Читать книгу Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde - Lew Wallace - Страница 34

JUDA THUIS.

Оглавление

Inhoudsopgave

Juda stapte intusschen haastig voort, verscheidene straten door, totdat hij een hecht, vierkant gebouw bereikte, waar hij aanklopte. Toen hem was opengedaan, trad hij een smalle gang in, aan beide zijden van steenen banken voorzien, zwart van ouderdom. Aan het einde van die gang voerde een trap van vijftien treden naar een binnenplaats, aan drie zijden door het huis ingesloten, hetwelk beneden verdeeld was in vakken, terwijl de bovenverdieping van terrassen voorzien was. De bedienden, die af en aan gingen, het geluid van malende molensteenen, de kleedingstukken, die aan de drooglijnen hingen, de kippen en duiven, de geiten, koeien, ezels en paarden in de vakken gestald, een groote waterbak—alles toonde duidelijk aan, dat deze binnenplaats voor huishoudelijke doeleinden gebruikt werd. Aan de oostzijde was een tusschenmuur, waardoor een poort toegang verleende tot een tweede plaats, ruim en vierkant, in een hof herschapen door heesters en klimplanten, bloeiend en frisch gehouden door een fontein in het midden. Hier waren de vakken tot vertrekjes ingericht, hoog, luchtig, en van wit- en roodgestreepte voorhangsels voorzien. Uit dezen hof voerde een trap naar de terrassen op de bovenverdieping, vanwaar een tweede trap naar het platte dak leidde, dat rondom door een borstwering omgeven was. Uit de geheele inrichting van deze woning kon men zien, dat de bewoners lieden van aanzien waren.

In den hof gekomen begaf Juda zich tusschen het bloeiend struikgewas door naar de trap, om het terras te bereiken en zijn eigen kamer op te zoeken. Het zware gordijn oplichtende, dat den toegang afsloot, trad hij binnen en wierp zich voorover op den divan. Zoo bleef hij uren liggen, totdat tegen den avond een vrouw op den drempel verscheen en zijn naam noemde. Op zijn toestemming trad zij binnen. Het avondeten is gebruikt, zeide zij, het is geheel donker. Heeft mijn zoon geen honger?

—Neen.

—Zijt gij ziek?

—Ik heb slaap.

—Uwe moeder heeft naar u gevraagd.

—Waar is zij?

—In het zomerhuisje op het dak.

Juda richtte zich op en zat overeind. Heel goed, breng mij iets te eten.

—Wat zal ik u brengen?

—Wat gij wilt, Amrah. Ik en niet ziek; maar het is mij alles onverschillig. Het leven lacht mij niet meer zoo vriendelijk toe als van morgen. 't Is een nieuwe ziekte, Amrah; en gij, die mij zoo goed kent en mij altijd in alles geholpen hebt, moet nu maar eens iets bedenken, dat te gelijk tot voedsel en medicijn kan dienen. Breng mij dus wat gij noodig oordeelt.

Amrah's vragen en haar zachte sympathieke toon spraken van een innige verhouding tusschen die beiden. Zij legde hare hand op zijn voorhoofd, en verwijderde zich toen zeggende: Ik zal er voor zorgen. Een poosje later kwam zij terug en bracht op een houten blad een beker wijn, een kom melk, een paar sneedjes wittebrood, een stuk gebraden kip, honing en zout, en een bronzen lamp. Nu schoof Amrah een tafeltje aan, zette het blad daar op en knielde naast den divan neder om den knaap te bedienen.

Oogenschijnlijk was zij een vrouw van vijftig jaren, donker van uitzicht, donker van oogen. Een witte tulband bedekte haar hoofd, de oorlapjes echter vrij latende, die het merkteeken droegen van haren stand in de maatschappij.

Zij was een Egyptische slavin, aan wie zelfs het heilige vijftigste jaar niet de vrijheid zou hebben kunnen hergeven, wat zij overigens ook niet begeerde, want de knaap, dien zij verzorgde, was haar lief als haar leven. Zij had hem van zijn vroegste jeugd verpleegd en vond daarin haar geluk.

Hij sprak slechts eenmaal gedurende den maaltijd. Amrah, herinnert gij u Messala nog, die vroeger soms heele dagen bij mij kwam?

—Zeker.

—Hij ging eenige jaren geleden naar Rome en is nu teruggekomen. Ik ben van middag bij hem geweest.

Een beweging van onwil maakte Amrah alles duidelijk. Ik begreep dadelijk dat u iets onaangenaams was overkomen, zeide zij hartelijk. Ik heb nooit van dien Messala gehouden. Vertel mij alles.

Juda verviel echter in een mijmering en antwoordde op haar dringend vragen alleen dit: Hij is zeer veranderd en ik wil niets meer met hem te doen hebben.

Toen Amrah het blad wegnam stond ook Juda op en begaf zich naar het platte dak.

In het oosten wordt het dak van het huis tot allerlei doeleinden gebruikt. De hitte drijft gedurende de middaguren den gemaklievende in de koele, donker gemaakte vertrekken. Zoodra echter de zon ten ondergang neigt, komt hij naar buiten en begeeft zich op het platte dak zijner woning, dat hem en de zijnen tot huiskamer, salon, speelplaats, bidvertrek dient. Worden in kouder klimaat geen kosten gespaard om het inwendige van een huis te verfraaien, in het oosten besteedt men de meeste moeite om het platte dak geriefelijk, zelfs weelderig in te richten. De hangende tuinen van Babylon kunnen ons een denkbeeld geven hoever dat streven eindelijk ging.

Juda stak het dak over naar de torenkamer in den noordwestelijken hoek van het huis. Den voorhang ter zijde schuivende trad hij binnen. Het was er donker; maar daar aan vier zijden boogvormige openingen waren aangebracht, kon men de sterren aan den hemel zien schitteren. In een van die openingen rustte een vrouw in halfliggende houding op een divan. Toen zij hem hoorde naderen liet zij haren waaier op de knie zinken en riep: Juda, mijn zoon!

—Hier ben ik, moeder, antwoordde hij, en knielde voor haar neder, terwijl zij beide armen om zijn hals sloeg en hem teederlijk kuste.

Ben-Hur: Een verhaal van den tijd van Jezus' omwandeling op aarde

Подняться наверх