Читать книгу De Ellendigen (Deel 4 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 4

Boek I
Eenige bladzijden geschiedenis
Vierde hoofdstuk
Scheuren in de fundamenten

Оглавление

Op het oogenblik dat het drama, ’t welk wij verhalen, in de diepte van een der treurige wolken zal dringen, welke het begin der regeering van Lodewijk Filips bedekken, mocht er geen dubbelzinnigheid bestaan, en ’t was noodzakelijk, dat dit boek zich nopens dien koning uitsprak.

Lodewijk Filips was zonder gewelddadigheid tot het koninklijk gezag gekomen, zonder rechtstreeksche handeling zijnerzijds, door het feit eener revolutionnaire omkeering, waaraan de hertog van Orleans geen persoonlijk deel had genomen. Hij was prins geboren en meende een gekozen koning te zijn. Hij had zich zelf dit mandaat niet gegeven, het ook niet genomen; men had het hem aangeboden, en hij had het aanvaard; overtuigd, onzes inziens ten onrechte, dat deze aanbieding rechtmatig, en hij tot de aanneming verplicht was. Vandaar een bezit te goeder trouw. Nu, wij zeggen met volle overtuiging, dat Lodewijk Filips in het bezit te goeder trouw was, en dat de democratie, in zijn aanval te goeder trouw zijnde, de verschrikking, die uit de maatschappelijke worstelingen ontstaat, noch den koning noch de democratie beschuldigt. De schok der beginselen gelijkt den schok der elementen. De oceaan verdedigt het water, de orkaan verdedigt de lucht; de koning verdedigt het koningschap, de democratie verdedigt het volk; het betrekkelijke, namelijk de monarchie, biedt wederstand aan het absolute, namelijk de republiek; de maatschappij bloedt onder dit conflict, maar wat thans haar lijden is, zal later haar heil zijn; in allen gevalle zijn zij die strijden niet te laken; een van beide partijen bedriegt zich ontwijfelbaar; het recht staat niet als de colossus van Rhodes tegelijk op twee oevers, met den eenen voet in de republiek, met den anderen in het koningschap; het is ondeelbaar en geheel aan één zijde; maar zij die zich bedriegen, bedriegen zich te goeder trouw; een blinde is evenmin een misdadiger als een Vendeër een bandiet. Schrijven wij alzoo slechts aan het noodlot deze vreeselijke botsingen toe. Wat deze stormen zijn mogen, de menschelijke verantwoordelijkheid heeft er geen deel aan.

Voltooien wij dit overzicht.

De regeering van 1830 had reeds dadelijk een moeielijk bestaan. Gisteren geboren, moest zij reeds heden strijden.

Nauwelijks ingesteld, voelde zij reeds overal flauwe rukken aan het Juli-getimmerte, dat zoo versch gebouwd, nog zoo weinig hecht was.

De tegenstand ontstond den volgenden dag; misschien was hij reeds den vorigen dag ontstaan.

Van maand tot maand breidde zich de vijandigheid uit en werd meer en meer openlijk.

De Juli-revolutie, die, zooals wij gezegd hebben, buiten Frankrijk noode door de koningen ontvangen werd, was in Frankrijk op verschillende wijze opgevat geworden.

God geeft aan de menschen Zijn zichtbaren wil in de gebeurtenissen te kennen; een duistere tekst in een geheimzinnige taal. Dadelijk maken de menschen daarvan vertalingen, overijlde, onjuiste vertalingen, vol fouten, leemten en tegenstrijdigheden. Zeer weinig geesten verstaan de goddelijke taal. De schranderste, de bedaardste, de diepzinnigste ontcijferen langzaam, en wanneer zij met hun tekst komen, is het werk sinds lang verricht; er zijn dan reeds meer dan twintig vertalingen aan de markt. Uit iedere vertaling ontstaat een partij en uit iedere tegenstrijdigheid een factie; iedere partij meent uitsluitend den waren tekst te hebben; iedere factie meent het licht te bezitten.

