Читать книгу Vlaamsch Belgie sedert 1830 - Anoniem - Страница 16

Belgische Vlakte

Оглавление

XII. — De Kempen. — Hoe geheel anders dan de vruchtbare bodem van Middel-België is het voorkomen der zandige vlakte der Kempen, die zich over een groot deel der provincies Antwerpen en Limburg uitstrekt. Eens was deze streek het bed van een groote zee, vandaar dat deze vloedgrond den stempel draagt der onvruchtbaarheid. Zij heeft een omvang van meer dan 200,000 Ha. Haar gemiddelde hoogte bedraagt zoowat 15 M., terwijl haar toppunt in Limburg 80 M. bereikt. Een diepe ernst ligt over de geheele vlakte, die het gemoed beklemt, ondanks het plantenkleed, dat de natuur er over gespreid heeft. De paarsche erica en de gele brem wisselen er af met schrale jenever- en hulststruiken, berken en mastboomen. Waar het insijpelende water niet weg kan vloeien, daar is de grond moerassig en vormen zich met den afval der planten veen- of turfgronden. Elders treft men op een diepte van 1 M. ongeveer, leem aan, dat, aan de oppervlakte gebracht en met zand vermengd, een goeden bouwgrond oplevert. Duizenden hectaren schralen heigrond heeft men aldus in vruchtbare beemden en akkers herschapen.

In de 12e eeuw waren de Kempen nog weinig bevolkt; de monniken der abdijen van Tongerloo, van Averbode en van Postel waren waarschijnlijk de eersten, die het werk der ontginning begonnen, doch het is vooral sedert de vereeniging met Nederland in 1815, dat men beproefde een beter gebruik van den bodem te maken. Ook de Trappisten droegen in latere jaren krachtig bij, om de woeste gronden te doen verminderen.

XIII. — Klein-Brabant ligt in den zuid-westhoek der provincie Antwerpen tusschen de Schelde, den Rupel en de Zenne. Het is een vreedzaam en verrukkelijk oord met een vruchtbaren klei- en zandgrond, die met zorg is bewerkt en de kundige hand van den Vlaamschen landbouwer bewijst.

XIV. — Het Land van Aalst, aldus genoemd naar de stad, die er het middelpunt van uitmaakt, is een vruchtbare kleistreek met malsche weiden, waardoor de Dender kronkelt. Schoone velden met koren en koolzaad wisselen af met voortreffelijke moestuinen; doch het is vooral bekend door de rijke hopakkers.

XV. — Het Land van Waas. — Indien dit heerlijk land, liggende aan den linker oever der Schelde, tusschen Antwerpen en Gent en de vaart van Terneuzen, tegenwoordig den indruk maakt van een grooten volkrijken boomgaard, dan is dit alles de vrucht van eeuwen arbeids. Dit mooi gewest, met zijn idyllisch voorkomen, met zijn rijke en vriendelijke landouwen, was eenmaal een treurige zandwoestijn, de voortzetting der Antwerpsche Kempen.

De vroege ontwikkeling der Vlaamsche steden met hun talrijke bevolking, bracht de noodzakelijkheid mee, om het omliggende woeste land te maken tot een der meest voortbrengende gewesten van Europa. Hoeveel arbeid en taai geduld, hoeveel bedrevenheid en kunde is er noodig geweest, om uit die dorre vlakte met poel en moeras, een waren lusthof te doen ontstaan!

Nu zou men allicht denken, dat zulk een streek, waar de eene akker naast den anderen als in een meetkundig mozaïek zich uitstrekt, van alle bekoorlijkheid is ontbloot. Doch onze eenvoudige landman met zijn scheppend vermogen bezat een diep gevoel voor natuurschoon, waardoor zoovele Vlaamsche dichters en schilders bezield en in verrukking zijn gebracht.

Lees De Laveleye[15], den ouden Sanderus[16], of den Florentijn Guicciardini[17], of liever doorwandel het Waasland van Gent in welke richting ook, alom bezaaid met volkrijke dorpen, en zeg of bij die kalme, frissche natuur, onder het heerlijk lommer der boomen uw hart niet opengaat van louter natuurgenot? Wat uw oog ontmoet, is slechts één kleur, maar in een reeks van schakeeringen met een onvergelijkelijke bekoorlijkheid en innige poëzie! Hier leent de akkerbouw zijn nooit vermoeide hand aan de kracht der natuur, om beide vereenigd, hun gouden horen des overvloeds uit te storten. Met recht heeft men het Waasland genoemd «den tuin van België.»

