Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 26
I.
ОглавлениеTegen het einde van den winter werd in het huis van vorst Tscherbatzky een consult gehouden, dat over Kitty's gezondheidstoestand uitspraak doen en beslissen zou, welke maatregelen tot herstel harer verzwakte krachten zouden moeten genomen worden. Zij kwijnde weg en toen de lente kwam, verergerde haar toestand. De huisdokter had haar eerst levertraan, toen staal, daarna lapis voorgeschreven, maar daar dat alles niets hielp en hij geen anderen raad wist dan een buitenlandsche badplaats, had men besloten er een "beroemden" dokter bij te nemen. Deze beroemde dokter, een nog jong en zeer schoon man, drong op een nauwkeurig onderzoek van de patiënte aan. Hij scheen er met een bizonder genoegen op te drukken, dat maagdelijk schaamtegevoel slechts een overblijfsel van het oude barbarisme was en dat er niets natuurlijker was, dan dat een jong dokter het lichaam van een jong meisje betastte; hij vond het natuurlijk, omdat hij het dagelijks deed en daarbij niets bizonders dacht of gevoelde; daarom beschouwde hij de schaamte van een jong meisje niet slechts als een overblijfsel van barbaarschheid, maar als een beleediging voor hem zelf.
Men moest zich dus naar hem schikken, want niettegenstaande alle dokters dezelfde studie doorloopen en dezelfde wetenschap uit dezelfde bronnen putten, in weerwil sommigen zelfs beweerden, dat deze beroemde dokter slechts een middelmatige arts was, in het huis en in den geheelen kring van bekenden der vorstin was hij door een of ander tot een factotum geworden, en slechts deze beroemde arts wist het rechte en was alleen in staat Kitty te redden.
Nadat de dokter de diep beschaamde en ontstelde Kitty onderzocht, beklopt, haar ademhaling beluisterd en daarna zijn handen zorgvuldig gewasschen had, keerde hij in het salon terug om met den vorst te spreken. Deze hoorde hem met opgetrokken wenkbrauwen en nu en dan kuchende aan; als een ervaren, schrander en gezond man geloofde hij niet recht aan de geneeskunde en ergerde zich innerlijk aan deze comedie, te meer daar hij meende alleen de oorzaak van Kitty's ongesteldheid te kennen. Daarentegen kon ook de geneesheer nauwelijks zijne minachting voor dezen ouden man verbergen, en het scheen hem moeite te kosten tot diens zwak bevattingsvermogen af te dalen. Hij besefte, dat het nutteloos en niet de moeite waard was met dezen bekrompen man veel over de zaak te spreken en hij begreep ook wel, dat de moeder eigenlijk het hoofd des huizes was. Voor haar wilde hij zijn parelen uitschudden.
De vorstin kwam op dit oogenblik met den ouden huisdokter het salon binnen. De vorst ging ter zijde om niet te verraden, hoe belachelijk hem het geheel voorkwam.
"Welnu, dokter? Beslis u over ons lot," zeide de vorstin; zeg mij alles!—"Is er nog hoop?" wilde zij er bijvoegen, maar haar lippen beefden en zij vermocht de vraag niet te uiten. "Nu, wat is uw gevoelen, dokter?"
"In de eerste plaats, vorstin, moet ik met mijn collega spreken; dan zal ik de eer hebben u mijn inzicht bloot te leggen."
"Dan zullen wij u wel alleen moeten laten?"
"Als u zoo goed wil zijn…."
Met een zucht verliet de vorstin het salon.
Toen de dokters alleen waren, begon de huisarts schuchter zijn meening bloot te leggen. Volgens hem scheen het begin van een tuberculeus proces aanwezig te zijn, evenwel e. z. v.
De beroemde dokter hoorde hem aan en haalde intusschen zijn groot gouden horloge te voorschijn.
"Zoo." zeide hij, "maar…."
De ander, ofschoon in zijn uiteenzetting gestoord, luisterde eerbiedig.
"Maar gij weet, dat het begin van een tuberculeuzen toestand niet met zekerheid is te constateeren, ten minste de vorming van knobbeltjes niet. Men zou het hier echter kunnen aannemen; de kenteekenen zijn voorhanden: een slechte spijsvertering, zenuwachtige prikkelbaarheid en zoo meer. Hier is dus sprake van het vermoedelijk begin van een tuberculeus proces, en nu is de hoofdvraag: wat kan er gedaan worden om de spijsvertering te verbeteren?"