Soms is het gezag zelf een factie.

In revolutiën zijn zwemmers tegen den stroom, ’t zijn de oude partijen.

Aangezien de revolutiën uit het recht van den opstand ontstaan, zoo meenen de oude partijen, die zich aan de erfelijkheid door de gratie Gods houden, dat men tegen haar het recht van den opstand heeft. ’t Is een dwaling. Want in revolutiën is de opstandeling niet het volk, maar de koning. Revolutie is juist het tegenovergestelde van opstand. Iedere revolutie, een normale vervulling zijnde, bevat in zich haar wettigheid, die soms door valsche revolutionnairen onteerd wordt, doch die, hoewel bezoedeld, bestaan blijft, en hoewel zelfs bloedend blijft leven. Revolutiën ontstaan niet uit een toeval, maar uit de noodzakelijkheid. Een revolutie is een terugkeer uit het schijnbare tot het wezenlijke. Zij is, wijl zij zijn moet.

Desniettemin vielen de oude legitimistische partijen de revolutie van 1830 aan met al het geweld, dat uit valsche redeneering kan voortkomen. Dwalingen zijn uitmuntende kogels. Zij troffen haar behendig, waar zij kwetsbaar was, bij gemis van kuras, daar haar logica ontbrak; zij vielen deze revolutie in haar koningschap aan. Zij riepen haar toe: Revolutie, waarom deze koning? De factiën zijn blinden, die juist mikken.

Ook de republikeinen slaakten dezen kreet. Maar deze kreet, van hen komende, was logisch. Wat blindheid was bij de legitimisten, was helderziendheid bij de democraten. 1830 had bij het volk bankroet gemaakt. De verontwaardigde democratie verweet het haar.

De instelling van Juli worstelde tusschen den aanval van het verledene en den aanval der toekomst. Zij vertegenwoordigde het oogenblik, eenerzijds in strijd met de monarchale eeuwen, anderzijds met het eeuwige recht.

Buitendien was zij voor buiten geen revolutie meer, toen zij monarchie werd en 1830 was dus gedwongen Europa’s stappen te volgen. Den vrede te moeten behouden, dit vermeerderde de verwikkelingen. Een in twee verschillende richtingen verlangde harmonie is vaak schadelijker dan oorlog. Uit dezen doffen, steeds gebreidelden, maar steeds grommenden strijd ontstond de gewapende vrede, dit kostbaar hulpmiddel der bij zich zelve verdachte beschaving. Het Juli-koningschap steigerde, niettegenstaande het dit droeg, in het gareel der Europeesche kabinetten. Metternich had het gaarne bij de lange leidsels genomen. In Frankrijk door den vooruitgang gedreven, dreef het de achterblijvende monarchen in Europa. Op sleeptouw genomen, nam zij anderen op sleeptouw.

Binnenslands vermeerderden zich en hingen loodzwaar boven de maatschappij de quaestiën betreffende het pauperismus, het proletariaat, het werkloon, de opvoeding, het strafrecht, de prostitutie, het lot der vrouw, den rijkdom, de armoede, de voortbrenging, het verbruik, de verdeeling, den ruilhandel, het muntwezen, het crediet, het recht van ’t kapitaal, het recht van den arbeid enz.

Buiten de eigenlijk gezegde politieke partijen, ontstond een andere beweging. Aan de democratische gisting paarde zich de philosophische. De keur der bevolking gevoelde zich evenzeer gestoord als de menigte; wel in een anderen zin, maar niet minder.

De denkers peinsden, terwijl de grond, namelijk het volk, door revolutionnaire stroomingen doorweekt, onder hen beefde met ik weet niet welke stuipachtige schokken. Deze denkers, eenigen afzonderlijk, anderen in gezinnen en schier in gemeenten vereenigd, peilden vreedzaam maar diep de maatschappelijke vraagstukken. Zij waren kalme mijnwerkers, die rustig hun loopgraven in de diepten van een vulkaan voortzetten, nauwelijks gehinderd door doffe schokken en den reeds eenigszins zichtbaren vuurgloed.