Andere deelen, niet minder lief en bevallig, vormen de lachende oevers der Lei, met hun zacht bewogen vlasakkers, als het vleiend windje er over strijkt, met hun weiden van groen fluweel, zoo teeder rustig en betooverend schoon. Gaan we naar het zuidelijk deel, waar de bodem met zijn golving en kleine verhevenheden, zooveel er toe bijdraagt, om de schoonheid nog te verhoogen, dan genieten we overal van de verrukkelijke gezichtspunten, die de ziel boeien en verheffen. Doch er is nog een ander Vlaanderen, dat van het Meetjesland en dat der polders en dijken, het jongste in vorming als in geschiedenis.

XVI. — Het Meetjesland herinnert door de gesteldheid van zijn mageren bodem aan de Kempen, waartoe het vroeger behoorde. Het kenmerkt zich door een zekere eentonigheid, door zijn boekweitvelden en sparreboschjes.

Het strekt zich uit rondom de stad Eekloo en meer bepaaldelijk in de richting van 't noord-oosten, tusschen de Lieve, de vaart van Schipdonk en het kanaal Leopold, dat door het Polderland loopt.

XVII. — De Polders. — Van Duinkerke langsheen de Noordzee tot aan de monden der Schelde en verder waar ze zich vereenigt met den Rupel, de Durme en den Dender, strekken zich lage kleivormingen uit, in vorige eeuwen door den Oceaan bedekt, maar thans in voortbrengende gronden herschapen. Die breede zoom van 10 tot 15 Km., door aanslibbing van zee en stroomen neergelegd, is door de bewoners op de wateren veroverd, ingedijkt en drooggemaakt, en eindelijk in vruchtbare polders veranderd. Het water van rivier of zee moest men eerst door afdammen terugdringen, het overtollige binnenwater uit poel en moer verwijderen, daarna de gronden droogleggen door een kunstmatig en met zorg onderhouden stelsel van afwatering, door middel van slooten, ringgrachten en kanalen, die het naar de zee voeren; want overal is water aanwezig: het borrelt en vloeit door de oppervlakte of op een geringe diepte onder den grond. Heel dit ingewikkeld netwerk van kleine wateren met zijn sluizen, dat, als een gedwee werktuig in de hand van den mensch, dienen moet, om de kostbare oppervlakte te behoeden tegen overstrooming of doorzijging van den ondergrond, draagt den naam van watering.

Op groote afstanden verheffen zich, als een weinig hooger liggend wandelpad, bijna onmerkbare dijken, waaraan niet minder zorgen zijn besteed, en die onze voorouders eeuwen arbeids en opofferingen hebben gekost, niet enkel om ze te leggen, maar om ze te behoeden tegen de herhaalde aanvallen der geduchte elementen.

De polderstreek, die ten minste 80 Km. lang is, met een omvang van nagenoeg 100,000 Ha. in ons land, gaat van boven Antwerpen evenwijdig met de Schelde over Zelzate en Damme, dan zuidelijk over Oudenburg naar Diksmuide en Veurne.

XVIII. — Veurne-Ambacht. — Het is onder dezen naam dat men de rijke gouw aanduidt, die in den omtrek der steden Diksmuide en Veurne, zich voortzet tot aan de Fransche grens, tusschen den IJzer en de duinen van de Noordzee. Zij heeft een oppervlakte van 350 Km2. Op den aangeslibden grond groeit een kort en stevig gras, dat door de zilte zeelucht gevoed, een krachtig voedsel oplevert voor de paarden- en de veeteelt. Sedert meer dan drie eeuwen geniet deze streek een welverdiende vermaardheid om haar zuivelbereiding, waaraan zij ook het beste deel harer welvaart verschuldigd is.

XIV. — De Duinen. — Verlaten wij de groene vlakte, dan ontmoeten we ten noorden den voet van den duingordel, die als een aaneenschakeling van golvende zandheuvels met een gemiddelde hoogte van 10 M. en een afwisselende breedte van 60 M. tot 3 Km. zich voortzetten langsheen de zeekust. Die gansche duinwal schat men op 3000 Ha. Op sommige plaatsen komen ze dieper in 't land te liggen, in breedere en smallere rijen, min of meer evenwijdig met elkander, tusschen wier hoogten zich pannen of kleine dalen vormen. Nabij de dorpen Koksijde en de Panne liggen de hoogste duintoppen, waarvan een, de Hooge Blekker, 32 M. bereikt.

Deze aeolische vormingen zijn het eigendom der zee, de zandbanken, die de hooge vloed uit haar schoot opwerpt boven het strand, waar de fijne, beweeglijke zandkorrels spoedig op hun beurt de speelbal worden der heerschende winden, die van den zeekant komen, en ze over de duintoppen voortdurend het land injagen.

Door beplanting met helmgras, duindoren en kruipwilg is men er in geslaagd de duinen meer vastheid te geven. Merkwaardig is de rijkdom van water in de duinen, zoodat men bij behoorlijke leiding sommige steden van uitstekend drinkwater zou kunnen voorzien.

Vlaamsch Belgie sedert 1830

Подняться наверх