Читать книгу De avonturen van Oliver Twist - Charles Dickens - Страница 6

Оглавление

„Dus krijg ik 'm niet, heeren?” zei baas Gamfield, terwijl hij bij de deur bleef staan.

„Neen,” antwoordde mijnheer Limbkins „ten minste, we vonden dat u, daar het zoo'n vuil vak is, met wat minder tevreden moest zijn dan de premie, die wij aanboden.”

Het gezicht van baas Gamfield klaarde op; met een paar snelle stappen ging hij terug naar de tafel en zeide: „Wat wil u geven, heeren? Wees niet te hard voor een armen man. Wat wil u geven?”

„Ik zou zeggen, drie pond tien is meer dan genoeg,” zeide mijnheer Limbkins.

„Tien shilling te veel,” zei de heer met het witte vest.

„Kom!” zeide Gamfield, „zeg vier pond, heeren. Zeg vier pond, en u bent 'm voor goed kwijt. Dáár?”

„Drie pond tien,” herhaalde mijnheer Limbkins op vasten toon.

„Kom! laten we het verschil deelen, heeren,” hield Gamfield aan. „Drie pond vijftien shillings.”

„Geen cent meer,” was het besliste antwoord van mijnheer Limbkins.

„U bent ellendig hard voor me, heeren,” zeide Gamfield weifelend.

„Och wat! Nonsens!” zei de heer met het witte vest. „Hij zou nog goedkoop zijn zonder premie. Neem 'm, dwaze kerel! Hij is net de jongen die je hebben moet. Hij heeft de stok noodig nu en dan, dat zal hem goed doen; en in de kost hoeft hij niet duur te zijn, want hij is van zijn geboorte af niet overvoerd. Ha! ha! ha!”

Baas Gamfield wierp ter sluiks een blik op de gezichten rond de tafel, en toen hij op alle een glimlach ontdekte, begon hij langzamerhand ook te glimlachen. De koop was gesloten. Mr. Bumble werd er terstond van op de hoogte gebracht, dat Oliver Twist nog denzelfden middag vóór het gemeentebestuur gebracht zou worden, waar het contract als leerjongen moest worden overgelegd en geteekend.

Tengevolge van dit besluit werd kleine Oliver tot zijn groote verbazing uit de gevangenschap ontslagen en ontving het bevel, zich in een schoon hemd te steken. Nauwelijks had hij dezen zeer ongewonen gymnastischen toer verricht, of Mr. Bumble bracht hem eigenhandig een kom pap en de feestelijke toegift van twee en een kwart ons brood. Bij dit ontstellende gezicht begon Oliver erbarmelijk te schreien; hij dacht, wat niet te verwonderen was, dat de Regenten besloten moesten hebben hem te slachten voor een of ander nuttig doel; anders zouden zij er nooit toe komen, hem op deze manier vet te mesten.

„Huil je oogen niet rood, Oliver, maar eet je pap en wees dankbaar,” zeide Mr. Bumble op indrukwekkenden, hoogdravenden toon. „Je gaat een leerjongen worden, Oliver.”

„Een leerjongen, meneer?” vroeg het kind bevend.

„Ja, Oliver,” zeide Mr. Bumble. „De goede, vriendelijke heeren, die zoo goed als vader en moeder voor je zijn, nu je ze zelf niet hebt, gaan je in de leer doen; ze geven je een plaats in de maatschappij en maken een man van je, ofschoon het de gemeente drie pond en tien shillings kost—drie pond tien Oliver—zeventig shillings—één honderd en veertig sixpences!—en dat allemaal voor een rakkert van een weesjongen, waar niemand van houden kan.”

Toen Mr. Bumble zweeg om adem te halen, nadat hij met een geweldige stem zijn woorden ten einde had gebracht, rolden de tranen den armen jongen langs de wangen en hij snikte droevig.

„Kom,” zei Mr. Bumble, iets minder geweldig, want hij voelde zich gestreeld door den indruk, dien zijn welsprekendheid maakte, „kom Oliver! Veeg je oogen af met de mouwen van je kiel en huil niet in je pap; dat is een gekke manier van doen, Oliver.” Dit was het zeker, want er was al meer dan genoeg water in.

