Читать книгу De Ellendigen (Deel 5 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 14

Boek I
De oorlog tusschen vier muren
Veertiende hoofdstuk
Waarin men den naam van Enjolras’ geliefde lezen zal

Оглавление

Courfeyrac, die dicht bij Enjolras op een steen zat, schold steeds op het kanon, en telkens, wanneer met donderend gerucht die noodlottige kogelwolk voorbijvloog, welke men schroot noemt, had hij er een spottend woord voor.

„Gij vermoeit uw longen tevergeefs, mijn arme lompe oude; het spijt mij, maar gij verspilt uw woede voor niets. Dit is geen donder, ’t is maar hoesten.”

En men lachte rondom hem.

Courfeyrac en Bossuet, wier moedige vroolijkheid met het gevaar vermeerderde, vervingen, gelijk madame Scarron, het voedsel door scherts, en wijl er geen wijn was, schonken zij ieder vroolijkheid in.

„Ik bewonder Enjolras,” zei Bossuet. „Zijn onwrikbare vermetelheid verbaast mij. Hij leeft alleen, ’t geen hem misschien een weinig somber maakt; Enjolras klaagt over zijn grootheid, die hem aan het weduwnaarschap verbindt. Wij allen hebben ten minste minnaressen, die ons dol, dat wil zeggen dapper, maken. Is men verliefd als een tijger, dan moet men ten minste wel als een leeuw vechten. Op die wijze wreken wij ons over de streken onzer dames-grisettes. Roland laat zich dooden, om Angélique boos te maken; al onze heldenmoed komt van onze vrouwen. Een man zonder vrouw is een pistool zonder haan; ’t is de vrouw, die den man vuur doet geven. En Enjolras heeft geen vrouw. Hij is niet verliefd en vindt toch het middel om onverschrokken te zijn. ’t Is iets wonderbaars, dat men koud als ijs en moedig als vuur kan zijn.”

Enjolras scheen niet te luisteren, maar iemand, die dicht bij hem ware geweest, had hem kunnen hooren fluisteren: „Patria.”

Bossuet lachte nog, toen Courfeyrac riep:

„Iets nieuws!”

En met de stem eens deurwachters, die iemand aankondigt, voegde hij er bij:

„Ik heet achtponder.”

Inderdaad, een nieuw personage was op ’t tooneel verschenen. ’t Was een tweede stuk geschut.

De artilleristen stelden vlug en handig dit tweede stuk in batterij bij het eerste.

Dit bespoedigde de ontknooping.

Eenige oogenblikken later vuurden de twee stukken, die ijverig bediend werden, tegen het front der barricade; het pelotonsvuur der linietroepen en der voorstad ondersteunde de artillerie.

Op eenigen afstand hoorde men een andere kanonnade. Terwijl twee kanonstukken hardnekkig de barricade der Chanvreriestraat beschoten, havenden twee andere vuurmonden, de eene in de straat St. Denis, de andere in de straat Aubry-le-Boucher, de barricade Saint-Merry. De vier kanonnen vormden een akelige echo.

De treurig blaffende honden des oorlogs beantwoordden elkander.

Van de twee stukken, die nu de barricade der Chanvreriestraat beukten, schoot het eene schroot, het andere kogels.

Het stuk dat kogels schoot was eenigszins hoog gericht, zoodat de kogels den uitersten bovenrand raakten, dien verbrijzelden en de brokken der straatsteenen als schroot op de opstandelingen wierpen.

Het doel was om door dit middel de strijders van de kruin der barricade te verwijderen en hen te dwingen zich er binnen samen te dringen; dit is een teeken dat de bestorming nabij was.

Zoodra de strijders van de kruin der barricade door de kogels, en van de vensters der herberg door het schroot waren verjaagd, konden de aanvalcolonnes zich in de straat wagen, zonder dat men op haar schoot, misschien, zonder gezien te worden, plotseling de barricade beklimmen, gelijk den vorigen avond, en, wie weet? haar bij verrassing innemen.

„Het lastige dezer stukken moet noodzakelijk verminderd worden,” zei Enjolras en hij riep: „Vuur op de artilleristen!”

Allen waren gereed. De barricade, die sedert zoolang gezwegen had, gaf nu geducht vuur; met een soort van woeste vreugde volgden zeven of acht losbrandingen op elkander; de straat vulde zich met een dichten rook, en na eenige minuten kon men door dien met vlammen gemengden nevel onduidelijk twee derden der artilleristen onder de wielen der kanonnen zien liggen. Zij die staande waren gebleven gingen voort met ernstige kalmte de stukken te bedienen, maar het vuur was verzwakt.

„’t Gaat goed,” zei Bossuet tot Enjolras. „Wij slagen.”

Enjolras schudde het hoofd en antwoordde:

„Indien wij nog een kwartieruurs zoo slagen, zullen in de barricaden geen tien patronen meer zijn.”

Het schijnt, dat Gavroche die woorden gehoord had.

De Ellendigen (Deel 5 van 5)

Подняться наверх