Читать книгу Nederlandsche Sagen en Legenden - Josef Cohen - Страница 25

De Roode Hemdrok

Оглавление

Inhoudsopgave

De vrouw van den predikant in Pietersbierum lag ziek te bed, en ze kon niet slapen. Ze woelde heen en weer, en ze bad om slaap, die haar kon doen vergeten. Wat wilde ze anders dan vergeten, buiten deze wereld van pijn en zorg zijn, al ware het slechts enkele uren? Haar oogen waren wijd-geopend, en ziet! daar spalkte de nacht uiteen.

Midden in de kamer stond een doodkist.

Ze stond op, om te weten, wie gestorven was en ze naderde de kist. Wie lag erin? Zijzelve.

“Moet ik sterven?” dacht ze, en ze wekte haar man.

“Kijk de kist in de kamer,” zei ze. De man richtte zich iets op, en staarde den nacht in, welke voor hem niets was dan het duisterste duister.

“Wat moet ik zien?” vroeg hij verwonderd. Ze antwoordde, in 't midden der kamer staande:

“Deze baar, waarin ik als lijk lig.” Hij werd kwaad, en zei korzelig:

“Je verbeeldt je mooie dingen! Schaam je, en ga slapen.”

Langzaam liep ze naar haar bed terug, doch ze wendde zich, zoodra ze weer lag, met het gezicht naar de kist, welke bleef staan. Ze dacht:

“Dus moet ik sterven.”

En ze sliep niet. Korten tijd daarna kwam een man binnen. Hij was gekleed in een rooden hemdrok. Hij bleef even zwijgend staan, en schreed toen rustig naar den schoorsteenmantel. Hij boog zich iets voorover, en ze bemerkte, dat hij iets van den schoorsteenmantel nam, een paar dingen van ijzer. Ze richtte zich iets op, om beter te kunnen zien. Wat waren het? Een paar schroeven. De man in den rooden hemdrok trad statig op de kist toe, en maakte het deksel vast. Iemand—ze onderscheidde niet wie—legde op de dichte baar een witten doek. De dragers kwamen binnen en de kist werd weggedragen.

Toen werd alles stil en duister en gewoon. Wakende Bladzijde 65wachtte ze den dag af, welke zonder geheimen was. Haar man haalde zijn schouders op, toen ze hem had verteld, hoe de man met zijn rooden hemdrok had gehandeld, en hij zei:

“Zulk een man is er in Pietersbierum niet. Hoe zou hij dus ooit de doodkist kunnen dichtnagelen. Zet zulke beelden uitje hoofd.” De vrouw echter antwoordde:

“Het was waar, zooals ik jou zie.”

Eenigen tijd later werd haar een zoon geboren, en men droeg hem naar de kerk in een roode kapruft. Hij werd gedoopt, en nadat men aan het doopmaal zich had verzadigd, zeide de predikant lachend, want hij geloofde niet in de werkelijkheid van een droom: “Was dit niet de man in den rooden hemdrok, die je lijkkist heeft dichtgeslagen? Kom! dat zal 't wel geweest zijn?” Ze staarde hem met groote oogen aan, en zweeg. Hij spotte nog even ten haren koste, maar ze legde de handen in haar schoot.

Hij meende, dat ze wel in stilte de dwaasheid van haar geloof beleed, en hij kwam niet meer op haar woorden terug. Het duurde echter lang, of men hoorde, dat er in het dorp een nieuwe timmerman was komen wonen.

Deze was gekleed in een rooden hemdrok.

Men zag hem ook niet anders dan in den rooden hemdrok.

In zijn werkplaats en op straat droeg hij den rooden hemdrok.

Ze kwam hem tegen, en legde de hand voor haar oogen, gelijk vele menschen doen, die binnen hun geest een herinnering aanschouwen. En ze zeide:

“Dat is de man.”

Echter praatte ze er niet meer over. Een jaar later stierf ze.

De predikant wilde niet, dat haar droom tot waarheid werd, en hij beval:

“Breng de kist in een andere kamer.”

Men wilde hieraan voldoen, en twee dragers namen de kist. De gang echter was nauw, en men stiet de baar bij het draaien tegen den muur. Een der dragers zei:

Bladzijde 66“De kist kunnen we nergens anders krijgen. De kist moet hier blijven staan.”

Ze droegen ze naar 't midden van het vertrek. Daar bleef ze, gelijk de vrouw ze had gezien.

Haar lijk lag in de kist. Het deksel was er nog niet op geschroefd. De predikant riep:

“Leg de schroeven niet op den schoorsteenmantel. Leg de schroeven op de vensterbank.”

“De man met den rooden hemrok trad binnen. Hij bleef op den drempel staan.

“Ik zal de kist dicht-schroeven,” zei hij.

Hij ging naar den schoorsteenmantel. Ja, men had de schroeven op de vensterbank gelegd, doch een paar waren er blijven liggen. Deze nam hij.

Hij liep op kist toe. Met de schroeven, welke hij op den schoorsteenmantel had gevonden, deed hij het deksel op de kist. Iedereen zag het. De predikant riep:

“Er mag geen witte doek op de kist.” Allen knikten met 't hoofd. Niemand zou een witte doek op de kist spreiden.

Juist wilde men vertrekken toen nog een vrouw binnentrad. Ze keek naar de kist.

“Dat is niet in orde,” dacht ze. “Zoo zullen we dominé's vrouw niet uitleiden.”

Ze nam haar witte zakdoek en spreidde deze vroom over de kist.

Allen bogen het hoofd, angstig en berustend tegelijkertijd om het wonder, dat 's menschen leven is. Bladzijde 67

Nederlandsche Sagen en Legenden

Подняться наверх