Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 38

EEN ISRAËLITISCHE VROUW.

Оглавление

Inhoudsopgave

Aldus aangemoedigd deelde Juda zijn moeder uitvoerig mede wat tusschen hem en Messala was voorgevallen, en stond vooral stil bij de minachting, waarmede deze over de Joden, hunne gebruiken en beperkten kring gesproken had. De moeder luisterde zwijgend. Thans begreep zij alles. Juda was naar het paleis gegaan in de verwachting van na lange scheiding den speelmakker te zullen weervinden; in plaats daarvan vond hij een man, die slechts van roem en rijkdom en macht droomde. Gekrenkt in zijn trots en tevens van een ongekende eerzucht vervuld, was Juda teruggekomen; de moeder zag het, en niet wetende in welke richting die eerzucht zich zou ontwikkelen, sloeg haar, de vurige Jodin, de schrik om 't hart. Indien hij eens afgetrokken werd van het aartsvaderlijk geloof! Kon zij zich iets verschrikkelijkers voorstellen? Neen, dat moest zij tot iederen prijs zien te voorkomen, en daarom begon zij op vasten, bijna plechtigen toon: Ieder volk dat wat beteekent houdt zichzelf voor het grootste. Wanneer de Romein uit de hoogte neerziet op den Israëliet en hem bespot, dan doet hij slechts wat de Egyptenaar, de Assyriër en de Macedoniër vóór hem gedaan hebben, en daar de spot tegen God gericht is, zal het einde hetzelfde zijn.

Er bestaat geen wet, die de opperheerschappij der natiën vaststelt; daarom is de aanspraak op de opperheerschappij ijdel en de strijd daarover tevergeefs. Heeft een volk zijn glanspunt bereikt en zijne taak volbracht, dan sterft het òf zijn eigen dood, òf door toedoen van een ander volk, dat zijne plaats inneemt, zijne macht erft en nieuwe namen schrijft op zijne monumenten. Dat is de geschiedenis.

Als iemand mij opdroeg God en den mensch op de eenvoudigste wijze te symboliseeren, dan zou ik een rechte lijn en een cirkel trekken, en van de lijn zou ik zeggen: dit is God, want hij beweegt zich onveranderlijk vooruit, en van den cirkel: dit is de mensch, zijn voortgaan gelijkt een kringloop. Daarmede wil ik niet zeggen, dat er geen verschil zou zijn tusschen den voortgang der volken, want geen twee zijn volkomen aan elkander gelijk. Het verschil ligt echter niet, zooals sommigen meenen, in de grootte van den cirkel, dien zij beschrijven, maar in de sfeer, waarin zij zich bewegen. De hoogste sfeer is het dichtst bij God.

Laat ons nu eens zien in welken cirkel het volk der Hebreën en het volk der Romeinen zich bewegen. Wil men weten in welke verhouding ze tot God staan, men heeft slechts te letten op het gewone dagelijkse leven. Daarvan wil ik alleen zeggen, dat Israël God meermalen heeft vergeten, terwijl de Romeinen Hem nooit gekend hebben. Van vergelijking kan hier dus geen sprake zijn. Uw vriend, of liever uw voormaligen vriend, heeft, als ik u goed begrepen heb, beweerd dat wij geen dichters, geen kunstenaars, of krijgshelden gehad hebben, dus geen groote mannen. Maar wat is een groot man? Dat is iemand wiens leven doet zien, dat God hem, zoo niet geroepen, dan toch in zijn werk bevestigd heeft. Een Pers werd gebruikt om onze vaderen te tuchtigen, hij voerde ze in gevangenschap; een andere Pers werd verkoren om aan hunne kinderen het heilige land terug te geven; grooter dan die beiden was echter de Macedoniër, die de verwoesting van Judea en van den tempel moest wreken.

