Читать книгу De Ellendigen (Deel 4 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 8

Boek II
Eponine
Tweede hoofdstuk
Het ontstaan van de kiemen der misdaden in de gevangenissen

Оглавление

De overwinning van Javert in het huis Gorbeau scheen volkomen te zijn geweest, maar was het echter niet.

Vooreerst, en dat was zijn grootste teleurstelling, had Javert den gevangene niet gevangen genomen. De aangerande, die vlucht, is nog meer verdacht dan de aanrander; en waarschijnlijk zou deze persoon, die zulk een kostbare buit voor de bandieten was geweest, een niet minder goede vangst voor de justitie geweest zijn.

Voorts was ook Montparnasse aan Javert ontsnapt. Er moest een andere gelegenheid worden afgewacht om op dien „Pronker der Hel” de hand te leggen. Inderdaad, Montparnasse, die Eponine had ontmoet, terwijl ze onder de boomen van den boulevard de wacht hield, had haar medegenomen, om liever Nemorin met de dochter, dan Schinderhannes met den vader te zijn. ’t Was zijn geluk geweest; want hij was vrij. Javert had echter Eponine doen vatten; een geringe troost voor hem. Eponine werd bij Azelma in de gevangenis de Madelonnettes gezonden.

Eindelijk was een der voornaamste gevangenen, Claquesous, op den weg van het huis Gorbeau naar la Force, weg geraakt. Men wist niet hoe het gebeurd was, de agenten en stadssergeanten „begrepen er niets van,” hij was in damp veranderd, uit de handboeien gegleden, door de reten van het rijtuig heengeslopen; men wist niets anders te zeggen, dan dat, toen men aan de gevangenis kwam, Claquesous verdwenen was. Daar school iets van tooverij of politie onder. Was Claquesous in de duisternis gesmolten als een sneeuwvlok in het water? Bestond er tusschen de politieagenten en hem een heimelijke verstandhouding? Behoorde deze man tot het dubbel raadsel der wanorde en orde? Was hij het middelpunt tusschen de misdaad en de beteugeling? Had deze sfinx de voorpooten in de misdaad, en de achterpooten in het openbaar gezag? Javert wilde van al deze redeneeringen niets weten, en zou ze met afkeer verworpen hebben; maar bij zijn sectie behoorden meer inspecteurs, die hoewel zijn ondergeschikten, misschien beter dan hij in de geheimen der prefectuur van politie waren ingewijd, en Claquesous was zulk een schurk, dat hij een zeer goed handlanger der politie kon zijn. Den nacht aldus tot hulpgenoot te hebben is uitmuntend voor de dieven, maar wonderbaar voor de politie. Er zijn zulke schurken, wier mes aan twee kanten snijdt. Hoe het zij, de verloren Claquesous was niet weder te vinden. Javert scheen er meer vertoornd dan verwonderd over.

Wat Marius betreft, „dat jong advocaatje, die waarschijnlijk bang was geweest” en wiens naam Javert vergeten had, aan dezen lag Javert weinig gelegen. Een advocaat is buitendien altijd licht te vinden. Maar was hij wel advocaat?

Het onderzoek was begonnen.

De rechter van instructie had het raadzaam geoordeeld, een der mannen van de bende Patron-Minette niet buiten toegang te stellen, hopende dat hij iets verklappen zou. Deze man was Brujon, de langharige van de straat Petit-Banquier. Men had hem in een ander deel der gevangenis gebracht, waar de bewakers hem in het oog hielden.

Deze naam, Brujon, behoort tot de herinneringen in de gevangenis la Force. Op de leelijke binnenplaats van het zoogenaamde nieuwe gebouw, welke het bestuur de plaats St. Bernard, maar de dieven den Leeuwenkuil noemden, zag men op den vuilen muur die zich links tot aan de daken verhief, bij een oude verroeste ijzeren deur, welke in de oude kapel van het hertogelijk hôtel de la Force voerde, en welke kapel thans als slaapzaal voor dieven dient, voor omstreeks twaalf jaren een soort van bastille met een spijker in de steenen gekrabd en daar onder deze naamteekening:

Brujon, 1811.

De Brujon van 1811 was de vader van den Brujon van 1832.

Deze laatste, dien men bij de hinderlaag in het huis Gorbeau slechts onduidelijk gezien heeft, was een zeer sluwe, behendige knaap, met een bescheiden en weemoedig voorkomen. Om deze reden had de rechter van instructie hem in de algemeene gevangenis doen brengen, in de meening dat hij hier nuttiger zou zijn dan buiten toegang in zijn cel.

De dieven staken hun bedrijf niet, omdat zij in de handen der justitie zijn. Aan zulk een kleinigheid stoort men zich niet. Wegens een misdaad in de gevangenis te zijn, belet niet een andere misdaad op touw te zetten. ’t Zijn schilders, die een schilderij op de tentoonstelling hebben, en daarom niet te minder aan een nieuwe schilderij in hun atelier werken.

Brujon scheen door de gevangenis geheel ontsteld. Men zag hem soms uren lang op de plaats bij het raampje der cantine staan, als een zinnelooze de vuile prijslijst der waren beschouwende, die begon met: knoflook 62 centimes, en eindigde met: sigaren vijf centimes. Of hij bracht den tijd door met te rillen en te klappertanden, zeggende dat hij de koorts had, en onderzoekende of een der acht-en-twintig bedden der koortszaal onbezet was.

