Читать книгу De avonturen van Oliver Twist - Charles Dickens - Страница 3

HOOFDSTUK I.

Оглавление

Inhoudsopgave

Handelt over de plaats waar Oliver Twist geboren werd en over de omstandigheden waaronder zijn geboorte plaats had.

Onder andere openbare gebouwen in een zekere stad, waarvan het mij om vele redenen voorzichtig lijkt den naam niet te noemen, en die ik niet door een gefingeerden naam wil aanduiden, is er één, waar de meeste steden—groot of klein—van oudsher op kunnen bogen: en wel een armenhuis; en in dit armenhuis werd op een dag en datum, dien ik niet behoef te noemen, daar deze ten minste in dit stadium van het verhaal voor den lezer zonder eenig belang zijn, de sterveling geboren, wiens naam in het opschrift van dit hoofdstuk is genoemd.

Een lange poos nadat het kind door den armendokter deze wereld van smart en moeite was binnen gehaald, bleef het een hoogst twijfelachtige zaak of het lang genoeg zou leven om zelfs een naam te dragen; in welk geval meer dan waarschijnlijk deze levensherinneringen nooit verschenen zouden zijn; of als zij verschenen waren, zouden zij in een paar bladzijden zijn samengedrongen, en hadden dan de onbetwistbare verdienste bezeten, de meest beknopte en meest getrouwe proeve van biografie te zijn, die ooit in de literatuur van eenig tijdperk of eenig land is verschenen.

Ofschoon ik niet zou willen beweren, dat in een armenhuis geboren te worden, op zichzelf de gelukkigste en meest benijdenswaardige omstandigheid is, waarin een menschelijk wezen kan verkeeren, wil ik toch zeggen, dat het in dit bijzondere geval het beste was wat Oliver Twist bij mogelijkheid had kunnen overkomen.

De zaak is, dat het buitengewoon veel moeilijkheden opleverde, Oliver er toe te brengen, de taak der ademhaling op zich te nemen—een moeilijke arbeid, maar die door de gewoonte onontbeerlijk is geworden voor ons welzijn; een tijdlang lag hij op een wollen matrasje naar lucht te happen, eenigszins balanceerend tusschen deze wereld en het hiernamaals: de weegschaal helde klaarblijkelijk over naar de zijde van het laatste.

Ware Oliver gedurende deze korte poos omringd geweest van bezorgde grootmoeders, angstige tantes, ervaren kinderverzorgsters en zeergeleerde dokters, dan zou hij onvermijdelijk en ongetwijfeld in minder dan geen tijd dood zijn geweest. Nu er echter niemand bij was als een arme, oude vrouw, ietwat onder den invloed van een extra rantsoen bier, en een armendokter, die zulke zaakjes volgens contract waarnam, nu vochten Oliver en de natuur de kwestie onder elkaar uit. Het resultaat was, dat Oliver na eenige vergeefsche pogingen adem haalde, nieste en er toe overging, aan de bewoners van het armenhuis bekend te maken, dat een nieuwe last aan de gemeente was opgelegd; hij deed dit door zoo luid te schreeuwen als met eenige reden verwacht kan worden van een kind van 't mannelijk geslacht, dat nog niet langer dan drie en een kwart minuut in 't bezit was geweest van dat bijzonder nuttige werktuig: de menschelijke stem.

Toen Oliver deze eerste proeve van de vrije en gezonde werking zijner longen aflegde, kwam er beweging in de lappendeken, die slordig over de ijzeren krib was gegooid; het bleeke gelaat van een jonge vrouw rees met moeite uit het kussen en een zwakke stem bracht nauw verstaanbaar uit: „Laat mij het kind zien en sterven.”

De dokter zat met zijn gezicht naar het vuur en trachtte zijn handen te warmen door ze beurtelings met de palm boven het vuur te houden en te wrijven. Toen de jonge vrouw sprak, stond hij op, ging naar het hoofdeinde van het bed en zeide, vriendelijker dan van hem verwacht kon worden:

„Kom, je moet nog niet over doodgaan spreken.”