Deze rust was niet het minst schoone schouwspel van dezen bewogen tijd.

Deze mannen lieten aan de politieke partijen de quaestie der rechten over, zij hielden zich alleen met die des geluks bezig.

Wat zij uit de maatschappij wilden trekken, was het welzijn van den mensch.

Zij verhieven de stoffelijke, de industriëele, de handels-, de landbouwquaestiën schier tot de waardigheid van eenen godsdienst. In de beschaving, zooals zij een weinig door God, en heel veel door den mensch gevormd is, vereenigen, vermengen en hechten zich de belangen zoodanig aaneen, dat zij een wezenlijke harde rots vormen, die naar dynamische wetten geduldig door de staathuishoudkundigen, deze geologen der staatkunde, bestudeerd worden.

Deze mannen, die zich onder verschillende benamingen groepeerden, maar allen door den algemeenen naam van Socialisten kunnen worden aangeduid, poogden deze rots te doorboren en er de levende wateren van het menschelijk geluk uit te doen ontspringen.

Van de quaestie van het schavot tot die des oorlogs omvatten hun werkzaamheden alles. Bij het recht van den man, door de Fransche revolutie verkondigd, voegden zij het recht der vrouw en het recht van het kind.

Men verwondere zich niet, dat wij, om verschillende redenen, hier niet grondig uit het theoretisch oogpunt de quaestiën behandelen, die door het Socialismus zijn opgeworpen.

Al de problemen, welke de Socialisten zich voorstelden op te lossen, de cosmogenische visioenen, de droomerijen en het mysticismus uitgezonderd, kunnen tot twee hoofdproblemen gebracht worden.

Eerste probleem:

Voortbrenging van rijkdom.

Tweede probleem:

Dien te verdeelen.

Het eerste probleem bevat de quaestie van den arbeid.

Het tweede bevat de quaestie van het werkloon.

Bij het eerste probleem betreft het de aanwending der krachten.

Bij het tweede de verdeeling der genietingen.

Door de goede aanwending der krachten ontstaat de openbare macht.

Door de goede verdeeling der genietingen ontstaat het individueel geluk.

Door goede verdeeling moet niet verstaan worden een gelijke verdeeling, maar eene billijke verdeeling. De eerste gelijkheid is de billijkheid.

Uit de vereeniging dezer beide zaken, de openbare macht naar buiten, het individueel geluk naar binnen, ontstaat de maatschappelijke welvaart.

Maatschappelijke welvaart beteekent de gelukkige mensch, de vrije burger, de groote natie.

Engeland lost het eerste dezer beide problemen op. Het schept op bewonderenswaardige wijze den rijkdom, doch het verdeelt hem slecht. Deze, slechts éénzijdige oplossing, voert noodlottiger wijs tot deze twee uitersten: Overmatige weelde, ontzettende armoede. Voor enkelen al de genietingen, voor de anderen, namelijk voor het volk, alle ontberingen; want het voorrecht, de uitzondering, het monopolie, de feodaliteit ontstaan uit den arbeid zelven. Een valsche, gevaarlijke toestand, die de openbare macht op de privaatarmoede bouwt en de grootheid van den staat in het lijden van het individu doet wortelen. Een slecht samengestelde grootheid, waarin zich alle stoffelijke elementen mengen, maar waarin geen enkel zedelijk element komt.Het communisme en de Agrarische wet meenen het tweede probleem te kunnen oplossen. Zij bedriegen zich. Hun verdeeling doodt de voortbrenging. De gelijke verdeeling vernietigt den naijver. Bijgevolg den arbeid. ’t Is een verdeeling zooals de slachter verricht, die doodt wat hij verdeelt. ’t Is alzoo onmogelijk, zich met deze vermeende oplossingen tevreden te stellen. Door den rijkdom te dooden, verdeelt men hem niet.Om goed te worden opgelost moeten de beide problemen te zamen worden opgelost. De beide oplossingen moeten vereenigd worden en slechts één vormen.Zoo men slechts het eerste van beide problemen oplost, is men Venetië of Engeland. Als Venetië zal men een kunstmatige macht hebben, of als Engeland een stoffelijke macht; men zal de slechte rijke zijn. Men sterft door geweld, zooals Venetië, of door een bankroet, zooals Engeland zal vallen. En de wereld zal u laten sterven en vallen, wijl de wereld alles laat sterven en vallen wat enkel zelfzucht is, al wat niet voor het menschelijk geslacht een deugd of een idée vertegenwoordigt.’t Spreekt vanzelf, dat wij hier door de woorden Venetië en Engeland op geen volken, maar op maatschappelijke instellingen wijzen; de oligarchieën over de natiën en niet de natiën zelven. De natiën bezitten steeds onze achting en sympathie. Als volk zal Venetië herboren worden; als aristocratie zal Engeland vallen; maar als natie is het onsterfelijk. Nu gaan wij verder.

