikkelden zich later in wat men noemt de beschaving uit de La-Tène periode. La Tène was een nederzetting aan het noordoostelijke uiteinde van het meer van Neuchâtel, en daar zijn een aantal voorwerpen van het hoogste belang gevonden, sedert die plaats in 1858 voor het eerst werd nagezocht. Die oudheden vertegenwoordigen volgens Dr. Evans het hoogtepunt der Gallische beschaving en dagteekenen van ongeveer de derde eeuw vóór Christus. Het type der kunst, die daar is gevonden, moet beoordeeld worden in het licht van een opmerking door Romilly Allan voor eenige jaren gemaakt in zijn “Keltische Kunst” (blz. 13).
“De groote moeilijkheid voor het begrijpen der ontwikkeling van de Keltische kunst is gelegen in het feit, dat de Kelten, hoewel zij nooit nieuwe denkbeelden schijnen te hebben uitgevonden, een buitengewone vatbaarheid bleken te hebben, om denkbeelden aan te grijpen en over te nemen van de verschillende volken, met wie zij hetzij door oorlogen, hetzij door handelsbetrekkingen in aanraking kwamen. En zoodra de Kelt een denkbeeld van zijn naburen had overgenomen, was hij in staat daaraan een zóó duidelijk Keltische kleur te geven, dat het spoedig iets werd, dat volkomen afweek van wat het oorspronkelijk geweest was, en dan ook bijna niet meer te herkennen was.”
Wat nu de Kelten ontleenden aan de kunstbeschaving, die op het vasteland haar hoogtepunt bereikte in de overblijfselen van La Tène, waren bepaalde, oorspronkelijk aan de natuur ontleende motieven van Grieksche versierselen en wel in de eerste plaats de palmette- en de meander-motieven. Maar een eigenaardige karaktertrek van de Kelten was het, dat zij in hun kunst er tegen waakten, de natuurlijke vormen der planten- en dierenwereld na te bootsen of zelfs maar in de verte te naderen. Zij brachten alles terug tot zuivere versiering. Wat zij bij hun versieringen beoogden, was de afwisseling van breede kromme en golvende lijnen met dicht ineen gedrongen spiralen of krullen, en met die eenvoudige grondmotieven, en met overneming van enkele motieven, ontleend aan Grieksche kunst, bouwden zij een prachtig en fijn stelsel van versiering op, rijk aan afwisseling, dat zij toepasten op wapenen, sieraden en huishoudelijke voorwerpen van den meest verschillenden aard, in goud, brons, hout en steen, en voor zoover wij in staat zijn daarover te oordeelen, ook op geweven stoffen. Eén prachtige wijze van versiering van metaalwerk schijnt geheel haar oorsprong gehad te hebben in het Keltische gebied. Emailleeren was bij de classieke volken onbekend totdat zij het van de Kelten hadden geleerd. Tot zelfs in de derde eeuw na Christus was het voor de classieke wereld een vreemde bewerking, zooals wij vernemen uit een mededeeling van Philostratus:
“Zij zeggen, dat de barbaren, die in den oceaan gelegen zijn, (Britten) die kleuren gieten over verhit koper, dat deze zich daarop vasthechten, zoo hard worden als steen, en de patronen bewaren, die daarop zijn aangebracht.”
Dr. J. Anderson schrijft in de “Verhandelingen van het Genootschap van Oudheidkundigen van Schotland:”
“De Galliërs, zoowel als de Britten—van denzelfden Keltischen stam—oefenden het emailleeren uit vóór de Romeinsche verovering. De werkplaatsen voor het emailleeren te Bibracte, met haar fornuizen, smeltkroezen, mallen en bruineersteenen, en met het ruwe email op de verschillende trappen van bewerking, zijn voor enkele jaren opgegraven uit de puinhoopen der stad, die door Caesar en zijn legioenen verwoest was. Maar het email van Bibracte is niets meer dan het werk van knoeiers op kunstgebied, vergeleken met het Britsche werk. De zetel der kunst was in Brittannië gevestigd, en de stijl der patronen, zoowel als de wijze, waarop zij in verband stonden met de voorwerpen, waarop de versiering was aangebracht, wezen er met absolute zekerheid op, dat zij haar hoogsten trap van inheemsche ontwikkeling had bereikt voordat zij in aanraking kwam met de Romeinsche beschaving.”16
Het Nationale Museum te Dublin bevat een aantal prachtige voorbeelden van Iersche decoratieve kunst in goud, brons en email, en de “krachtige Keltische kleur” waarvan Romilly Allen spreekt, is even duidelijk daar waar te nemen als bij de overblijfselen van Hallstatt of La Tène.
Alles wijst dus op een gemeenschappelijke cultuur, op een volkomen gelijkheid in het karakter van het ras, dat men in het geheele uitgestrekte grondgebied vindt, en dat bij de oude wereld bekend stond als het gebied der Kelten.