„Lieve hemel, nee, m'n goeie ziel!” viel de baker in, terwijl zij haastig een flesch van groen glas in haar zak wegmoffelde; den inhoud had zij zich in een hoekje goed laten smaken. „Lieve hemel, dokter, als die goeie ziel zoo lang geleefd heeft als ik en ze heeft dertien kinderen van der eigen gehad en allemaal dood op twee na en die twee met 'er in 't armenhuis, dan zal ze 't wel laten om zoo te praten, 't arme mensch! Bedenk eres wat 't is om moeder te zijn; kijk eres, daar leit je lieve schaapie.”

Dit troostrijke vooruitzicht op moederweelde miste blijkbaar de bedoelde uitwerking. De zieke schudde 't hoofd en strekte haar handen uit naar het kind.

De dokter legde het haar in de armen. Zij drukte haar koude, witte lippen hartstochtelijk op zijn voorhoofdje; streelde 't gezichtje met haar handen; keek verbijsterd om zich heen, rilde, viel terug in de kussens—en stierf. Ze wreven haar borst, haar handen en haar slapen; doch het bloed stond voor altijd stil. Zij hadden van hoop en troost gesproken. Die waren te lang vreemden voor haar geweest.

„'t Is voorbij, vrouw Thingummy!” sprak de dokter eindelijk.

„Dat is 't; de arme ziel!” zei de baker, en raapte de kurk van de groene flesch op, die op het kussen was gevallen, toen zij bukte om het kind weg te nemen. „Arm schaap!”

„Je hoeft niet om mij te sturen als het kind huilt, baker,” zei de dokter en trok met zorg zijn handschoenen aan. „Hoogstwaarschijnlijk zal het wel lastig zijn. Dan kan je 't wat pap geven.” Hij zette zijn hoed op en op zijn weg naar de deur even toevend bij het bed, voegde hij er bij: „Ze was een knap meisje, waar kwam ze vandaan?”

„De inspecteur heeft haar van nacht hier laten brengen,” antwoordde de oude vrouw. „Ze hadden haar op straat vinden liggen. Ze moet een eind geloopen hebben, want de lappen hingen bij haar schoenen; maar waar ze vandaan kwam, of waar ze naar toe ging, dat weet niemand.”

De dokter boog zich over de doode en tilde haar linkerhand op. „De oude geschiedenis,” zeide hij, zijn hoofd schuddend; „geen trouwring zie ik. Nu! Goedenavond!”

De geneesheer stapte weg om te gaan eten; de baker ging, na eerst de groene flesch nog eens aangesproken te hebben, op een laag stoeltje voor 't vuur zitten en begon het kind aan te kleeden.

Wat een prachtig voorbeeld van de macht der kleedij was de kleine Oliver Twist! Zoolang hij in de wollen deken gewikkeld was, die tot nu toe zijn eenige bedekking had uitgemaakt, kon hij 't kind zijn geweest van een edelman of van een bedelaar; het zou zelfs den hooghartigsten vreemdeling moeielijk zijn gevallen, hem zijn juiste plaats in de maatschappij aan te wijzen. Maar eenmaal omkleed door het oude katoenen gewaad, in den dienst vergeeld, was hij gemerkt en geteekend, en nam terstond zijn plaats in—een gemeentekind—een wees van het armhuis—een ellendige, half verhongerde slover—bestemd om met stompen en slagen voortgejaagd te worden—door allen veracht en door niemand met medelijden aangezien.

Oliver schreeuwde er lustig op los. Als hij geweten had, dat hij een wees was, overgelaten aan de teedere zorgen van kerkvoogden en regenten, zou hij misschien des te harder geschreeuwd hebben.

De avonturen van Oliver Twist

Подняться наверх