Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 22

XIX.

Оглавление

Inhoudsopgave

Eerst tegen den morgen sliep Anna zittend in. Toen zij ontwaakte, was alles om haar heen wit en licht, en de trein naderde Petersburg.

Terstond bestormden haar de gedachten aan haar huis, haar echtgenoot en haar zoon en de zorgen voor deze en volgende dagen. Met verwondering dacht zij aan haar toestand van gisteren terug. Wat was er toch gebeurd? In het geheel niets! Wronsky had onzin gesproken en daar kon kort en goed een eind aan gemaakt worden!

"En ik heb hem geantwoord, zooals ik doen moest! Of ik het mijn man vertellen zal? Maar wat moet ik hem dan zeggen? Daarover te spreken zou een schijn van gewicht aan iets geven, dat in het geheel niet van beteekenis is."

Zij dacht er aan, dat zij gedurende haar huwelijk driemaal in dezelfde positie verkeerd had. Zij herinnerde zich, dat, toen zij haar echtgenoot eens van een liefdesverklaring verteld had, die een jong ambtenaar haar had gedaan, hij hierop antwoordde: dat elke vrouw in de groote wereld aan zoo iets was blootgesteld, dat hij echter geheel op haar tact vertrouwde en noch zich zelf noch haar door ijverzucht zou beleedigen.

"Dus heb ik niets te vertellen! Het is ook, God zij dank, niets," sprak zij voor zich heen en stond op om den wagen te verlaten.

De eerste, dien zij te Petersburg, toen de trein stil hield, opmerkte, was haar echtgenoot.

"Mijn hemel, hoe komt hij toch aan zulke ooren?" dacht zij toen zij zijn koele en voorname houding beschouwde, waarbij haar de ver uitstaande ooren, die tot steun voor den rand van den hoed schenen te dienen, bizonder opvielen.

Toen hij haar gewaar werd, ging hij haar te gemoet, terwijl hij zijn lippen tot het gewone spotachtig lachje samenkneep en de groote, matte oogen op haar vestigde. Een onaangename gewaarwording beklemde haar het hart, toen zij dien flauwen blik ontmoette, alsof zij verwacht had hem anders te vinden! maar het meest werd zij getroffen door de ontevredenheid met zich zelf, die zij bij zijn ontmoeting gevoelde. Het was een haar onbekende gewaarwording, een gevoel van veinzerij in de verhouding tot haar echtgenoot.

"Zie nu eens welk een teeder echtgenoot gij hebt—teeder als in het tweede jaar van ons huwelijk! Hij brandt van verlangen u weer te zien!" sprak hij met zijn bedachtzame, fijne stem en op den toon, waarop hij gewoonlijk tot haar sprak, namelijk alsof hij spotte over iemand, die werkelijk zoo zou spreken.

"Is Serëscha gezond?" vroeg zij.

"En dat is nu al het loon voor mijn ijver?" zeide hij. "Gezond, gezond!" en haar den arm aanbiedende geleidde hij haar naar het rijtuig.

Ook Wronsky had dien nacht niet getracht te slapen. Hij zat daar, nu eens recht voor zich uit starend, dan de passagiers opnemende, en hij, die vroeger reeds door zijn onverstoorbare kalmte de hem onbekenden geïmponeerd had, scheen nu nog trotscher en zelfbewuster. Hij zag op de menschen als op levenlooze voorwerpen neer. Een jong zenuwachtig ambtenaar, die tegenover hem zat, begon hem om zijn voorkomen en houding te haten. Hij vroeg hem eerst om vuur, sprak hem aan, stiet hem zelfs aan om te toonen dat hij geen ding, maar een mensch was, doch Wronsky keek hem aan, alsof hij de waggonlamp was en de jonge man trok gezichten in het bewustzijn, dat hij onder den druk dezer negeering als mensch van zijn stuk geraakte.

Wronsky zag en hoorde niets. Hij gevoelde zich als een souverein, niet omdat hij meende op Anna indruk te hebben gemaakt—want daarvan was hij nog niet ten volle overtuigd—maar omdat de indruk, dien zij op hem gemaakt had, hem reeds gelukkig deed zijn.

Wat het einde daarvan zou wezen, wist hij niet en daar dacht hij ook in het geheel niet aan. Hij besefte, dat zich al zijn tot hiertoe verbrokkelde krachten nu tot een enkele concentreerden en met de grootste energie naar een begeerlijk doel streefden, en dit maakte hem gelukkig. Hij was zich slechts bewust tot haar de waarheid gesproken te hebben, dat hij daar zijn moest, waar zij was, dat haar te zien en haar te hooren zijn geheel levensdoel en levensgeluk geworden was. Toen hij bij gindsch station was uitgestegen om een glas selzerwater te drinken en hij Anna zag, vertolkte zijn eerste woord haar onwillekeurig, wat hij dacht, en hij verheugde er zich over, dat hij het haar gezegd had, dat zij het wist en er aan denken moest.

Te Petersburg den waggon verlatende, gevoelde hij zich, ondanks den slapeloozen nacht, frisch en opgewekt als na een koud bad. Hij bleef bij zijn waggon staan en wachtte tot zij den haren zou verlaten hebben.

"Ik zal haar nog eenmaal zien," dacht hij; "zij zal iets zeggen, het hoofd omwenden, opzien en misschien glimlachen."

Maar voor hij haar zag, werd hij haar echtgenoot gewaar, die door den stationschef beleefd door de menigte geleid werd.