Wat die mannen in het bijzonder onderscheidde was, dat zij door God uitverkoren werden, om zijnen raad te volbrengen. Dat zij heidenen waren verkort hun roem niet. Houd dit vooral in het oog. Menigeen verkeert in den waan, dat een man zich geen beter levensdoel kan kiezen, dan het zwaard te trekken. Laat u daardoor echter niet misleiden. Dat de mensch behoefte heeft om iets te aanbidden is een wet, die zich zal laten gelden, zoolang er iets is dat wij niet begrijpen. Het gebed van den barbaar is een angstkreet tot de Kracht, de eenige goddelijke eigenschap, die hij bevatten kan; vandaar zijn geloof in helden. Wat is Jupiter anders dan een Romeinse held? De Grieken waren de eersten, die het Verstand boven de Kracht stelden. In Athene waren redenaar en wijsgeer meer gezien dan de krijger. Den hardlooper moge men nog steeds toejuichen, de schoonste lauwerkransen worden voor den zanger bewaard.

Maar was de Griek de eerste, die het oude barbaarsche geloof liet varen? Neen; die roem komt ons toe. Onze vaderen stelden God in de plaats van al die valsche godheden. In onzen godsdienst werd de angstkreet vervangen door het Hosanna en psalmgezang. De Hebreën en Grieken zochten de menschen voorwaarts en opwaarts te voeren, maar helaas, de Romein, die de geheele wereld wil overheerschen, stelt den oorlog als volstrekt noodzakelijk voor, en heeft zijnen keizer geplaatst boven het verstand en boven God, en hem tot het eenige begrip van macht en grootheid gemaakt.

De heerschappij der Grieken was de bloeitijd voor het genie. De schitterende vernuften, de bekwaamste kunstenaars zijn uit dat volk voortgekomen, zoo zelfs, dat in alles, behalve de krijgskunst, de Romein bij hen ter schole moest gaan. Op het Forum neemt de redenaar den Griek tot model, in ieder Romeinsch lied kunt gij den rhytmus der Grieken opmerken. Als een Romein den mond opent om lessen van wijsheid of zedenkunde te geven, of de geheimenissen der natuur te behandelen, dan is hij òf een leerling van de eene of andere Griekse school, òf hij ontleent zijne wijsheid aan hunne boeken. De Romein kan in niets op oorspronkelijkheid aanspraak maken, behalve in het voeren van den krijg. Zijne kampspelen zijn van Griekschen oorsprong, door bloedige bijvoegselen genietbaar gemaakt voor zijn ruwen smaak. Zijn zogenaamde godsdienst is samengesteld uit de godsdiensten van andere volken, zelfs zijn Mars en Jupiter zijn aan den Olympus ontleend.

Ziedaar, mijn zoon, de reden waarom alleen Israël de Grieken hunne meerderheid kan betwisten, met hen om den voorrang kan strijden. Maar de zelfzucht van den Romein is zoo hard en ondoordringbaar als metaal. O, de godvergeten roovers! Onder hunnen voet beeft de aarde, als de dorschvloer onder den vlegel der dorschers. Met de anderen zijn ook wij afgevallen; ach, mijn zoon, het is hard dat te moeten erkennen! Onze hoogste, heiligste plaatsen hebben zij genomen, en niemand kan zeggen wat het einde zijn zal; maar dit weet ik—zij mogen Judea vernielen en Jeruzalem, die liefelijke bloem, vertreden, Israëls roem zal blijven stralen als een lichtende ster; want zijn geschiedenis is Gods geschiedenis. Hij was hun wetgever op Sinaï, hun leidsman door de woestijn, in den krijg hun aanvoerder, hun koning. Is het denkbaar, mijn zoon, dat onze vaderen, met wie Jehova op zulk een wijze verkeerde, niets van Hem zouden geleerd hebben? dat hunne gewone menschelijke eigenschappen niet in zekere mate den invloed der goddelijke zonden hebben ondergaan? dat zij, zelfs na verloop van vele eeuwen, in niets het hemelsche zouden weerspiegelen?

Zij zweeg eenige oogenblikken, daarna zeide zij: Het is waar, als men onder kunst alleen de schilder- en beeldhouwkunst verstaat, dan heeft Israël geen kunstenaars voortgebracht.

