Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 42

DE GEVANGENE.

Оглавление

Inhoudsopgave

Den volgende dag verscheen een detachement Romeinsche soldaten voor het verlaten huis, en na de ingangen met was verzegeld te hebben, spijkerden zij aan de muren een plakkaat, waarop in het Latijn deze woorden te lezen stonden:

DIT IS HET EIGENDOM VAN DEN KEIZER.

Nog een dag later, tegen den middag, naderde een hoofdman met tien ruiters het stadje Nazareth van de zuidzijde, dat is, komende van Jeruzalem. Nazareth was toen een onbeduidend dorp, tegen den heuvelrand gebouwd. De eenige straat, waarop het aanspraak kon maken, was niet veel meer dan een veel begaan geitenpad. Aan de zuidzijde strekte zich de groote vlakte uit van Esdrelon, en van een westelijken heuveltop kon men de Middellandsche zee, de landen van gene zijde der Jordaan, en den berg Hermon zien liggen. Wijngaarden, tuinen en weilanden boden een afwisselenden aanblik, terwijl hier en daar een palmboschje aan het landschap een oostersch karakter verleende.

De huizen van Nazareth waren onaanzienlijk, vierkant, één verdieping hoog, van platte daken voorzien, en met frisch groene wingerden begroeid. Waren de heuvelen van Judea dor en bruin verbrand, bij de grenslijn van Galilea hield dat naargeestig schouwspel op.

Toen de ruiters het dorp naderden deden zij hun trompetgeschal weerklinken, hetgeen een magische uitwerking had op de inwoners. Alle hekken en deuren gingen open, ieder wilde de eerste zijn om de ongewone bezoekers te zien. Dat de Nazareners jegens de Romeinsche soldaten alles behalve welwillend gestemd waren, behoeven wij wel niet te verzekeren; maar toen zij zagen wat het doel van den tocht was kreeg de nieuwsgierigheid de bovenhand, en wetende dat de Romeinen halt zouden maken bij de bron op de markt, verlieten zij hunne huizen en sloten zich bij den troep aan.

De ruiters voerden een gevangene mede, dat was het wat ieders aandacht trok. Hij ging te voet, bloothoofds, half naakt, de handen op den rug gebonden. De riem, die zijne polsen bijeenhield, was om den hals van een paard geslagen. Het stof, door de ruiters opgejaagd, hulde hem in een dikke wolk. Zijn houding was gebogen, zijn gang moeilijk, hij scheen bijna te bezwijken.

Bij de bron hielden de soldaten stil en stegen af. De gevangene zonk uitgeput op den grond; de krachten begaven hem. Toen de dorpelingen naderbij kwamen en zagen dat het niet veel meer dan een knaap was, schudden zij medelijdend het hoofd en zouden hem, indien zij slechts gedurfd hadden, gaarne geholpen hebben.

Terwijl zij onder elkander beraadslaagden en de soldaten hun dorst leschten, kwam van den kant van Sepphoria een man aanwandelen. Een vrouw zag hem het eerst en riep: Kijk, daar komt de timmerman. Nu zullen wij wel iets te hooren krijgen.

De bedoelde persoon, een eerwaardig grijsaard met zilveren lokken en een langen witten baard, naderde met langzamen tred. Over den schouder droeg hij een bijl en een zaag, alles zwaar en grof. Bij de bron bleef hij staan en overzag de schare.

—O, Rabbi, goede Rabbi Jozef, zeide de vrouw en liep op hem toe, hier is een gevangene. Vraag toch eens aan de soldaten hoe hij heet en wat hij gedaan heeft, en wat zij met hem gaan doen.

Het gelaat van den oude bleef onbewogen. Hij beschouwde echter den gevangene en wendde zich toen tot den hoofdman.

—De vrede des Heeren zij met u, zeide hij ernstig.

—En die van de goden met u, antwoordde de Romein.

—Komt gij uit Jeruzalem?

—Ja.

—Uw gevangene is nog zeer jong.

—In jaren, ja.

—Mag ik vragen wat hij gedaan heeft?

—Hij is een moordenaar.

Met groote verbazing ging dat woord van mond tot mond, maar Rabbi Jozef vervolgde: Is hij een zoon van Israël?

—Hij is een Jood, antwoordde de Romein droogjes.

Het medelijden der omstanders, dat sterk verminderd was, groeide op eens weer aan.

—Ik weet niets van uwe stammen af, vervolgde de hoofdman, maar kan u wel zeggen wie zijn familie is. Misschien hebt gij wel eens van een zekeren Hur, een vorst van Jeruzalem, gehoord, Ben-Hur noemden zij hem. Hij leefde ten tijde van Herodes.

—Ik heb hem gekend, zeide Jozef.

—Nu, dit is zijn zoon.

Van alle kanten hoorde men uitroepen van medelijden en ontsteltenis, hetgeen den hoofdman niet beviel. Daarom liet hij er snel op volgen: Eergisteren heeft hij den edelen Gratus getracht te dooden, door hem een steen op het hoofd te werpen, boven van het dak van zijns vaders huis.

De Nazareners gaapten den jongen Ben-Hur aan, alsof hij een wild dier was.

—Heeft hij hem gedood? vraagde Jozef.

—Neen.

—is hij veroordeeld?

—Ja, tot de galeien, levenslang.

—God helpe hem! zeide Jozef bewogen.

Een jonge man, die met Jozef medegekomen, doch onopgemerkt gebleven was, legde de bijl, die hij over den schouder droeg, neer, ging bedaard naar de bron, vulde een kruik met water, en boog zich, voordat iemand het verhinderen kon, over den gevangene om hem te laten drinken. Zacht legde hij de hand op Juda's schouder, en toen de arme jongen de oogen opsloeg, zag hij een gelaat om nooit te vergeten, het gelaat van een jonkman, wiens donkerblauwe oogen hem zoo liefdevol en deelnemend aanstaarden, dat hij zich in eens gewonnen gaf. Zijn gemoed, verhard door lichamelijk lijden en zoo verbitterd door het geleden onrecht, dat het aan niets dan aan wraak kon denken, smolt als was onder dien blik. Hij zette den mond aan de kruik en dronk het frissche water met lange gretige teugen. Geen van beiden sprak echter een enkel woord. Toen Juda gedronken had legde zijn nieuwe vriend zijne hand als zegenend op het hoofd van den gevangene, bracht vervolgens de kruik weder waar hij die gevonden had, nam zijn bijl op en voegde zich weder bij Jozef. Aller oogen, zoowel van de Romeinen als van de dorpelingen, volgenden hem.

Nadat de soldaten ook de paarden te drinken hadden gegeven begaven zij zich weder op marsch. Over den hoofdman scheen een verandering gekomen te zijn. Met eigen hand toch hielp hij den gevangene opstaan en zette hem achter een soldaat op het paard.

De Nazareners keerden naar huis terug, onder hen Jozef en zijn metgezel.

Dit was de eerste ontmoeting tusschen Juda en den zoon van Maria.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх