Читать книгу Vlaamsch Belgie sedert 1830 - Anoniem - Страница 14

Hoog-België

Оглавление

In het hooge gedeelte van België heeft men:

I. — De Ardennen. — Zooals we gezien hebben beslaat deze bergstreek bijna den heelen zuid-oosthoek van ons land, van de boorden der Semoi tot de steile oevers der Maas, Amblève en Vesder. Zij is een geliefkoosd verblijf van toeristen en jagers. Nu eens stout en wild, dan liefelijk en zacht, met heerlijke vergezichten, schilderachtige dalen, grillige rotspartijen, bekroond met bouwvallen van oude kasteelen. Overal leven volkssagen van overoude tijden onder het volk voort. Holen en grotten, evenals de opgeheven steenen zijn als zoovele geheimzinnige gedenkteekenen van lang verdwenen rassen.

II. — De Hooge Venen (Hautes Fagnes) liggen tusschen de Amblève en de Vesder in het zuid-oosten der provincie Luik. Ze beslaan een oppervlakte van 50 Km. lengte en 20 Km. breedte. Deze kruinen der Ardennen zijn licht afgeronde vlakten, die nog het uitzicht hebben van een woeste en maagdelijke natuur. De vochtige bodem, met zijn ondoordringbaren ondergrond van klei, verkondigt de aanwezigheid van veen. Donkere bosschen en heidevelden wisselen elkander af. Niets evenaart de sombere treurigheid dezer streek.

III. — Klein-Provence of Belgisch Lorreinen. — Deze bekoorlijke vallei tusschen Aarlen en Virton, gevormd door de Semoi en beschut door de hooge Ardennen, wordt aldus genoemd, om haar zacht klimaat, haar lachende heuvels met weelderigen plantengroei.

IV. — De Famenne. — Een bijzonder ondankbaar gewest van Luksemburg met de kleine stad Marche als hoofdplaats. De schrale bodem is hier en daar bedekt met magere roggevelden en pijnbosschen.

V. — De Condroz. — Heel anders is het voorkomen van dit land, dat zich uitstrekt over een deel der provincies Luik en Namen, tusschen de Ourthe en Maas, ten zuiden van Hoei, en de Lesse. Het is aldus genoemd naar den volksstam der Condruzen, die tijdens de Romeinen hier woonde. Het is een koude, open vlakte, met breede golvingen, bijna zonder boombeschutting.

VI. — Tusschen Samber en Maas. — Dit gedeelte van de provincie Namen heeft, zoowel wat de gesteldheid van den grond betreft als de wijze om er nut uit te trekken, veel overeenkomst met de Condroz. Sedert jaren is men begonnen de bosschen, een overblijfsel van het groote kolenwoud (Sylva carbonaria), uit te roeien en door landerijen te vervangen.

VII. — Klein Zwitserland. — Zoo noemt men het gedeelte van het Maasdal tusschen Dinant en Namen, bekend om zijn verrukkelijke schoonheid. Ingesloten tusschen de hooge schilderachtige rotsen, die langs de beide oevers omhoog rijzen, kronkelt de heldere stroom voorbij marmergroeven, prachtige bosschen, lachende tuinen en nijverige dorpen. Moeilijk kan men een punt op den geheelen weg aanwijzen, dat den reiziger niet aantrekt en boeit.

Vlaamsch Belgie sedert 1830

Подняться наверх