Het kostte haar moeite deze bekentenis te moeten doen, want als Sadduceeuwsche was het haar, in tegenstelling met de Pharizeën, geoorloofd het schoone in iederen vorm lief te hebben, onverschillig waaraan het zijn oorsprong te danken had.

—Wil men ons echter rechtvaardig beoordelen, hernam zij, dan moet men niet vergeten, dat het werk onzer handen gebonden was door het gebod: Gij zult u geen gesneden beeld noch eenige gelijkenis maken; welks bedoeling door de Sopherim hoogst willekeurig uitgebreid is. Evenmin moet men vergeten, dat twee Israëlieten, Bezaliël en Aholiab, de bouwmeesters van den eersten tabernakel, van wie geschreven staat dat zij bedreven waren in alle handwerk, de cherubim van het verzoendeksel gemaakt hebben, lang voordat Daedalus in Attica verscheen en met zijn houten statuen in de beeldhouwkunst zulk een ommekeer teweegbracht, dat de scholen van Corinthe en Aegina mogelijk werden en triomfeerden. Van dicht goud waren de cherubim gemaakt, de beide vleugelen omhoog uitbreidende, en hunne aangezichten waren tegenover elkander,—zoo staat er geschreven. Wie zal durven beweren, dat zijn niet schoon waren? Of dat zij niet de eerste statuen geweest zijn?

—O, nu begrijp ik waarom de Grieken ons voorbijgestreefd zijn, zeide Juda, die met de grootste belangstelling geluisterd had. En de ark;—vloek over de Babyloniërs, die haar vernield hebben!

—Neen, Juda, wees gerust. Zij is niet vernield; zij is verloren geraakt, te goed verborgen in de eene of andere spelonk. Hillel en Shammai gelooven beiden dat zij eenmaal, op 's Heeren tijd, teruggevonden zal worden. Dan zal Israël evenals vanouds voor het aangezicht des Heeren dansen en zingen. En zij, die dan het gelaat der cherubim mogen aanschouwen, zouden, al hebben zij ook de elpenbeenen Minerva gezien, als het mogelijk was den Jood de handen kussen, wiens genie zulk een kunstwerk ontwierp.

De moeder was in hare opgewondenheid welsprekend geworden. Zij hield even stil om tot kalmte te komen.

—Gij zijt zoo goed, moeder, zeide Juda dankbaar. Shammai zou niet beter hebben kunnen spreken en Hillel evenmin. U hebt mij weder tot een echten Israëliet gemaakt.

—Vleier! Ik herhaal slechts wat ik Hillel heb hooren zeggen, toen hij onlangs in mijne tegenwoordigheid met een Romeinsch sophist redetwistte.

—Nu ja, maar u legt er het leven in.

—Waar ben ik ook weer gebleven? vraagde zij. O ja, ik trachtte onzen voorvaderen de eer te verzekeren van de eerste statuen gemaakt te hebben. De beeldhouwkunst, Juda, is niet de eenige kunst; evenmin als de kunst zelf het eenige is, dat groot genoemd mag worden. Ik stel mij de groote mannen van vroegere eeuwen voor in groepen en afdeelingen, volgens hunne nationaliteit; hier de Indiër, daar de Egyptenaar, ginds de Assyriër, voortgaande onder trompetgeschal en met vliegende vanen, terwijl rechts en links de voorgeslachten, als eerbiedige bewonderaars geschaard staan. Ik hoor den Griek zeggen: Ha, de Helleen wijst den weg; en de Romein antwoordt: Zwijg, uwe plaats is ingenomen door ons, wij hebben u verre achtergelaten.—En zonder dat de strijders het bemerken straalt boven die gansche schare een licht, het licht der Openbaring! Wie zijn de dragers van dat licht? Het oude volk der Hebreën! Klopt uw hart niet hooger bij die gedachte? Aan dat licht kennen wij hen. Weest gezegend, onze vaderen, dienstknechten Gods, die het verbond bewaarden! Gij zijt de leidslieden der menschheid, gij staat aan de spits, en al ware iedere Romein een Cesar, gij zult die plaats niet verliezen!

