Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 27

HET KINDEKE.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het was de derde nachtwake. De bergtoppen in het oosten werden reeds flauw verlicht door de opgaande zon; maar in de vallei heerschte nog nachtelijk donker. De wachter op het dak der oude herberg van Bethlehem luisterde huiverend van kou naar de eerste teekenen van ontwakend leven, toen hij eensklaps een licht op den heuvel achter het huis ontwaarde. Eerst meende hij dat het een toorts was, die iemand in de hand droeg, daarna zag hij het voor een meteoor aan; het werd helderder en helderder, en eindelijk zag hij dat het een ster was. Beangst door dat vreemde verschijnsel wekte hij allen die in huis waren. De meesten ijlden naar het platte dak. Het licht kwam steeds nader en wierp zijn schijnsel over rotsen, boomen en wegen; zijn glans werd zoo sterk dat de lieden de oogen moesten afwenden. De vreesachtigen vielen op hun aangezicht ter aarde en baden, de meer stoutmoedigen bedekten wel hunne oogen, maar beproefden toch gedurig naar het licht te kijken.

Het duurde niet lang, of de herberg en hare geheele omgeving werden er door verlicht. Zij, die durfden opzien, bemerkten, dat de ster stil bleef staan boven den ingang der spelonk, waar het kind geboren was. Te midden van de heerschenden onrust kwamen de drie wijzen bij de herberg, stegen van hunne kameelen en begeerden binnengelaten te worden. Toen de deurwachter in zoover van den schrik bekomen was, dat hij aan hun verlangen kon voldoen, trok hij de grendels weg en opende de deur. In dat ongewone licht zagen de kameelen er waarlijk spookachtig uit en het vreemde, opgewonden voorkomen der drie reizigers was niet geschikt om den man gerust te stellen. In plaats van naar buiten te komen trok hij zich schuw terug en kon gedurende eenige minuten niet antwoorden op de hem gedane vraag: Is dit niet Bethlehem in Judea?

Eerst toen de anderen er bij kwamen schepte hij moed en zeide: Neen, dit is slechts de herberg, de stad ligt verder.

—Is hier niet een pasgeboren kind?

De omstanders zagen elkander verbaasd aan; maar sommigen antwoordden toch: Ja, ja.

—Breng ons bij hem, riep de Griek ongeduldig.

—Ja, breng ons bij hem, herhaalde Balthasar, want wij hebben zijne ster gezien, dezelfde die gij daar boven het huis ziet, en zijn gekomen om hem te aanbidden.

De Hindoe vouwde de handen en zeide: Waarlijk God leeft! Haast u, haast u! Wij hebben den Verlosser gevonden! Gezegend zijn wij boven alle menschen!

De lieden, die nog op het dak waren, kwamen ook beneden en volgden de vreemdelingen, die door den wachter langs den ons bekenden weg gebracht werden naar de spelonk. Toen zij echter zagen dat het regelrecht op de ster afging, keerden sommigen uit angst terug, maar de overigen gingen mede. Zoodra de drie vreemdelingen de spelonk naderden rees de ster omhoog, al hooger en hooger in de lucht, om toen zij binnentraden uit het gezicht te verdwijnen.

Zij, die getuige waren van wat nu plaats had, moesten weldra erkennen, dat tusschen de vreemdelingen en de ster een goddelijk verband bestond, waar ook de bewoners van den stal in betrokken waren. Die maar eenigszins kon drong mede naar binnen. In de spelonk brandde een lantaarn, die licht genoeg verspreidde, om de drie reizigers den weg te wijzen naar de moeder, die het kind in de armen hield.

—Is dat uw kind? vraagde Balthasar aan Maria.

En zij, die alles wat het kindeke betrof in haar hart bewaarde en overlegde, hief het omhoog zoodat het licht op zijn gelaat viel en zeide: Dat is mijn zoon.

En zij vielen op de knieën en aanbaden hem.

Zij zagen dat het kind volkomen gelijk was aan andere kinderen. Geen stralenkrans of aardsche kroon sierde zijn hoofd. Zijn lippen openden zich niet om te spreken. Hoorde het hunne vreugdebetuigingen, hunne gebeden, het gaf geen teeken hoegenaamd, dat het die begreep; integendeel, het deed wat andere kinderen zouden gedaan hebben—het staarde met alle aandacht naar de vlam.

Toen zij het kindeke hunne hulde gebracht hadden, stonden zij op, gingen naar buiten naar hunne kameelen, en brachten hunne geschenken: goud en wierook en myrrhe, die zij voor het kind nederlegden. Dit was dus de Verlosser, om wien te zien zij van zooverre gekomen waren. Zonder te twijfelen aanbaden zij hem. Waarom? Hun geloof berustte op de teekenen, gegeven door Hem, dien wij als Vader hebben leeren kennen, en zij behoorden tot dezulken voor wie zijne beloften zoo algenoegzaam zijn, dat naar niets anders gevraagd wordt. Er waren slechts weinigen, die het teeken gezien en de belofte vernomen hadden—de Moeder en Jozef, de herders en zijzelven,—en die alle geloofden met een volkomen hart.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх