Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 31

VI.

Оглавление

Inhoudsopgave

Vorstin Betsy's blik viel toevallig op Wronsky, toen zij bemerkte, dat zijn naar de deur gekeerd gelaat plotseling veranderde. Een heldere, blijde glans verspreidde zich daarover en zonder zijn oogen van de deur te wenden, stond hij op. Anna was het salon ingekomen. In haar buitengewoon rechte houding, met haar lichten, snellen en vasten gang, die haar van alle dames van haar kring onderscheidde, en zonder de richting van haar blik te veranderen, legde zij den korten afstand af, die haar van de huisvrouw scheidde, drukte deze de hand, glimlachte en wendde zich met hetzelfde lachje naar Wronsky. Deze boog diep en schoof haar een stoel toe. Zij dankte slechts met een hoofdbuiging, bloosde toen en fronste de wenkbrauwen. Maar dadelijk en vlug als in al haar bewegingen, wenkte zij de overige bekenden toe en nadat zij de haar toegereikte handen gedrukt had, wendde zij zich weer tot de gastvrouw.

"Ik was bij gravin Lydia Iwanowna en wilde eigenlijk vroeger komen, maar ik heb mij verlaat. Er was daar een missionnair, een sir John, een zeer interessant man…."

"O, dat is die missionnair…."

"Ja, hij vertelde veel van zijn leven in Indië…."

"Sir John, ja, sir John! Ik heb hem gezien. Hij spreekt zeer goed. Wlaszjawa is geheel over hem verrukt. Is het waar, dat de jongste Wlaszjawa met Topasch zal trouwen?"

"Ja, men zegt, dat de zaak is beklonken."

"Ik bewonder de ouders. Men zegt, dat het een huwelijk uit ware liefde is."

"Uit ware liefde? Wat hebt ge voor antediluviale begrippen! Wie spreekt in onzen tijd nog van ware liefde?" vroeg de gezantsvrouw.

"Nu waarom niet? Deze eenvoudige oude mode blijft zich nog altijd handhaven," bracht Wronsky in het midden.

"Des te erger voor hen, die deze verouderde mode nog volgen. Ik ken slechts gelukkige huwelijken, die door het koel verstand gesloten zijn."

"Maar het geluk dezer verstandigen verstuift als kaf voor den wind, zoodra een hartstocht in het spel komt, waarvan men te voren niets wilde weten."

"Verstandigen noemen wij dezulken, die vooraf reeds van allen kost genuttigd hebben. Het is als met het roodvonk; is men eenmaal doorgeziekt, dan blijft men vrij."

"Dan moest men ook de liefde, even als de pokken, kunstmatig kunnen inenten."

"Ik was in mijn jeugd op een subdiaken verliefd; maar ik weet niet, of het mij veel geholpen heeft," zei vorstin Miagkaja.

"Neen, scherts ter zijde!" zeide vorstin Betsy: "Naar mij inzien kent hij slechts de liefde, die gefeild en zich daarna bekeerd heeft."

"Ook na het huwelijk?" vroeg de gezantsvrouw schertsend.

"Berouw komt nooit te laat!" citeerde de diplomaat.

"Ja, waarlijk," zeide vorstin Betsy, "om berouw te kunnen gevoelen moet men gefeild hebben. Hoe denkt u daarover?" vroeg zij Anna, die tot nu toe met een glimlach om den mond dit gesprek zwijgend had aangehoord.

"Ik denk," antwoordde Anna, met een harer handschoenen spelend, "dat, daar er zooveel hoofden zooveel zinnen zijn, er ook wel zooveel verschillende liefde zal wezen als er harten zijn."

Zoover de welvoegelijkheid toeliet, had Wronsky, in spanning Anna's antwoord afwachtend, haar aangezien. Na haar woorden verruimde, als na een doorgestaan gevaar, een diepe zucht zijn borst en plotseling keerde Anna zich tot hem: "Ik heb een brief uit Moskou ontvangen; zij schrijven, dat Kitty Tscherbatzky ernstig ziek is."

"Inderdaad?" antwoordde hij met gefronst voorhoofd.

Anna zag hem gestreng aan: "Interesseert u dat zoo weinig?"