Eensklaps vernam men omstreeks het midden der maand Februari 1832, dat Brujon, die slaper, door de boodschappers van het gevangenhuis, niet op zijn naam, maar op dien van drie zijner kameraads, drie verschillende boodschappen had laten doen, welke hem gezamenlijk vijftig sous hadden gekost, een buitengewone uitgave, welke de opmerkzaamheid van den brigadier der gevangenis wekte.

Men deed onderzoek en het tarief der boodschappen vergelijkende, dat in de spreekkamer der gevangenen hing, bleek het, dat de vijftig sous voor drie boodschappen waren geweest, een naar het Pantheon, tien sous; een naar het Val de Grace, vijftien sous; en een naar de barrière Grenelle, vijf-en-twintig sous. Deze laatste was de duurste op het tarief. Nu bevonden zich juist bij het Pantheon, het Val de Grace en de barrière Grenelle de woningen van deze drie zeer gevreesde barrièreschooiers, Kruideniers, anders genoemd Bizarro, Glorieux, een ontslagen galeiboef, en Barre-Carrosse, op welke door dit voorval de blik der politie opnieuw getrokken werd. Men meende te weten, dat deze drie mannen tot de bende van Patron-Minette behoorden, van welke men twee aanvoerders, Babet en Gueulemer, gevat had. Men veronderstelde, dat de boodschappen van Brujon, die niet aan de huizen, maar aan lieden op de straat gericht waren, inlichtingen moesten bevat hebben wegens een of ander beraamd misdrijf. Men had nog andere aanwijzingen. Men vatte dus de drie schooiers, in de meening hierdoor Brujons plannen verijdeld te hebben.

Omstreeks een week na deze maatregelen zag een oppasser, die zijn ronde deed en de benedenslaapzaal van het nieuwe gebouw inspecteerde, juist toen hij het teeken wilde geven dat alles in orde was, door het spiegat van de slaapzaal, Brujon op zijn bed zitten schrijven. De oppasser trad binnen, men zette Brujon een maand in het cachot, maar men kon niet vinden wat hij geschreven had. De politie vernam evenmin iets.

Zeker is het, dat den volgenden dag „een postillon” van de plaats Charlemagne over het vijf verdiepingen hooge gebouw, dat beide plaatsen scheidde, in den Leeuwenkuil werd geworpen.

De gevangenen noemen „postillon” een kunstig van brood gekneed balletje, dat „naar Ierland” wordt gezonden, dat wil zeggen over de daken eener gevangenis van de eene naar de andere plaats. Dat balletje valt op de plaats. Die het opraapt, opent het en vindt er een briefje voor een der gevangenen in. Is de vinder een gevangene, dan bezorgt hij het briefje aan zijn bestemming; is ’t een oppasser of een stille verklikker onder de gevangenen, dan wordt het briefje naar het bureau der gevangenis gebracht en aan de politie overgeleverd.

Ditmaal kwam de postillon aan zijn adres, hoewel degeen voor wien het briefje was bestemd, op dien oogenblik buiten toegang zat. De geadresseerde was niemand minder dan Babet, een der vier aanvoerders van Patron-Minette.

De postillon bevatte een gerold papiertje, waarop slechts deze twee regels:

„Babet. Er is in de straat Plumet een zaak te doen. Een hek om een tuin.”

Dit had Brujon des nachts geschreven.

Ten spijt van alle onderzoekingen vond Babet middel het briefje uit la Force naar Salpetrière, de vrouwengevangenis, tot een „goede vriendin” die hier zat, te doen overgaan. Deze vrouw bezorgde op haar beurt het briefje aan eene andere die ze kende, een zekere Magnon, die de politie scherp in ’t oog hield, maar nog niet gevat had. Deze Magnon, wier naam de lezer reeds kent, had betrekkingen met de Thénardiers, welke later zullen worden vermeld, en kon, door Eponine te bezoeken, tot brug dienen, tusschen la Salpetrière en de Madelonnettes.

’t Was juist op het oogenblik, dat de zusters Eponine en Azelma weer op vrije voeten werden gesteld, daar bij ’t onderzoek der zaak van haar vader geen directe bewijzen tegen haar waren aan ’t licht gekomen.

Toen Eponine de Madelonnettes verliet, gaf haar Magnon, die haar aan de deur wachtte, het briefje van Brujon aan Babet, haar bevelende de zaak „op te nemen.”

Eponine ging naar de straat Plumet, vond het hek en den tuin, nam het huis in oogenschouw, bespiedde, loerde, en bracht eenige dagen later aan Magnon, die in de straat Cloche-Perce woonde, een beschuit, welke Magnon aan de minnares van Babet in de Salpetrière bezorgde. Een beschuit beteekent in de duistere beeldspraak der gevangenissen: „niets te doen.”

Toen ongeveer een week later Babet en Brujon elkander in de gang der gevangenis la Force ontmoetten, terwijl de een naar het verhoor ging en de andere van daar terugkeerde, vroeg Brujon: „Nu, de straat P?” – „Beschuit,” antwoordde Babet.

Alzoo ging deze kiem der misdaad te niet, welke door Brujon in la Force was ontworpen.

Deze mislukking had echter gevolgen, die geheel niet in Brujons bedoelingen lagen.

Men meent soms een draad te knoopen, en men maakt een anderen los.

De Ellendigen (Deel 4 van 5)

Подняться наверх