Читать книгу De Hoovenier - Rabindranath Tagore - Страница 3
I.
ОглавлениеDIENAAR.
Ontferm u oover uw dienstknecht, mijn kooningin!
KOONINGIN.
De raad is uiteengegaan en mijn bedienden zijn allen vertrokken. Waarom komt gij zoo laat?
DIENAAR.
Als gij gedaan hebt met de anderen dan is het mijn tijd.
Ik kom vragen wat er voor uwen laatsten dienstknecht te doen is.
KOONINGIN.
Wat kunt gij verwachten, als het te laat is?
DIENAAR.
Maak mij hoovenier in uwen bloemhof.
KOONINGIN.
Wat beteekent die dwaasheid?
DIENAAR.
Ik zal mijn ander werk opgeeven. Ik zal mijn zwaarden en lansen in het stof werpen. Zend mij niet naar verre hooven; vraag mij niet op nieuwe verooveringen uit te gaan. Maar maak mij hoovenier in uwen bloemhof.
KOONINGIN.
En wat zal dan uw werk zijn?
DIENAAR.
De dienst van uwen leedigen tijd.
Ik zal het grazige pad frisch houden waar gij des morgens wandelt, waar uw voeten loovend gegroet zullen worden bij iederen tred, door de bloemen, die verlangen te sterven.
Ik zal u wiegen in een schommel tusschen de takken van den saptaparna-boom, waar de vroege avondmaan uw kleed zal trachten te kussen door het loover.
Ik zal de lamp, die brandt naast uw bed, met geurige olie vullen, en uw voetbank versieren met sandel- en safraandeeg in wonderbare teekening.
KOONINGIN.
En wat verlangt ge voor uw loon?
DIENAAR.
Verlof om uw kleine vuisten te omvatten als teere lotos-knoppen en bloemenkeetenen om uw polsen te slaan; om de zoolen van uw voetjes met het roode sap van asjoka bloembladen te kleuren, en het plekje stof dat daar nog mocht gebleeven zijn, weg te moogen kussen.
KOONINGIN.
Uw beede is verhoord, mijn dienaar, gij zult de hoovenier zijn in mijn bloemhof.