"Integendeel, het interesseert mij zeer. Wat schrijft men u daar verder over, als het niet te onbescheiden is?"

Anna stond op en naderde Betsy. "Mag ik een kop thee verzoeken?" zeide zij achter haar stoel staande.

Terwijl de vorstin haar inschonk, naderde Wronsky haar: "Wat schrijft men u dan?" zoo herhaalde hij zijn vraag.

"Ik denk dikwijls, hoeveel toch de mannen van edelmoedigheid spreken, terwijl zij ze zoo weinig beoefenen," antwoordde zij ontwijkend. "Dat had ik u al lang willen zeggen," voegde zij er nog bij en ging aan een ettelijke schreden verwijderde tafel zitten, die vol albums en atlassen lag.

Hij bracht haar een kop thee en zeide: "Ik heb den zin uwer woorden niet geheel begrepen."

Zij zag naar de sofa naast zich en hij nam dadelijk daarop plaats. Zonder hem aan te zien sprak zij toen: "Ja, ik wilde u daarmede zeggen, dat ge slecht, zeer slecht hebt gehandeld."

"Weet ik dat dan niet? Maar wiens schuld is het, dat ik zoo gehandeld heb?"

"Waarom zegt ge mij dat?" vroeg zij blozend en zag hem aan.

"U weet waarom!" antwoordde hij, koen en blijmoedig haar blik beantwoordend.

Niet hij, maar zij werd verlegen.

"Dat bewijst slechts, dat gij geen hart hebt," zeide zij, maar haar blik sprak: "gij hebt een hart en daarom ben ik voor u bevreesd."

"Dat, waarop u eerst doeldet, was slechts een zinsverwarring, geen liefde."

"Denk er aan," zeide Anna, "dat ik u verboden heb dit woord uit te spreken, dit afschuwelijke woord!" Maar zij besefte tegelijk, dat zij met dit verbod een zeker recht op hem had genomen en hem een des te grooter recht gegeven had haar van zijn liefde te spreken. Doch vastberaden zag zij hem in de oogen en terwijl zij begon te gloeien, zoodat zij haar wangen voelde branden, ging zij voort: "Ik wilde het u al lang zeggen en ik ben nu juist hier gekomen, omdat ik wist, dat gij er ook zoudt zijn, ik ben gekomen om u te zeggen, dat 't ten einde moet zijn. Ik heb tot hiertoe nimmer en voor niemand behoeven te blozen, en gij dwingt me, mij schuldig te gevoelen."

Hij zag haar aan en was verrast door eene nieuwe, zielvolle uitdrukking harer schoonheid.

"Wat verlangt ge van mij?" vroeg hij ernstig en eenvoudig.

"Ik verlang, dat gij naar Moskou terugkeert en Kitty vergeving vraagt."

"Dat verlangt ge niet," zeide hij kalm. Hij zag, dat zij zich geweld deed om het tegendeel te zeggen van hetgeen zij wenschte.

"Indien ge mij werkelijk lief hebt, zooals ge zegt, geef mij dan mijn rust weder!"

Zijn gelaat straalde.

"Weet ge dan niet, dat ge voor mij het geheele leven zijt, maar rust … ik kan u niet geven, wat ik zelf niet heb. Mij zelf—geheel, mijn liefde … ja! Aan u kan ik niet denken zonder mij—gij en ik, in mijn gedachten zijn wij een. De mogelijkheid der rust zie ik ook in de toekomst noch voor mij, noch voor u; wel zie ik de mogelijkheid der vertwijfeling en der ellende—maar ik zie ook de mogelijkheid van een geluk, en welk een geluk…. Is het niet mogelijk?" fluisterden zijn lippen slechts—maar zij verstond het toch.

Zij spande al de kracht van haar verstand in om te spreken en te doen, wat de plicht haar gebood, en toch zag zij hem met een blik vol liefde aan en antwoordde niets.

"Daar is het!" dacht hij in verrukking, "daar is het einde, waar ik reeds wanhoopte, waar ik geen einde zag, daar is het! Zij bemint mij en heeft het bekend."