"Ja, zoo, haar man!" Voor het eerst werd het Wronsky duidelijk, dat die man een persoon was, die bij haar behoorde; hij wist dat zij een echtgenoot had, maar aan diens bestaan had hij tot hiertoe schier niet gedacht. Dit gebeurde nu eerst, nu hij hem in levenden lijve voor zich zag, met zijn hoofd, schouders, beenen en zijn zwarte kleeding, vooral toen hij zag, dat die man haar als zijn eigendom aan den arm wegvoerde. Hij was als een dorstige, die eindelijk een bron gevonden heeft, maar daarin een schaap, een hond of een zwijn ontdekt, die het water troebel heeft gemaakt. Vooral hinderde Wronsky de manier van gaan van dien man, met die korte, stramme schreden, waarbij hij telkens de heupen optrok. Maar zij was dezelfde en haar aanblik werkte als vroeger physisch opwekkend op hem en verschafte hem een zalig genot. Hij beval zijn Duitschen bediende zijn bagage te bezorgen en weg te rijden; hij zelf echter naderde Anna. Hij had de eerste begroeting der echtgenooten gezien en met den scherpen blik van een verliefde de sporen eener kleine verlegenheid in haar gesprek met haar man bespeurd.

"Neen, zij bemint hem niet, zij kan hem niet beminnen!" was de gevolgtrekking, die hij maakte.

Terwijl hij hen achterop kwam, bemerkte hij met voldoening, dat Anna zijn nadering gevoelde; zij zag om en wendde zich, toen zij hem herkend had, terstond weer tot haar echtgenoot.

"Ik hoop, dat u een goeden nacht gehad heeft!" zeide hij en boog te gelijk voor beiden, terwijl hij het aan Alexei overliet den groet op zijn conto te nemen en hem te willen kennen of niet naar zijn believen.

"Ik dank u, zeer goed," antwoordde zij.

Haar gelaat droeg sporen van vermoeidheid; daarop ontbrak die levendigheid, die zich nu eens in een lach, dan in den glans der oogen verried; maar eenmaal schoot er toch een straal uit haar oogen tot hem over, en al werd dit vuur dadelijk gedoofd, hij was er toch werkelijk door beloond. Zij zag haar man vragend aan, of hij Wronsky ook herkende. Alexei Alexandrowitsch zag hem onverschillig en verstrooid aan, alsof hij zich zijner nauwelijks herinnerde. Wronsky's rustige kalmte en fier zelfbewustzijn stieten op Karanins hoog gevoel van eigenwaarde af als de zeis op een steen.

"Graaf Wronsky," zeide Anna.

"O, ik geloof dat we elkander al kennen," antwoordde Alexei Alexandrowitsch onverschillig en reikte Wronsky de hand. "Met de moeder zijt gij heengegaan en met den zoon komt gij terug," zeide hij, duidelijk elke lettergreep doende hooren, alsof elk woord een roebel was, dien hij haar schonk. "U is zeker met verlof hier?" voegde hij er bij en wendde zich, zonder het antwoord af te wachten, op zijn gewonen spottenden toon weer tot zijn vrouw: "Werden er bij het afscheid te Moskou veel tranen vergoten?"

Hij wilde Wronsky te kennen geven, dat hij met zijn vrouw alleen wenschte te zijn, en zich een weinig omkeerend tastte hij aan zijn hoed. Maar Wronsky wendde zich tot Anna: "Mag ik verzoeken om de eer mijn opwachting te mogen maken?"

"'t Zal ons zeer aangenaam zijn," antwoordde Alexei Alexandrowitsch; "elken Maandag ontvangen wij." Na Wronsky aldus zijn afscheid te hebben gegeven, ging hij tot Anna gewend voort: "Wat treft het goed, dat ik juist een half uur vrij heb om u af te halen en mijn teedere zorg te toonen," liet hij er op schertsenden toon op volgen.

"Gij onderstreept uw teedere bezorgdheid zoozeer," antwoordde zij denzelfden toon aanslaande, "dat ik ze wel waardeeren moet;" te gelijk luisterde zij onwillekeurig naar den klank van Wronsky's voetstappen achter haar. "Wat gaat mij dat aan?" dacht zij en vroeg haar man, hoe Serëscha den tijd had doorgebracht.

"O, uitstekend! Mariette zegt, dat hij zeer aardig geweest is en—ik moet u bedroeven—hij heeft in het geheel niet naar u verlangd, in het geheel niet, zooals uw trouwe heer gemaal gedaan heeft. Nog eens merci, melieve, dat ge mij een dag meer geschonken hebt. Onze lieve Samowar zal er geheel door verrukt zijn." (Samowar noemde hij de beroemde gravin Lydia Iwanowa, omdat zij altijd bij iedere gelegenheid in vuur geraakte en overkookte.) "Zij heeft reeds naar je gevraagd. Weet je: ik raad je aan haar vandaag nog te bezoeken. Haar hart deelt in alles en allen. Bij al haar andere zorgen, interesseert zij zich nog bizonder voor de verzoening onzer Oblonsky's."

Gravin Lydia Iwanowna was de huisvriendin der Karenins en het middelpunt van een dier Petersburger kringen, waarin Anna om haar mans wil het meest verkeerde.

"Ik heb haar immers geschreven."

"Ja, maar zij moet alles nauwkeurig weten. Als ge niet al te vermoeid zijt, bezoek haar dan. Nu, Conrad, rijdt ge naar huis; ik moet van hier dadelijk naar de eindzitting. Nu behoef ik mijn middagmaal niet meer alleen te gebruiken," ging hij op ernstigen toon voort; "gij weet niet hoe ge mij verwend hebt…."

En haar met een eigenaardigen glimlach een langen handdruk gevend, hielp hij haar in de coupé.

Anna Karenina

Подняться наверх