Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 24

XXI.

Оглавление

Inhoudsopgave

Bij zijn vertrek van Petersburg had Wronsky zijn ruime woning op de Moskaya aan zijn vriend en besten kameraad Petritzky afgestaan. Petritzky was een jong officier van burger afkomst en niet rijk, met buitengewoon veel schulden, die 's avonds steeds te veel dronk en wegens allerlei komieke en lichtzinnige affaires telkens naar de hoofdwacht werd gebracht en toch steeds bij al zijn kameraden en superieuren bemind was.

Toen Wronsky tegen twaalf uur van het station naar huis reed, zag hij bij het oprijplein een hem bekend rijtuig. Toen hij had aangescheld, hoorde hij binnen het lachen en snappen eener vrouwenstem en Petritzky daarboven uit roepen:

"Als 't een booswicht is, niet binnen laten."

Wronsky beval den knecht hem niet aan te melden en ging zacht de eerste kamer binnen. Aan de ronde tafel zat barones Schilten, die in haar lila kleedje met haar blond kopje als een kanarievogel schitterde en haar Fransch gesnap door de kamer deed schallen, terwijl zij te gelijk de koffie gereed maakte. Naast haar zaten Petritzky in négligé en de ritmeester Kamerowsky in volle uniform.

"Hoera! Wronsky!" riep Petritzky, sprong op en schoof zijn stoel achteruit; "onze gastheer zelf! Barones geef hem wat koffie uit de nieuwe kan! Bonjour kameraad! Dat is een verrassing! ik geloof, dat je over het sieraad van je kamer tevreden zult zijn!" zeide hij, terwijl hij op de barones wees: "Gij kent elkander toch?"

"Dat zou ik denken," antwoordde Wronsky met vroolijken lach en drukte de kleine hand der barones—"wij zijn oude vrienden!"

"Gij komt van de reis," zeide de barones; nu ga ik dadelijk heen. Ja, ik rijd dadelijk weg, als ik stoor."

"Waar u is, is u altijd thuis, barones," antwoordde Wronsky. "Bonjour,

Kamerowsky," zeide hij tot dezen met een koele handdruk.

"Kijk, zoo iets liefs weet gij nooit te zeggen," zeide de barones tot Petritzky.

"Niet? En waarom niet? Wacht maar eens, na het diner spreek ik ook niet slechter."

"Ja, na het diner! Ha, ha ha! Dan is het geen verdienste. Nu ik zal hem uw koffie geven. Ga nu eerst heen om u te wasschen en wat op te knappen," vermaande de barones, nam haar plaats weer in en draaide voorzichtig de kraan van de nieuwe koffiekan open. "Pierre, geef mij de koffiebus," wendde zij zich weer tot Petritzky, dien zij zoo bij zijn doopnaam noemde, zonder haar intieme betrekking met hem te verhelen. "Ik zal er nog wat bij doen."

"Dan zult ge hem bederven."

"Dat is niets—ha ha ha!—Nu? en uw vrouw?" riep zij plotseling het gesprek afbrekend Wronsky toe: "Wij hebben u namelijk hier uitgehuwelijkt. Hebt ge uw vrouw niet meegebracht?"

"Neen, barones, als Zigeuner ben ik geboren en als Zigeuner zal ik sterven."

"Des te beter, des te beter, geef mij uw hand."

En terwijl zij die niet weer los liet, begon zij hem met allerlei grapjes er tusschen door haar nieuwste levensplannen mee te deelen en vroeg hem om raad.

"Hij wil van geen scheiding weten—wat moet ik nu doen? (Hij was haar man.) Ik wil nu een proces tegen hem op touw zetten. Wat raadt ge mij? Kamerowsky, zie toch naar de koffie—ze kookt immers over—gij ziet dat ik met belangrijker dingen bezig ben.—Ik moet procedeeren, want ik moet mijn vermogen hebben. Begrijpt gij zulken onzin? Ik zeide hem met de meeste verachting, dat ik hem ontrouw was—en daarvoor wil hij nu mijn goederen behouden!"

Wronsky luisterde met genoegen naar het vroolijk gesnap der jonge vrouw, gaf haar in alles gelijk, deelde haar nu en dan schertsend zijn raad mede en sloeg dadelijk weer zijn tegenover zulke vrouwen gewonen conversatietoon aan. In zijn Petersburger wereld waren alle menschen door hem in twee soorten verdeeld. Tot de eene, lagere soort, behoorden alle ordinaire, bekrompen vooral belachelijke menschen, die beweerden, dat een man met de vrouw moet leven, die hij getrouwd heeft; dat een meisje onschuldig, de vrouw zedelijk zijn moet; dat de man vast van beginselen zijn en zich beheerschen moet; dat men zich aan de opvoeding der kinderen wijden, zijn brood verdienen, zijn schulden betalen moet, en al zulken onzin meer. Dit waren de ouderwetsche, belachelijke menschen. Tegenover hen stond een andere soort van echte, verlichte menschen, zij namelijk, tot wie hij en zijns gelijken behoorden, bij wie het er voornamelijk op aan kwam zich elegant voor te doen, bevallig, hooghartig, mild, dapper en vroolijk te zijn, zich zonder blozen aan elken hartstocht over te geven en om al het overige te lachen.