Zij wilde iets zeggen, maar hij kwam haar voor: "Ik smeek u slechts om één gunst, om het recht te mogen hopen, mij zelf altijd te mogen kwellen zooals nu. Maar als ik dit recht moet missen, zoo beveel mij te verdwijnen, en ik verdwijn. Is mijn tegenwoordigheid u onaangenaam, dan zult ge mij niet meer zien."

"Ik wil u niet wegjagen…."

"Verander dan slechts niets! Laat alles blijven zooals het nu is," smeekte hij met bevende stem…. "Daar is uw man!"

Inderdaad trad op dat oogenblik Alexei Alexandrowitsch op zijn bedaarde, eenigszins linksche manier het salon binnen. Op zijn vrouw en Wronsky een blik werpend, naderde hij de gastvrouw, groette haar en nam aan de theetafel plaats. Weldra hoorde men hem met zijn schrale stem levendig spreken en zich op zijn gewonen, schertsenden toon over den een of ander vroolijk maken.

"Uw Rambouillet is volkomen bijeen," zeide hij, zijn blik over het gezelschap latende gaan…. "alle gratiën en muzen…."

Maar vorstin Betsy kon dezen toon ("sneering," zooals zij hem noemde) niet dulden en als schrander gastvrouw, die zij was, bracht zij het gesprek dadelijk op den algemeenen dienstplicht. Alexei Alexandrowitsch liet zich ook terstond door dit thema gevangen nemen en begon de door de vorstin bestreden nieuwe ukazen ijverig te verdedigen.

"Maar dit wordt intusschen aanstootelijk!" fluisterde eene dame, met de oogen Anna, haar man en Wronsky aanduidend.

"Wat heb ik u gezegd?" antwoordde Anna's vriendin fluisterend.

Doch niet alleen deze beide dames, maar bijna allen, zelfs vorstin Miagkaja en Betsy, wierpen nu en dan afkeurende blikken op die beide, van de overigen verwijderd zittenden. Slechts Alexei zag geen enkele maal naar hen en toonde zich geen oogenblik van het onderwerp van zijn gesprek afgeleid.

Zoodra vorstin Betsy de algemeene ergernis bemerkte, schoof zij een ander in haar plaats om het onderhoud met Alexei Alexandrowitsch voort te zetten en naderde Anna. "Ik moet altijd de helderheid en nauwkeurigheid bewonderen," zeide zij, "waarmede uw man zich weet uit te drukken. De ingewikkeldste vraagstukken worden iemand duidelijk, als hij er over spreekt."

"O ja!" antwoordde Anna, met een glans van geluk op haar gelaat, zonder evenwel een woord te verstaan van hetgeen Betsy tot haar sprak. Maar zij ging met haar naar de groote tafel en nam deel aan het algemeen gesprek.

Na verloop van een half uur kwam Karenin bij zijn vrouw en bood haar aan met hem naar huis te rijden. Zij wees dit, zonder hem aan te zien, af en zeide, dat zij op het souper wilde blijven. Toen nam Alexei Alexandrowitsch afscheid en reed alleen weg.

Eenige uren later was ook Anna gereed om te vertrekken; de portier hield de deur wijd open. Wronsky geleidde haar naar het rijtuig, en terwijl zij met haar kleine vlugge hand den haak van haar pelsmantel uit de kant van haar kleed losmaakte, luisterde zij met gebogen hoofd met verrukking naar de woorden, die hij fluisterde: "Gij hebt niets gezegd; laat ons aannemen, dat ik ook nergens aanspraak op maak; maar dit moet ge weten: het is geen vriendschap die ik zoek; voor mij is er maar een geluk in het leven, besloten in het woord, dat gij niet lijden moogt, ja, in de liefde…."

"Liefde!" herhaalde zij langzaam, als sprak zij tot zich zelf, maar zij voegde er plotseling bij: "Daarom juist bemin ik dat woord niet; het heeft voor mij een te groote beteekenis, een grootere dan gij kunt begrijpen;" zij zag hem daarbij recht in het gelaat: "Tot weerziens!" Toen reikte zij hem de hand, ging met snellen, vasten tred den portier voorbij en verdween in haar rijtuig.

Anna Karenina

Подняться наверх