Het communisme en de Agrarische wet meenen het tweede probleem te kunnen oplossen. Zij bedriegen zich. Hun verdeeling doodt de voortbrenging. De gelijke verdeeling vernietigt den naijver. Bijgevolg den arbeid. ’t Is een verdeeling zooals de slachter verricht, die doodt wat hij verdeelt. ’t Is alzoo onmogelijk, zich met deze vermeende oplossingen tevreden te stellen. Door den rijkdom te dooden, verdeelt men hem niet.

Om goed te worden opgelost moeten de beide problemen te zamen worden opgelost. De beide oplossingen moeten vereenigd worden en slechts één vormen.

Zoo men slechts het eerste van beide problemen oplost, is men Venetië of Engeland. Als Venetië zal men een kunstmatige macht hebben, of als Engeland een stoffelijke macht; men zal de slechte rijke zijn. Men sterft door geweld, zooals Venetië, of door een bankroet, zooals Engeland zal vallen. En de wereld zal u laten sterven en vallen, wijl de wereld alles laat sterven en vallen wat enkel zelfzucht is, al wat niet voor het menschelijk geslacht een deugd of een idée vertegenwoordigt.

’t Spreekt vanzelf, dat wij hier door de woorden Venetië en Engeland op geen volken, maar op maatschappelijke instellingen wijzen; de oligarchieën over de natiën en niet de natiën zelven. De natiën bezitten steeds onze achting en sympathie. Als volk zal Venetië herboren worden; als aristocratie zal Engeland vallen; maar als natie is het onsterfelijk. Nu gaan wij verder.

Los beide problemen op, moedig den rijke aan, bescherm den arme, vernietig de armoede, maak een einde aan de onrechtvaardige exploitatie van den zwakke door den sterkere, breidel de onbillijke ijverzucht van hem die op weg is, tegen hem die reeds is aangekomen; breng het loon wiskunstig en broederlijk in verhouding met den arbeid; verbind het kosteloos en verplichtend onderwijs met den wasdom van het kind en maak van de wetenschap den grondslag der manbaarheid; men ontwikkele het verstand, terwijl men de handen bezighoudt; men zij tevens een machtig volk en een gezin van gelukkige menschen; men democratizeere den eigendom niet door hem af te schaffen, maar door hem algemeen te maken, opdat ieder burger zonder uitzondering bezitter zij – wat gemakkelijker is dan men meent – met twee woorden; men wete den rijkdom voort te brengen en dien te verdeelen, en hierdoor zal men tevens de stoffelijke en de zedelijke grootheid hebben; – en ge zult waardig zijn Frankrijk te heeten.

Dat was, behalve eenige secten die op een dwaalspoor waren, hetgeen het socialisme zeide, wat het in de feiten zocht, wat het in de geesten prentte.

Bewonderenswaardig pogen! heilig streven!

