Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 14

Kelten en Germanen.

Оглавление

Inhoudsopgave

Maar, zooals wij te voren hebben opgemerkt, dit gebied was niet uitsluitend door de Kelten bewoond. In het bijzonder moeten wij trachten de vraag te beantwoorden, wie de Germanen, de Teuto-Gothische stammen waren, die ten slotte de plaats innamen der Kelten, als een uit het noorden afkomstige bedreiging der classieke beschaving; en tevens moeten wij nagaan, waar deze hun zetel hadden.

Zij worden genoemd door Pytheas, den voortreffelijken Griekschen reiziger en aardrijkskundige (omstreeks 300 v.C.), maar zij spelen geen rol in de geschiedenis, totdat zij onder den naam van Cimbren en Teutonen in Italië afdaalden, waar zij op het einde der tweede eeuw v.C. door Marius werden overwonnen. De oude Grieksche aardrijkskundigen van vóór den tijd van Pytheas weten niets van hen af, en schrijven het geheele gebied, dat thans als Germaansch bekend staat, aan verschillende Keltische stammen toe.

De verklaring, door de Jubainville gegeven, en die door hem is gegrond op verschillende philologische overwegingen, is deze, dat de Germanen een onderworpen volk waren, te vergelijken met die “onvrije stammen,” die in Gallië en in het oude Ierland werden gevonden. Zij leefden onder de heerschappij der Kelten, en hadden geen onafhankelijk politiek bestaan. De Jubainville is van oordeel, dat alle woorden, die samenhangen met wet en regeering en met den oorlog, die zoowel voorkomen in de Keltische als in de Teutonische talen, door de Teutonen aan de Kelten waren ontleend. De voornaamste daaronder zijn de woorden, voorgesteld door het moderne Duitsche woord Reich (Hollandsch, rijk), Amt (Hollandsch, ambt) en het Gothische reiks, Koning, welke woorden alle ontwijfelbaar van Keltischen oorsprong zijn. De Jubainville telt eveneens onder de woorden, aan het Keltisch ontleend, Bann, een bevel, Frei, vrij; Geisel, een gijzelaar, Erbe, een erfenis; Werth, waarde; Weih, gewijd, Magus, een slaaf (Gothisch); Wini, een vrouw (Oud-Hoogduitsch); Skalks, Schalk, een slaaf (Gothisch); Hartha, slag (Oud-Duitsch); Helith, Held, een held, van denzelfden stam als het woord Kelt; Heer, een leger (in het Keltisch choris); Sieg, overwinning; Beute, buit; Burg, een kasteel; en nog een aantal andere woorden.

De etymologische geschiedenis van sommige van die woorden is bijzonder merkwaardig. Amt, bij voorbeeld, dat woord, dat van zoo groote beteekenis is in het moderne Germaansche staatsbestuur, kan teruggevoerd worden tot een oud Keltisch woord ambhactos, dat is samengesteld uit de woorden ambi, omtrent en actos een verleden deelwoord, afgeleid van den Keltischen stam AG, dat handelen beteekent. Nu is ambi afgeleid van het oorspronkelijke Indo-Europeesche mbhi, waar de m aan het begin een soort van klinker is, die later in het Sanskrit is voorgesteld door a. Die klinker m werd een n in die Germaansche woorden, die onmiddellijk zijn afgeleid van de oorspronkelijke Indo-Europeesche taal. Maar het woord, dat nu door amt wordt voorgesteld, komt in zijn oudsten Germaanschen vorm voor als ambaht, waaruit dus duidelijk blijkt, dat het afstamt van het Keltische ambhactos.

Zoo wordt het woord frei in zijn oudsten Germaanschen vorm gevonden als frijo-s, dat afkomstig is van het oorspronkelijke Indo-Europeesche prijo-s. Het woord beteekent hier echter niet vrij; het beteekent bewind (Sanskrit priya-s). Wij zien echter, hoe in de Keltische taal prijos zijn p aan het begin verliest, in het oude Keltisch was de moeilijkheid, die letter uit te spreken een eigenaardig kenmerk; tevens veranderde de j, volgens een vasten regel, in dd, en zoo komt in de moderne volkstaal van Wales het woord voor onder den vorm rhydd—vrij. De Indo-Europeesche beteekenis is in de Germaansche talen blijven bestaan in den naam van de godin der liefde, Freia, en in de woorden Freund, vriend, Friede, vrede. De beteekenis van het woord op het gebied van het burgerlijk recht kan tot een Keltischen oorsprong worden teruggebracht, en schijnt in dien zin aan het Keltisch ontleend te zijn.

Het Germaansche Beute, buit, roof, heeft een bijzonder leerzame geschiedenis. Er bestond een Gallisch woord bodi, dat gevonden wordt in samenstellingen, zooals de plaatsnaam Segobodium (Seveux), en verschillende namen van personen en stammen, zooals Boudicca, beter bij ons bekend als de “Britsche strijdlustige koningin”, Boadicea. Het woord beteekende oudtijds “overwinning.” Maar de vrucht der overwinning is de buit, en in dien stoffelijken zin werd het woord overgenomen in het Duitsch, in het Fransch (butin), in het Noorsch (byte), en in de volkstaal van Wales (budd). Daarentegen heeft het woord zijn hoogere, meer verheven beteekenis gehouden in het Iersch. In de Iersche vertaling van Kronijken XXIX, 11, waar de Vulgata in het oorspronkelijke luidt: “Tua est, Domine, magnificentia et potentia et gloria et victoria”, wordt het woord victoria in het Iersch vertaald door búaidh, en zooals de Jubainville terecht opmerkt, “ce n’est pas de butin qu’il s’agit.” Hij vervolgt zijn betoog aldus: “Búaidh heeft in het Iersch, dank zij een krachtige en voortdurende beschaving, de verheven beteekenis gehouden, die het in de taal der Gallische aristocratie had. De stoffelijke beteekenis van het woord werd alleen opgemerkt door de lagere klassen der bevolking, en het is de overlevering van die lagere klassen, die in de Germaansche, Fransche en Cymrische talen is bewaard gebleven.”17

Er waren echter twee dingen, die de Kelten òf niet wilden òf niet konden opdringen aan de overwonnen Germaansche stammen—hun taal en hun godsdienst. In die twee groote factoren van raseenheid en trots liggen de zaden van den opstand der Germanen en ten slotte van het omverwerpen der Keltische overmacht. De namen der Germaansche godheden verschillen van die der Keltische, ook hun begrafenisgebruiken, waarmede de diepste godsdienstige opvattingen der oorspronkelijke rassen samenhangen, zijn geheel andere. De Kelten, of ten minste het overheerschende gedeelte van hen, begroeven hun dooden, en beschouwden het gebruik van vuur als een vernedering, die alleen mocht worden opgelegd aan misdadigers, of aan slaven of gevangenen bij die vreeselijke menschenoffers, die de grootste smet zijn op hun oorspronkelijke cultuur. De Germanen daarentegen begroeven hun beroemde dooden op brandstapels, evenals de oude Grieken—en als geen brandstapel kon worden opgericht voor het geheele lichaam, dan werden de edelste deelen, zooals hoofd en armen, verbrand, terwijl het overige gedeelte werd begraven.

Keltische Mythen en Legenden

Подняться наверх