Op weg naar het gemeentebestuur lichtte meneer Bumble Oliver in, dat, al wat hij te doen had, daarin bestond, er vroolijk uit te zien, en als de meneer vroeg of hij graag in de leer ging, moest hij zeggen, dat hij 't erg graag wou. Oliver beloofde beide voorschriften te gehoorzamen, te gereeder op een vriendelijken wenk van Mr. Bumble, dat, als hij in één van beide te kort schoot, er iets met hem zou gebeuren, waarvoor geen woorden te vinden waren. Toen zij op het bureau kwamen, werd hij alleen in een klein kamertje opgesloten, en door Mr. Bumble vermaand hier te blijven tot hij terugkwam om hem te halen.

Hier bleef de jongen, met bonzend hart, ongeveer een half uur. Na verloop van welken tijd Mr. Bumble zijn hoofd, zonder den steek, door de deur stak en hardop zeide:

„Nou, Oliver, beste jongen, kom voor de heeren.”

Terwijl Mr. Bumble dit zeide, voegde hij er een boozen, dreigenden blik bij en zeide met zachte stem: „Denk aan wat ik je gezegd heb, kleine rakker!”

Bij deze eenigszins tegenstrijdige toespraak keek Oliver Mr. Bumble onschuldig aan, doch deze heer voorkwam een aanmerking, door Oliver onmiddellijk in een aangrenzend vertrek te brengen, waarvan de deur openstond. Het was een ruime kamer met een groot raam. Achter een lessenaar zaten twee oude heeren met gepoederde hoofden; één van hen las de courant, terwijl de ander met behulp van een schildpadden bril een velletje perkament, dat voor hem lag, bestudeerde. Mijnheer Limbkins stond aan den éénen kant vóór den lessenaar en baas Gamfield, met een ten deele gewasschen gezicht, aan den anderen, terwijl twee of drie barsch-uitziende mannen met kaplaarzen aan heen en weer liepen. De oude heer met den bril dutte langzamerhand in over zijn velletje perkament, en er was een oogenblik van stilte, nadat Oliver door Mr. Bumble vóór den lessenaar was gezet.

„Hier is de jongen, Edelachtbare,” zeide Mr. Bumble.

De oude heer, die de courant zat te lezen, hief een oogenblik het hoofd op en trok den anderen ouden heer bij zijn mouw, waarop de laatste wakker werd.

„O, is dat de jongen?” zei de oude heer.

„Dat is hij, mijnheer,” antwoordde Mr. Bumble. „Maak een buiging voor den raadsheer, jongenlief.”

Oliver raapte zijn moed te zamen en maakte zijn mooiste buiging. Terwijl hij naar het gepoederde haar van den raadsheer keek, had hij zich afgevraagd, of alle raadsheeren met dat witte goedje op hun hoofd geboren zouden worden en of ze daarom soms raadsheer waren.

„En,” zei de oude heer, „hij houdt zeker veel van schoorsteenvegen?”

„Hij is er gewoon dol op, Edelachtbare,” antwoordde Bumble, terwijl hij Oliver een kneepje gaf om hem te beduiden, dat hij niet moest zeggen, dat hij er niet dol op was.

„Dus hij kiest het schoorsteenvegersvak?” vroeg de oude heer verder.

„Als we hem morgen op een ander ambacht deden, zou hij direct wegloopen, Edelachtbare,” antwoordde Bumble.

„En deze man moet dus zijn baas worden—nietwaar vriend—u zult hem goed behandelen en te eten geven en wat er meer voorkomt, nietwaar?” vroeg de oude heer.

„As ik zeg dâ 'k 't doen zal, dan zal 'k 't doen,” antwoordde baas Gamfield norsch.

„Je woorden zijn ruw, vriend, maar je ziet er uit als een eerlijk, openhartig man,” zeide de oude heer, terwijl hij zijn bril in de richting wendde van den candidaat voor Oliver's premie, wiens schurkentronie den onmiskenbaren stempel van wreedheid droeg. Doch de raadsheer was half blind en half kindsch, dus was 't niet met rede van hem te verwachten dat hij zou onderscheiden wat anderen terstond in het oog viel.

„Dat hoop ik, meneer,” zei baas Gamfield met een loenschen blik.

„Ik twijfel er niet aan, goede vriend,” hernam de oude heer, terwijl hij zijn bril steviger op zijn neus drukte en rondkeek naar den inktkoker.

