Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 28

III.

Оглавление

Inhoudsopgave

Toen Dolly in Kitty's vriendelijke met snijwerk versierde kamer trad, die er even frisch en zonnig als de bewoonster zelf voor twee maanden uitzag, herinnerde zij zich met hoeveel lust en liefde zij dat vertrek het vorige jaar ingericht hadden. Kitty zat op een laag stoeltje dicht bij de deur en had haar oogen strak op een hoek van het tapijt gevestigd, maar sloeg die nu met koelen somberen blik tot haar zuster op.

"Ik wilde nog eens even met je praten," zeide Dolly.

"Waarover?" vroeg Kitty snel, terwijl zij het hoofd verschrikt ophief.

"Waar anders over, als over je kommer?"

"Ik heb geen kommer."

"Spreek zoo niet, Kitty! Denk je werkelijk, dat ik niets weet? Ik weet alles, en geloof mij, het heeft weinig te beduiden. Wij hebben allen iets dergelijks ondervonden."

Kitty zweeg en keek strak voor zich uit.

"Hij is niet waard, je om zijnentwil te kwellen," ging Dolly voort, recht op de zaak afgaande.

"Ja, omdat hij mij versmaad heeft!" zeide Kitty met sidderende stem. "Och, zeg toch niets meer alsjeblieft."

"Wie heeft je dat gezegd? Dat kan niemand zeggen. Ik ben er van overtuigd, dat hij op je verliefd was en het zou gebleven zijn, als…."

"Ach, dat medelijden, en al die betuigingen van deelneming zijn het verschrikkelijkst!" riep Kitty plotseling uit. Zij keerde zich op haar stoel om, werd rood, speelde met de vingers en drukte nu met de eene dan met de andere hand tegen den gesp van haar ceintuur. Dolly kende haar zuster; zij wist, dat zij in drift in staat was zich zelf te vergeten en dingen te zeggen, die haar kort daarna berouwden.

"Wat? Wat wilt ge me doen gevoelen? Wat?" vroeg Kitty gejaagd: "Dat ik verliefd was op iemand, die niets van mij weten wil, en dat ik uit liefde voor hem zal sterven? En dat zegt nu mijn eigen zuster; zij meent dat … dat … zij … in mijn leed deelt! Ik wil zulk een medelijden, zulk een veinzerij niet!"

"Kitty, je zijt onrechtvaardig. Gij meent, dat ge beleedigd zijt, en valt mij nu aan…."

"Ik heb je niet beleedigd, maar gij…!"

"Integendeel, ik…." haastte Dolly zich te zeggen.

Maar Kitty luisterde niet in haar drift.

"Er is volstrekt geen grond om te denken dat ik ongelukkig ben en mij te troosten. Ik ben veel te trotsch om ooit iemand te beminnen, die mij niet bemint."

"Dat zegt immers ook niemand…. Maar toe, zeg mij nu eens oprecht," smeekte Dolly, Kitty's hand grijpend, "heeft Lewin met je gesproken?…"

Het noemen van Lewins naam scheen Kitty alle zelfbeheersching te doen verliezen; zij sprong op, wierp den gesp op den grond en riep met een heftige handbeweging uit: "Wat heeft dat alles met Lewin te maken? Ik begrijp niet, waarom je mij zoo plaagt! Ik heb je al gezegd en herhaal het, dat ik mijn trots heb en dat ik nooit doen zou, wat gij gedaan hebt: tot iemand terugkeeren, die je ontrouw geworden is en een andere bemint. Dat is mij onbegrijpelijk. Gij kunt dat, ik echter niet!"

Na die woorden zag zij haar zuster aan; toen zij bemerkte, dat Dolly zwijgend en treurig het hoofd liet hangen, viel zij lusteloos op den stoel bij de deur neer en bedekte haar gelaat met den zakdoek. Dit zwijgen duurde eenige minuten. Dolly dacht aan haar eigen leed. Haar vernedering, die zij onophoudelijk gevoelde, deed haar nog meer pijn, toen zij door haar zuster daaraan herinnerd werd. "En zij weet het, zij gevoelt het bij instinct!" dacht zij. Plotseling hoort zij een kleed ruischen en zij werd door een paar armen omvat. Kitty lag voor haar geknield. Zij smeekte niet om vergiffenis, zij fluisterde haar slechts toe: "Dolinka, ik ben zoo ongelukkig!" En zij verborg het lieve betraande gelaat in de plooien van Dolly's kleed. De tranen waren als het ware de noodige olie, zonder welke de machine van de wederzijdsche uitstorting des harten niet werkte. Na die tranen spraken de zusters niet meer over wat zij eigenlijk weten wilden. Nu verstonden zij elkander zonder dat volkomen.

"Ik heb geen verdriet," sprak Kitty nu bedaard, "maar ik weet niet, of gij het begrijpen kunt: alles staat mij tegen, ik heb een hekel aan alles, het meest nog aan mij zelf. Gij kunt u niet voorstellen, welke slechte gedachten ik somtijds heb."

"Welke slechte gedachten zoudt gij kunnen hebben?" vroeg Dolly, ongeloovig lachend.

"De slechtste, de laagste, zeg ik je. Dat is geen verlangen, geen verveling, neen, dat is iets veel ergers. 't Is of al het goede, dat in mij was, zich verborgen heeft en het slechte alleen gebleven is. Hoe is dat te verklaren?" voegde zij er bij, toen zij verwondering in de oogen harer zuster las. "Papa sprak zooeven tot mij…. Hij schijnt te denken, dat ik trouwen moet. Mama brengt mij op een bal, en ik denk, dat zij het alleen doet om mij zoo spoedig mogelijk uit te huwelijken en van mij bevrijd te worden. Ik weet, dat het niet waar is, en toch kan ik die gedachten niet van mij zetten. Die zoogenaamde huwelijkscandidaten kan ik niet meer aanzien; het komt mij altijd voor, of zij mij de maat willen nemen. Vroeger trok ik gaarne balkleederen aan, ik was verrukt over mij zelf, nu vind ik het onaangenaam en beschamend. En nu al dat andere…. De dokter…. Nu…." Kitty bleef steken; zij wilde nog meer zeggen; zij wilde zeggen, dat sedert er voor haar zooveel veranderd was, zij Stipan Arkadiewitsch geheel onuitstaanbaar vond en zij hem niet kon aanzien zonder zich de meest stuitende en ongehoorde voorstellingen van hem te maken, "In één woord, alles komt mij grof en laag voor," ging zij voort. "Dat is mijn ziekte…. Misschien zal het wel voorbijgaan…."

"Ge moet er niet zooveel over denken!"

"Hoe kan ik anders! Alleen bij u en de kinderen is het mij wèl."

"Hoe jammer, dat ge nu niet bij me kunt komen, omdat Lili nu juist het roodvonk krijgt."

"Ja, ik kom toch. Ik heb het roodvonk al gehad, en ik zal mama geen rust laten."

En Kitty liet haar ook geen rust; zij ging bij haar zuster logeeren en verpleegde de kinderen in hun ziekte, die werkelijk bleek roodvonk te zijn. De beide zusters brachten er al de zes kleinen gelukkig boven op; maar Kitty's gezondheid was niet beter geworden en in den tijd der groote vasten reisde de familie Tscherbatzky af naar het buitenland.

Anna Karenina

Подняться наверх