Wel gevoelde ook Wronsky, die te Moskou een geheel andere levensatmospheer had leeren kennen, zich in het eerste oogenblik eenigszins beklemd, maar zoodra hij de voeten in de oude pantoffels had gestoken, ging hij weer zijn vroegere zorgelooze, lustige wereld in.

De koffie kwam natuurlijk niet gereed, zij kookte slechts over en bespatte het gezelschap, wat juist noodig was, dat wil zeggen: zij gaf aanleiding tot alarm en gelach en vloeide over het kostbaar tapijt en het kleed der barones.

"Zoo, nu zeg ik u adieu! want anders komt het niet tot wasschen en dan heb ik de grootste misdaad, die een fatsoenlijk mensch begaan kan, eene onreinheid, op mijn geweten.—Gij raadt mij dus aan, hem het mes op de keel te zetten?"

"Zeker, maar zoo, dat uw kleine hand in de nabijheid van zijn lippen blijft. Hij zal die dan kussen en alles zal een goed einde nemen," antwoordde Wronsky.

"Dus tot vanavond in den Franschen schouwburg!" Haar kleed ruischte en zij verdween.

Ook Kamerowsky stond op en Wronsky ging naar zijn kleedkamer. Terwijl hij zich waschte en omkleedde, schetste Petritzky hem in korten tijd zijn geheelen toestand in Petersburg, zooals die zich gedurende zijn afwezigheid gevormd had. Geld was er niet voorhanden. Zijn vader had verklaard niets meer te geven, niet eens meer zijn schulden te willen betalen; een kleermaker had hem aangeklaagd en wilde hem achter slot brengen. De overste van zijn regiment had verklaard, dat hij, als al die schandalen niet ophielden, den dienst moest verlaten. De barones verveelde hem ontzettend, vooral omdat zij hem nooit geld wilde voorschieten; maar er was een andere, hij wilde ze Wronsky wijzen, een wonder van schoonheid in streng oosterschen stijl, "in het genre der slavin Rebecca, ge begrijpt me wel!" Ook had hij gisteren met Berkoscheff twist gehad en deze wilde hem zij secondant zenden, maar het zou wel met een sisser afloopen. In het algemeen was echter alles in Petersburg prachtig en heerlijk! Toen begon Petritzky allerlei interessant en piquant nieuws te verhalen.

Terwijl Wronsky in die hem door driejarig verblijf zoo vertrouwd geworden woning naar het hem zoo wel bekend gebabbel van Petritzky luisterde, had hij het aangenaam gevoel weer tot dat van ouds gewone en zorgelooze Petersburger leven teruggekeerd te zijn en daarbij het bewustzijn te midden daarvan een nieuw en bekoorlijk doel te hebben.

"Hoe gaat het met Luzulukoff?"

"O, Luzulukoff, dat is een prachtige geschiedenis!" riep Petritzky uit. "Gij kent Luzulukoffs hartstocht voor bals. Zonder hem is geen hofbal volmaakt. Onlangs was hij daar ook met zijn nieuwen helm—gij kent onze nieuwe helmen toch al! Zij zijn zeer mooi, heel licht. Derhalve hij staat daar—maar luister nu toch!"

"Ik luister immers!" zeide Wronsky, terwijl hij zich met een wrijfhanddoek afdroogde.

"Daar gaat een grootvorstin met een gezant hem voorbij en zij spreken tot zijn ongeluk juist over de nieuwe helmen. De grootvorstin wil den gezant de helmen nauwkeuriger beschrijven en daar ziet ze ons duifje staan." (Petritzky bootste na, hoe hij daar met zijn helm stond). "De grootvorstin verzoekt hem haar den helm even te geven—hij geeft hem echter niet! Wat is dat? Men knipoogt, men zet een donker gezicht. Geef hier! Hij geeft hem echter niet. Allen staan verstijfd van schrik…. Kun je u dat voorstellen? Daar wil die … hoe heet hij ook weer?… hem den helm ontnemen … maar hij houdt hem vast. De ander rukt hem eindelijk los en reikt hem de grootvorstin over. Dit is nu de nieuwe … zegt de grootvorstin, keert den helm om en daar plotseling, verbeeld je! bons! klets! Wat rolt er uit? Peren, appelen, bonbons, zegge: twee pond bonbons … dat alles had ons duifje bij elkaar gepikt en daarin geborgen."

Wronsky berstte bijna van lachen. Nog lang daarna, toen zij over geheel andere dingen spraken, begon hij, zoodra hij maar aan den helm dacht, luidkeels te lachen. Nadat hij alle nieuwtjes vernomen en zich met hulp van zijn bediende gekleed had, ging hij op rapport om zijn terugkeer in dienst te melden en ging daarna bezoeken afleggen.

Anna Karenina

Подняться наверх