"Somtijds echter, zooals u weet, zijn ook gemoedsaandoeningen de oorzaak," veroorloofde de huisarts zich met een schrander lachje aan te merken.
"Zeker, zeer waar," antwoordde zijn beroemde collega, terwijl hij weer op zijn horloge zag. "Och, neem mij niet kwalijk: is de Jausky-brug al gereed of moet men nog altijd dien omweg maken?" vroeg hij. "Ja? Is zij klaar? O, dan kan ik in twintig minuten daar zijn…. Derhalve, het komt er hier op aan, de spijsvertering te verbeteren en de zenuwen te sterken. Het eene staat in verband met het andere; wij moeten dus naar beide zijden te gelijk trachten te werken…."
"Wat dunkt u van een reis naar het buitenland?" vroeg de huisdokter toen.
"Ik ben een tegenstander van die reizen naar het buitenland. U zal mij moeten toestemmen, dat, indien werkelijk tuberculeuze gesteldheid aanwezig is, een buitenlandsche reis niet helpen kan. Wij hebben een middel noodig, dat de spijsverteering bevordert en niet belemmert." In den verderen loop van het gesprek verklaarde de beroemde dokter, dat men met een badkuur in Soden de proef kon nemen, want mocht het niet baten, het kon ook niet schaden.
De huisdokter luisterde oplettend en eerbiedig. "Als voordeelen aan een verblijf in het buitenland verbonden zou ik beschouwen: een veranderde levenswijs, een plaatselijke verwijdering van de oorzaken, die hier wellicht op haar gemoed invloed oefenen, en dan ook," liet hij volgen, "den wensch der moeder."
"Och, als dit het geval is, moeten wij haar zeker laten reizen. Die Duitsche kwakzalvers zullen alles weer bederven … maar we zullen haar laten reizen."
En na nog eens op het horloge gezien te hebben, ging hij naar de deur.
De beroemde dokter verklaarde der vorstin (hij gevoelde dit welstaanshalve te moeten doen), dat hij de patiënte nog eens moest zien.
"Hoe, nog eens onderzoeken?" vroeg de vorstin ontsteld.
"O, neen, ik heb nog maar noodig eenige kleinigheden te weten. Mag ik u verzoeken?"
En de moeder begaf zich met den dokter naar Kitty. Deze stond, door het onderzoek afgetobt, met gloeienden blos en een eigenaardigen gloed in de oogen, midden in het salon. Toen de dokter binnen trad, bloosde zij nog meer en kwamen er tranen in haar oogen. Haar geheele ziekte en de behandeling daarvan kwam haar dwaas en belachelijk voor. Haar hart was gebroken; hoe zouden zij dat met poeders en pillen genezen? Maar zij durfde haar moeder niet krenken, daar deze haar eigen schuld gevoelde.
"Wees zoo goed plaats te nemen, prinses," zeide de beroemde dokter. Hij nam glimlachend tegenover haar plaats, voelde naar den pols en begon weer zijn vervelende vragen tot haar te richten. Zij beantwoordde die, maar plotseling stond zij geërgerd op.
"Excuseer, dokter, dat heeft er niets mede te maken en 't is reeds de derde maal dat u er naar vraagt."
De beroemde dokter was er niet door beleedigd. Toen Kitty zich verwijderd had, zeide hij tot de vorstin: "Ziekelijke prikkelbaarheid. Ik ben nu ook gereed…."
En nu verklaarde hij haar, als de eenige denkende vrouw, op wetenschappelijke wijze Kitty's toestand. Hij eindigde met een voorschrift, hoe het bronwater gedronken moest worden, hoewel het eigenlijk overtollig was. Zeer breedvoerig sprak hij over de vraag, of een buitenlandsche reis wezenlijk noodzakelijk was en ried haar nog aan, de Duitsche kwakzalvers toch niet te vertrouwen, maar zich in twijfelachtige gevallen steeds tot hem te wenden.
Na het vertrek van den dokter keerde de moeder heel opgewekt tot haar dochter terug, en ook Kitty scheen veel kalmer.
"Ik ben werkelijk heel gezond, mama," zeide zij; "maar als u op reis wil, welnu, laat ons dan op reis gaan." En wenschende over de ophanden reis verheugd te schijnen, begon zij over de toebereidselen te spreken.