Читать книгу Vaders en Zonen - Ivan Sergeevich Turgenev - Страница 5

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

—Laat ik me eerst wat opknappen, papaatje, zei Arkadiej met een ietwat door de reis vermoeide, maar welluidende, jonge stem, terwijl hij de vaderlijke liefkoozingen met blijdschap beantwoordde,—ik maak u heelemaal stoffig!

—Dat is niets, dat is niets, antwoordde Nikolaas Petrowitsj met een gevoeligen glimlach en tweemaal sloeg hij met de hand den kraag van de jas van zijn zoon en van zijn eigen overjas af.—Laat je eens bekijken, laat je eens bekijken, ging hij voort, deed eenige passen achteruit, liep toen haastig naar het posthuis, en riep: „Vooruit, vooruit, de paarden!”

Nikolaas Petrowitsj scheen meer opgewonden dan zijn zoon. Hij was zeer onrustig en scheen ergens bang voor. Arkadiej hield hem staande.

—Papaatje, zei hij, mag ik je mijn lieven vriend Bazarof voorstellen, over wien ik je zoo dikwijls geschreven heb? Hij is zoo vriendelijk, eenigen tijd bij ons door te willen brengen.

Kirsanof keerde zich haastig om en trad toe op een man van groote gestalte, in een langen mantel met kwasten gehuld, die op dat oogenblik uit de reiskoets stapte. Hij schudde hem krachtig, zijn breede, roode hand, die deze hem niet dadelijk had toegestoken.

—Van harte gaarne, zei hij, ik ben verheugd over uw goed voornemen, ons te bezoeken. Mag ik zoo vrij zijn, u te vragen naar uw en uws vaders naam?

—Jevgeni Wassiljef, antwoordde Bazarof, met trage, maar forsche stem en den kraag van zijn mantel neerslaande, toonde hij Nikolaas Petrowitsj zijn geheele gezicht. Langwerpig en mager, met een breed voorhoofd, een neus, van boven breed, naar onderen spits toeloopend, groote groenachtige oogen en lange bakkebaarden van twijfelachtige kleur; een rustige glimlach verlevendigde zijn gezicht, dat zelfvertrouwen en intelligentie uitdrukte.

—Ik hoop, mijn beste Jevgeni Wassilitsj, dat ge u niet vervelen zult bij ons, ging Nikolaas Petrowitsj voort.

De dunne lippen van Bazarof gingen nauwelijks open, maar hij antwoordde niet en nam alleen even zijn muts af. Zijn kastanjebruin haar, lang en dicht, liet de machtige welving van zijn breed voorhoofd open.

—Nu dan, Arkadiej, vroeg Nikolaas Petrowitsj weer aan zijn zoon, zullen we dadelijk de paarden laten inspannen of wil jullie eerst wat uitrusten?

—Thuis zullen we rusten, papaatje, laat maar inspannen.

—Dadelijk, dadelijk, antwoordde de vader.—He, Peter, hoor je? Maak, dat we vlug wegkunnen, broedertje!

Peter, die in zijn hoedanigheid van voorbeeldig dienaar, niet de hand zijns meesters was komen kussen, maar hem slechts van verre gegroet had, verdween schielijk achter de staldeuren.

—Ik ben hier met een rijtuig, maar voor jouw reiskoets zal er ook wel een driespan zijn, zei Nikolaas Petrowitsj bezorgd; intusschen dronk Arkadiej water uit een ijzeren kroes, hem door de waardin van het posthuis gebracht, maar Bazarof stopte zijn pijp en stapte op den koetsier toe, die bezig was, de paarden uit te spannen.

—En, ging hij voort, er zijn maar twee plaatsen in mijn rijtuig en nu weet ik niet, hoe je vriend...

—Hij gaat in de tarantas, antwoordde Arkadiej half-luid. Maak u over hem alstublieft niet ongerust. Hij is een flinke jongen, heel eenvoudig, u zult zien.

De koetsier van Nikolaas Petrowitsj kwam met de paarden.

—Vooruit, haast je wat, dikkop! riep Bazarof den koetsier toe.

—Hoor je, Mitioecha, zei een ander postiljon, die op eenigen afstand met zijn handen in de zakken van zijn pelsjas stond.—Hoe heeft de heer je genoemd? Dikkop! Dat ben je ook!

Mitioecha nam alleen maar zijn muts af en trok het zweetende middenpaard aan den teugel.

—Vlug, vlug, jongens, help eens een handje, riep Nikolaas Petrowitsj, er zal wel een borrel overschieten!

Enkele minuten en de paarden waren ingespannen. De vader stapte met zijn zoon in het rijtuig. Peter sprong op den bok. Bazarof ging in de reiskoets, leunde het hoofd tegen een lederen kussen en weg reden de beide equipages.

Vaders en Zonen

Подняться наверх