Dit was het beslissende oogenblik voor Oliver's lot. Als de inktkoker gestaan had, waar de oude heer dacht dat hij was, zou deze zijn pen er in gedoopt en het contract geteekend hebben, en Oliver zou dadelijk weggebracht zijn. Maar nu de inktkoker toevallig vlak voor zijn neus stond, was het natuurlijk, dat hij er overal op den lessenaar naar begon te zoeken zonder hem te vinden, en toen hij onder het zoeken toevallig recht voor zich uitkeek, ontmoette zijn blik het bleeke, verschrikte gezichtje van Oliver Twist; de uitdrukking van angst en schrik waarmee het kind, ondanks Bumble's vermanende blikken en knepen, het terugstootende uiterlijk van zijn toekomstigen meester aankeek, was te tastbaar om misverstaan te worden, zelfs door een halfblinden raadsheer.

De oude heer hield op met zoeken, legde zijn pen neer en keek van Oliver naar mijnheer Limbkins, die zijn best deed, met een vroolijk, argeloos gezicht een snuifje te nemen.

„Beste jongen!” zeide de oude heer, terwijl hij zich over den lessenaar heenboog. Oliver schrikte op. Dat was geen wonder, want de woorden werden op vriendelijken toon gezegd en vreemde klanken maken iemand aan het schrikken. Hij begon hevig te trillen en barstte in tranen uit.

„Beste jongen!” zei de oude heer, „je ziet er bleek en verdrietig uit. Wat scheelt er aan?”

„Ga een beetje verder van hem af staan, bode,” zeide de andere raadsheer, terwijl hij het papier ter zijde legde en zich belangstellend voorover boog. „Nu jongen, zeg eens wat er aan scheelt, wees maar niet bang.”


OLIVER VIEL OP ZIJN KNIEËN EN SMEEKTE NAAR DE DONKERE KAMER TERUGGESTUURD TE MOGEN WORDEN.

Oliver viel op zijn knieën en smeekte met gevouwen handen, teruggestuurd te mogen worden naar de donkere kamer,—hij wou honger lijden—geslagen worden—doodgemaakt worden als 't moest—alles liever dan met dien vreeselijken man mee te moeten gaan.

„Ik moet zeggen!” zeide Mr. Bumble, terwijl hij handen en oogen met indrukwekkend, plechtig gebaar ten hemel hief, „ik moet zeggen, van alle sluwe en leugenachtige weeskinderen, die ik ooit gezien heb, Oliver, ben jij een van de onbeschaamdste.”

„Houd je mond, bode,” zei de tweede oude heer, toen Mr. Bumble op deze wijze zijn verontwaardiging gelucht had.

„Neem me niet kwalijk, Edelachtbare,” zei Mr. Bumble, die niet kon gelooven, dat hij goed gehoord had. „Heeft u Edelachtbare het tegen mij?”

„Ja. Houd je mond.”

Mr. Bumble was stom van verbazing. Een gemeentebode zou zijn mond moeten houden! Een zedelijke revolutie!

De oude heer met den schildpadden bril keek zijn collega aan, deze knikte veelbeteekenend.

„Wij weigeren dit leerjongen-contract te onderteekenen,” zei de oude heer, terwijl hij het velletje perkament onder het spreken terzijde schoof.

„Ik hoop,” stamelde mijnheer Limbkins, „ik hoop, dat de heeren niet van oordeel zullen zijn, dat het bestuur zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim en dit op de door niets gesteunde getuigenis van een kind.”

„Wij zijn niet bevoegd over deze zaak ons oordeel uit te spreken,” zeide de tweede oude heer op scherpen toon. „Neem den jongen weer mee naar het armhuis en behandel hem vriendelijk. Dat schijnt hij noodig te hebben.”

Dien avond verklaarde de heer met het witte vest vast en stellig, dat Oliver niet alleen gehangen zou worden, maar geradbraakt en gevierendeeld bovendien.

Mr. Bumble schudde zijn hoofd met sombere geheimzinnigheid en zeide te wenschen, dat Oliver nog goed terecht zou komen, waarop baas Gamfield wenschte, dat hij bij hem zou komen, hetgeen, ofschoon hij 't in de meeste opzichten met den bode eens was, op een wensch duidde van gansch tegenovergestelde meening.

Den volgenden morgen werd het publiek er opnieuw van in kennis gesteld, dat Oliver Twist „Te Huur” was, en dat vijf pond betaald zou worden aan dengene, die zich van hem meester maakte.

De avonturen van Oliver Twist

Подняться наверх