Deze leerstelsels, deze theorieën, deze wederstand, de onverwachte noodzakelijkheid voor den staatsman om met den philosoof in rekening te treden; de schepping, uit verwarde en onduidelijk erkende waarheden, van een nieuwe politiek, niet te veel in tweestrijd met het revolutionnaire ideaal, een toestand waarin men Lafayette moest gebruiken om Polignac te verdedigen; de overtuiging van den vooruitgang onder den opstand, de kamers en de straat; het in evenwicht houden der naijverigen in hun omgeving; zijn geloof in de revolutie; een eventueele onderwerping bij de onduidelijke aanneming van een bepaald oppergezag; zijn wil om aan zijn geslacht trouw te blijven; zijn familiezucht; zijn oprechte eerbied voor het volk, zijn eigene eerlijkheid, dit alles hield Lodewijk Filips op smartelijke wijze bezig, en bij wijlen, hoe sterk en moedig hij was, bezwaarde en bemoeielijkte het hem zoo, dat hij schier onder zijn koningschap bezweek.

Hij voelde onder zijn voeten een vreeselijke woeling, die eigenlijk nog geen instorting was, want Frankrijk was krachtiger dan ooit.

Donkere wolken stapelden zich aan den horizont opeen. Een zonderlinge duisternis, die nader en nader kwam, spreidde zich allengs over de menschen, over de dingen, over de ideeën; een duisternis die uit den toorn en de stelsels ontstond. Al wat in overhaasting gesmoord was, bewoog zich en geraakte in gisting. Soms hield het geweten van den eerlijke den adem in, zoo ongezond was de lucht, waarin zich de sophismen met de waarheden mengden. De gemoederen beefden in dien maatschappelijken angst, als de bladeren bij de nadering van den storm. De electrieke spanning was zoodanig, dat in zekere oogenblikken, de eerste de beste, een onbekend licht gaf. Dan weder daalde de schemering en duisternis. Bij tusschenpoozen kon men, naar het diep en dof gerommel, de hoeveelheid bliksem berekenen die in de wolken was.

Nauwelijks waren twintig maanden sedert de Juli-omwenteling verstreken, of het jaar 1832 had zich met een dreigend aanzien geopend. De nood van het volk, de broodelooze werklieden, de laatste prins van Condé in de duisternis verdwenen; Brussel, dat de Nassaus verdreef gelijk Parijs de Bourbons; België, dat zich aan een Fransch prins aanbood, en aan een Engelsch prins gegeven werd; de Russische haat van Nikolaas; achter ons twee zuidelijke demons, Ferdinand in Spanje, Miguel in Portugal; de bevende bodem van Italië; Metternich, die de hand naar Bologna uitsteekt; Frankrijk, dat Oostenrijk te Ancona trotseert: in het noorden een akelig gerucht van hamerslagen, die Polen weder in zijn doodkist spijkeren; in geheel Europa vergramde oogen, die op Frankrijk loeren; Engeland, een verdacht bondgenoot, gereed om omver te stooten, wat mocht hellen, en zich te werpen op hetgeen vallen zou; het pairschap, dat zich achter Beccaria verschanst, om aan de wet vier hoofden te weigeren: de leliën van het rijtuig des konings geschrapt; het kruis van Notre Dame gerukt; Lafayette klein geworden; Laffitte geruïneerd; Benjamin Constant arm gestorven; Casimir Périer in de uitputting der macht overleden; de politieke en de maatschappelijke krankheid, die zich tegelijkertijd in de twee hoofdsteden van het rijk openbaren, in de stad der gedachte, en in de stad van den arbeid; te Parijs de burgeroorlog; te Lyon de oorlog der werklieden; in beide steden dezelfde vuurgloed; het purper eens kraters op het voorhoofd des volks: het zuiden gefanatiseerd; het westen in beroering; de hertogin van Berry in de Vendée; complotten, samenzweringen, opstanden, de cholera voegden bij het somber rumoer der denkbeelden het somber gewoel der gebeurtenissen.

De Ellendigen (Deel 4 van 5)

Подняться наверх