Читать книгу Nederlandsche Sagen en Legenden - Josef Cohen - Страница 29

De Zeemeermin van Edam

Оглавление

Inhoudsopgave

Nog regeerde hertog Albrecht van Beieren over Holland, toen de tijding kwam, dat in het Purmermeer een zeemeermin was gevangen. Zij had geleefd in de Zuiderzee, en ze had zich steeds verborgen, als de visschers kwamen. Zij haatte de menschen. Zij hield alleen van het spel tusschen golven en zonneglans, als ze zwemmende niet wist, of het schuim der zee was of warm licht, waartusschen haar blanke armen kliefden.

De storm kwam op, en de wilde zee brak de dijken. De vloed voerde haar mede, en zij dreef het Purmermeer binnen, willoos, als was ze een stuk hout. Ze kon den weg niet meer terug vinden, en ze dook, om voedsel te vinden. Met mos en zuiver wier was ze bekleed.

Men herstelde de dijken, en de Zuiderzee trad binnen haar gebied terug, onmachtig ten slotte tegen de menschen.

Telkens moest de zeemeermin boven komen; en ze zwom dan rustig voort, totdat menschen naderden. Dan dook ze, zoolang ze kon, en ze werd angstig, als de menschen—meest waren het vrouwen, die booten met vee voortroeiden—haar konden zien. Ze wist niet, dat ook de menschen bang voor haar waren, al was hun nieuwsgierigheid even groot als hun vrees. Telkens dichter kwamen de vrouwen en maagden met haar booten bij de plaats, waar zij zwom, en ze bemerkten, dat het slechts een arme, weerlooze zeemeermin was, en ze kon niets dan plassen en ploeteren in het water.

Eindelijk hadden ze moeds genoeg, om heel dichtbij haar te komen, en met sterke armen hieven ze haar, hoe ze zich ook verzette, binnenboord. Ze voeren met haar in de stad Edam, en iedereen verwonderde zich over haar wezen. Ze trachtte zich verstaanbaar te maken, en men deed moeite haar woorden te begrijpen: deze waren echter zoo vreemd, dat het geen taal van menschen kon zijn.

Men wiesch haar schoon van het wier en het mos, dat haar als een lange, golvende mantel dekte, en men trok Bladzijde 72haar vrouwenkleederen aan. Ook leerde men haar het voedsel der menschen eten: zij verzadigde er zich aan.

Toch verlangde zij ernaar, om weer in het vrije water te leven, en met wind en golven, haar vrienden te spelen. Telkens liep ze naar buiten, om zich in het meer te werpen met groote moeite hield men haar tegen.

Veel volk kwam haar bezien, en men sprak allerwege van haar.

Ook de bewoners van Haarlem—een machtige stad—hoorden van het wonder vertellen en ze zonden burgers uit, om haar in levenden lijve te aanschouwen. Ze keerden terug en zeiden:

“Het is een mooie zeemeermin, die men ons in Edam getoond heeft.”

“Wanneer het een mooie zeemeermin is,” mompelde een burger, “dan komt ze Haarlem méér toe dan Edam.”

Toen keerden zij, die haar gezien hadden, naar het kleine stadje aan de Zuiderzee terug, en ze vroegen, of Haarlem de zeemeermin bezitten mocht.

De Edammers waren hierover zeer bedroefd. Zij gingen tot de burgers der trotsche stad en vroegen:

“Wilt ge haar hebben?”

“Ja.”

Er was geen keus. De Haarlemmers voerden de blanke buit met zich mede, en ze deed haar intocht in Sint Bavo's veste.

Daar leerde men haar spinnen op een spinnewiel … rrr! deden de raderen.

Ze leefde er vele jaren lang, en nadat ze was gestorven, begroef men haar op het kerkhof der menschen, want dikwijls had ze het teeken des Kruises gemaakt. Bladzijde 73

Nederlandsche Sagen en Legenden

Подняться наверх