Juda was diep bewogen. Ga voort, bid ik u! riep hij. Het is mij, als hoor ik het geluid van trommelen en reien. Ik wacht op Mirjam en de vrouwen, die haar volgden.

—Goed, mijn zoon. Als gij het gezang der profetes kunt hooren, dan kunt gij in uwe verbeelding met mij aan en weg gaan staan, om de uitverkoornen Israëls aan het hoofd van den optocht te zien voorbijtrekken. Daar komen zij—eerst de patriarchen, dan de vaders der stammen.

Het is mij als hoor ik de schelletjes hunner kameelen en het blaten hunner kudden. Maar wie gaat daar zoo alleen te midden van de menigte? Een oud man; maar zijn oog is niet verduisterd en zijn kracht niet verzwakt. Hij zag onzen God van aangezicht tot aangezicht. Als de zon in haren opgang staat hij daar—krijger, dichter, redenaar, wetgever, profeet. Zijn roem verduistert den roem van alle anderen, zelfs van den eersten en edelsten der Cesars.

Op hem volgen de richters, dan de koningen, de zoon van Isaï, een held in den krijg, een dichter van onsterfelijke gezangen; vervolgens zijn zoon, die alle koningen overtreft in rijkdom en wijsheid. Buig u neder, mijn zoon! Die nu komen zijn de eersten in hunne soort en tevens de laatsten. Hun aangezicht is naar boven gericht, alsof zij naar een stem uit den hemel luisteren. Hun leven was vol zorg, hunne kleederen rieken naar graven en spelonken. Hoor! een vrouw onder hen spreekt: looft den Heer, want Hij heeft heerlijk getriomfeerd! Buig u nog dieper voor hen, mijn Juda; zij waren Gods dienaren en profeten, die in de toekomst schouwden en opschreven wat zij zagen. Koningen verbleekten bij hunne nadering, volken sidderden op het geluid hunner stem. De elementen gehoorzaamden hun bevel. In hunne hand hielden zij zegen en vloek. Zie den Thisbiet en zijnen knecht Elisa! Zie den droeven zoon van Hilkia! Zie de drie jonge mannen, die het beeld weigerden te aanbidden; zie hem, die op het feestmaal de sterrenwichelaars beschaamde. En daar, mijn zoon, zie den zoon van Amos, van wien de wereld de belofte ontving van den Messias!

Zij haalde diep adem en ging toen voort: Ik heb u onze groote mannen getoond, Juda, laat ons nu de besten van Rome bezien. Plaats tegenover Mozes Cesar, en Tarquinius tegenover David; Sylaa tegenover een van de Makkabeën; de besten der consuls tegenover de richters; Augustus tegenover Salomo,—welk een vergelijking!

Zij lachte verachtelijk.

—Vergeef mij, ik dacht aan den waarzegger, die Julius Cesar waarschuwde tegen den 15den der maand Maart, en stelde mij voor hoe hij de ingewanden van een kuiken onderzocht, om de kwade voortekens te vinden. Dank dan eens aan Elia, hoe hij den zoon van Achab voor den toorn Gods waarschuwt. En ten slotte, met allen eerbied zij het gezegd, hoe zullen wij Jehova en Jupiter beoordeelen, tenzij dan naar wat hunne dienaren gedaan hebben in hunnen naam? Wat nu uwe toekomst betreft, mijn zoon, dien de Heer, den God van Israël, niet Rome. Voor een zoon van Abraham bestaat geen andere roem, dan die welke in 's Heeren dienst te behalen is.

—Mag ik dus soldaat worden?

—Waarom niet? Heeft Mozes God niet den Heer der heirscharen genoemd?

Beiden zwegen eenige oogenblikken, toen hernam de moeder: Ik geef u mijn toestemming, indien gij namelijk den Heer onzen God en niet den keizer zult dienen.

Juda nam die voorwaarde aan, en daar moeder en zoon stil bleven zitten, ieder in eigen gedachten verdiept, viel de knaap weldra in een zoete sluimering. Toen stond de moeder op, legde hem een kussen onder het hoofd, spreidde een deken over hem uit, en verliet zachtkens het vertrek.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх