Читать книгу Vaders en Zonen - Ivan Sergeevich Turgenev - Страница 12
IX.
ОглавлениеDienzelfden dag leerde ook Bazarof Fenitsjka kennen. Hij liep met Arkadiej in den tuin en legde hem uit, waarom sommige boomen en vooral enkele jonge eiken niet wilden opschieten.
—Hier moesten meer dennen en populieren staan of linden, maar dan ook veel meer aarde. Het prieel daar staat goed, want acacia’s en vlier zijn goede kinderen. Die hebben geen verzorging noodig. Stil, is daar niet iemand in het prieel?
Het was Fenitsjka met Doeniasja en Mitia. Bazarof bleef staan en Arkadiej groette haar als een goede kennis.
—Wie is dat? vroeg Bazarof, toen ze wat verderop waren, die is niet kwaad!
—Wie bedoel je?
—Wat een vraag, daar was toch maar één mooi!
Arkadiej vertelde hem nu met weinig woorden, maar niet zonder verlegenheid Fenitsjka’s positie in huis.
—Aha, je vader schijnt van lekkere hapjes te houden. Hij bevalt me. Een beste kerel. Maar ik wil kennis maken—en daarmee keerde hij naar het boschje om.
—Eugène, wees verstandig, ik smeek je, riep Arkadiej hem verschrikt na.
—Hou je gemak, antwoordde Bazarof, ik ken de wereld.
Daarmee naderde hij Fenitsjka en nam zijn hoed af.
—Mag ik me even voorstellen? begon hij lachend. Ik ben een vriend van Arkadiej en een zeer vredelievend man.
Fenitsjka keek hem aan, zonder te antwoorden.
—Wat een lief kind, ging hij voort. Stel u gerust, ik heb nog nooit iemand ongeluk gebracht. Waarom zijn zijn wangetjes zoo rood? Komen de tanden door?
—Ja, antwoordde Fenitsjka.—Hij heeft al vier en het tandvleesch is weer ontstoken.
—Laat mij eens zien. Wees maar niet bang, ik ben medicus. Bazarof nam het kind op den arm. Zonder verzet of angst liet Mitia dit gebeuren, tot verwondering der beide vrouwen.
—Ik zie het al, hindert niet. Hij krijgt prachtige tanden. Als hij wat heeft, laat u mij dan maar roepen. Voelt u u zelf goed?
—Ja goddank.
—Gezondheid is ook het kostbaarst bezit. En u? vroeg hij Doeniasja.
Doeniasja, thuis een stil meisje, maar buitenshuis uitgelaten, barstte in lachen uit.
—Zoo is ’t goed. Hier, neem uw dikzak maar weer over.
Fenitsjka nam het kind.
—Wat was hij stil bij u, zei ze zacht.
—Alle kinderen zijn zoo bij mij. Daar bezit ik een geheim middel voor!
—Kinderen voelen dadelijk, of iemand van ze houdt, zei Doeniasja.
—Dat is zoo, vond Fenitsjka.—Mitia wil niet bij iedereen.
—Zou hij ook graag bij mij komen? vroeg Arkadiej, die op eenigen afstand stond.
Maar toen hij Mitia op den arm wilde nemen, draaide het kind zijn hoofdje af en begon te schreeuwen, waardoor Fenitsjka verlegen werd.
—Een ander maal dan, hij is nog niet aan mij gewend, zei Arkadiej goedig en de beide vrienden gingen verder.
—Hoe zeg je, dat ze heet? vroeg Bazarof.
—Fenitsjka—Fedosia, antwoordde Arkadiej.
—En haar oudernaam? Het kan nooit kwaad, dien ook te kennen.
—Nikolajevna.
—Bene. Ze is gelukkig niet al te verlegen. Dat vinden sommigen niet goed. Onzin. Waarom zou ze verlegen zijn? Ze is moeder! En dus in haar recht.
—Zeker, zei Arkadiej, maar mijn vader?
—Die ook.
—Dat ben ik niet heelemaal met je eens.
—Om de verdeeling van de erfenis?
—Schaam je je niet, zóo van me te denken? riep Arkadiej verontwaardigd. Van dit standpunt verwijt ik hem niets. Maar hij had haar moeten trouwen....
—Kom, kom, wat een zielenadel! Het huwelijk heeft dus nog zin voor jou! Dat had ik niet van je gedacht.
Het gesprek stokte en zij liepen zwijgend voort.
—Ik heb het landgoed van je vader terdeeg bekeken, zei Bazarof. Het trekvee verkeert in slechte conditie en de paarden eveneens. En zoo staat het ook met de opstallen en de werklui schijnen ware luilakken. Jullie opzichter is een doerak of een idioot. Ik ben het over hem met me zelf nog niet eens.
—Je bent bizonder streng vandaag.
—En jullie brave boeren zullen je vader nog wat te stellen geven. Dat zie ik aankomen. Je kent het spreekwoord: Roeski moezjiek, Boga slonajet!1
—Ik begin te gelooven, dat oom gelijk heeft. Je hebt een slecht denkbeeld van de Russen.
—En terecht! De eenige verdienste van den Rus bestaat hierin, dat hij een slechten dunk van zich zelf heeft. En dat kan hem dan verder niet schelen! Het is veel belangrijker te weten, dat tweemaal twee vier is. De rest heeft niets te beteekenen!
—Wat? Ook de natuur dus niet? antwoordde Arkadiej en liet zijn blik weiden over de bonte velden, die baadden in het zachte licht der ondergaande zon.
—Ook de natuur heeft niets te beteekenen in dien zin, die jij haar op het oogenblik geeft. De natuur is geen tempel, maar een werkplaats en de mensch is de werkman.
Opeens werd hun oor getroffen door de gedragen tonen van een cello van uit het huis. De speler legde gevoel in zijn spel, maar nog ongeoefend klonk Schuberts Erwartung, en deze zoete melodie doordrong de lucht als honinggeur.
—Wat is dat? vroeg Bazarof verwonderd.
—Dat is mijn vader.
—Speelt je vader cello?
—Ja.
—Hoe oud is hij dan?
—Vier en veertig.
Bazarof barstte in lachen uit.
—Waarom lach je?
—Hè? Een man van vier en veertig jaar, een pater familias in het goevernement speelt cello...?
Bazarof lachte nog luider.
Maar Arkadiej was het onmogelijk in deze vreugde te deelen, hoe groot zijn eerbied ook voor den leermeester was.